30 699
Implementatie van het kaderbesluit nr. 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG L 76) (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2005/214/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (hierna: het kaderbesluit). Dit kaderbesluit beoogt de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het terrein van de tenuitvoerlegging van geldelijke sancties te versnellen en vereenvoudigen door deze samenwerking vorm te geven volgens het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het wetsvoorstel is zodanig vormgegeven dat het tevens een kader kan bieden waarin toekomstige kaderbesluiten inzake wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van einduitspraken kunnen worden geïmplementeerd. In paragraaf 3 van deze memorie van toelichting wordt hierop nader ingegaan.

Het kaderbesluit bevat kort gezegd de volgende regeling. Een geldelijke sanctie opgelegd in een lidstaat van de Europese Unie kan aan een andere lidstaat van de Europese Unie worden gezonden, indien de veroordeelde in die andere lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft of beschikt over inkomsten of vermogen waarop de sanctie kan worden verhaald. Ontvangt een lidstaat een geldelijke sanctie overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit, dan is deze gehouden de sanctie te erkennen en ten uitvoer te leggen, tenzij zich een weigeringsgrond voordoet. De wijze van tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.

Het kaderbesluit vindt zijn grondslag in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, en artikel 34, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het is door de Raad van Ministers van de Europese Unie vastgesteld na instemming van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal. De implementatietermijn loopt af op 22 maart 2007.

2. Het beginsel van wederzijdse erkenning

Intensivering van de strafrechtelijke samenwerking binnen de Europese Unie is de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden. De totstandkoming van de interne markt heeft geleid tot een aanzienlijke toename van het grensoverschrijdende (handels)verkeer. Naast de positieve gevolgen hiervan voor de welvaart, moeten ook negatieve gevolgen worden onderkend, zoals de toename van grensoverschrijdende criminaliteit. Om deze op een doeltreffende wijze te kunnen bestrijden, is nauwe samenwerking tussen de lidstaten op het strafrechtelijke terrein onontbeerlijk.

Tegen deze achtergrond besloot de Europese Raad van Tampere in 1999 dat de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten moest gaan plaatsvinden op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Aan dit besluit lag de gedachte ten grondslag dat wederzijdse erkenning een snellere en efficiënte vorm van samenwerking oplevert dan de traditionele rechtshulp. Uit het beginsel van wederzijdse erkenning vloeit namelijk voort dat een strafrechtelijke beslissing genomen in een andere lidstaat wordt erkend en ten uitvoer gelegd als ware het een beslissing genomen door de eigen nationale autoriteiten. De beoordelingsruimte van de aangezochte staat om een gevraagde handeling al dan niet uit te voeren, is kleiner ten opzichte van de traditionele rechtshulp en dit moet ertoe leiden dat in meer gevallen daadwerkelijke samenwerking tot stand komt. Het belang van de beginsel van wederzijdse erkenning voor de strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie is door de Europese Raad opnieuw onderstreept in het Haags Programma dat op 5 november 2004 werd vastgesteld.

Het voorliggende kaderbesluit is het derde kaderbesluit dat op het terrein van de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen is vastgesteld. Eerder kwamen tot stand het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (PbEG 18 juli 2002, L 190) en het kaderbesluit inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PbEG 2 augustus 2003, L 196). Het voorliggende kaderbesluit inzake geldelijke sancties onderscheidt zich van de twee eerder genoemde regelingen, omdat dit het eerste instrument is waarin het beginsel van wederzijdse erkenning wordt toegepast op onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen. Over een tweede kaderbesluit op het terrein van de wederzijdse erkenning van onherroepelijk strafrechtelijke beslissingen bestaat een politiek akkoord, maar dit is vanwege een nog hangend parlementair voorbehoud in een van de andere lidstaten nog niet formeel vastgesteld. Het betreft het ontwerp-kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op confiscatiebeslissingen. Onder confiscatiebeslissingen wordt in Nederland verstaan verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het voornemen is erop gericht, wanneer dit ontwerp-kaderbesluit is vastgesteld, de implementatie ervan op te nemen in een nieuw in te voegen hoofdstuk in de onderhavige regeling. Zie hierover ook de navolgende paragraaf van deze toelichting. Tenslotte kan in dit verband worden gewezen op het thans in onderhandeling zijnde ontwerp-kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie. Dit ontwerp-kaderbesluit is een initiatief van Oostenrijk, Finland en Zweden. Ook dit kaderbesluit ziet op de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van onherroepelijk strafrechtelijke beslissingen.

3. Voorstel voor een nieuwe wet

De huidige regels inzake de tenuitvoerlegging van in het buitenland opgelegde sancties zijn neergelegd in de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS) in samenhang met de toepasselijke verdragen. Op grond van de bepalingen van de WOTS (Afdeling D, paragraaf 1) kunnen in het buitenland opgelegde geldboetes, voorzover deze gebaseerd zijn op een verdrag, in Nederland ten uitvoer worden gelegd. Een mogelijkheid zou zijn geweest de regels van het kaderbesluit in de WOTS onder te brengen. Om een aantal redenen is hier evenwel niet voor gekozen en wordt voorgesteld het kaderbesluit in een aparte wet te implementeren. Een reden is het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen traditionele rechtshulp, waarop de WOTS is gebaseerd, en wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, welk beginsel ten grondslag ligt aan het kaderbesluit. Hoewel beide vormen van samenwerking ook overeenkomsten en parallellen vertonen, bestaan tevens wezenlijke verschillen tussen beide stelsels. Het onderbrengen van de verschillende stelsels in verschillende wetten onderstreept het onderscheid tussen beide vormen van samenwerking. Een tweede argument voor een afzonderlijke wet, is dat dit wetsvoorstel beoogt een kader te vormen waarin ook toekomstige kaderbesluiten inzake de wederzijdse erkenning van onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen kunnen worden geïmplementeerd. Over het ontwerp-kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op confiscatiebeslissingen is in de JBZ-Raad van 29 april 2004 een politiek akkoord bereikt. Omdat een van de lidstaten nog een parlementair voorbehoud heeft, is dit ontwerp-kaderbesluit nog niet formeel vastgesteld. Zodra dit geschiedt, zal ook dit kaderbesluit in de onderhavige regeling kunnen worden geïmplementeerd. Daarnaast is door Oostenrijk, Finland en Zweden een ontwerp-kaderbesluit ingediend inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEG, 21 juni 2005, C 150; nota bene: het oorspronkelijke voorstel droeg een andere werktitel). Dit ontwerp-kaderbesluit ziet op de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen. De onderhandelingen over dit kaderbesluit zijn gaande. Indien over dit ontwerp-kaderbesluit overeenstemming wordt bereikt en het wordt vastgesteld, zal dit ook in de onderhavige regeling kunnen worden geïmplementeerd. Met het onderhavige voorstel wordt dus mede beoogd een kader te bieden voor een geïntegreerde benadering van de wederzijdse erkenning van einduitspraken.

Tenslotte is de toegankelijkheid van de voorgestelde regeling gebaat bij het opstellen van een aparte wet. Immers, de regels inzake wederzijdse erkenning verschillen van de bestaande regels neergelegd in de WOTS. Voor de personen en instanties die in de praktijk met de regelingen zullen moeten werken, zal straks aanstonds duidelijk zijn welke regeling toepasselijk is: de WOTS voor de samenwerking met de landen die geen lidstaat van de Europese Unie zijn en het onderhavige wetsvoorstel, indien dit wordt aanvaard en in werking treedt, voor de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie. Dit laat onverlet dat naast het onderhavige wetsvoorstel de regels neergelegd in de WOTS en daaraan ten grondslag liggende verdragen hun gelding behouden ten aanzien van de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie. Echter, op grond van artikel 18 van het kaderbesluit vindt toepassing van andere regelingen tussen lidstaten enkel plaats voorzover zij verder reiken dan de voorschriften van het kaderbesluit en de procedures voor de tenuitvoerlegging van geldelijke sancties verder vereenvoudigen of vergemakkelijken. Dit betekent dat in de praktijk als algemeen uitgangspunt zal gelden dat samenwerking binnen de EU plaatsvindt op basis van de onderhavige regeling.

Vergelijkbare overwegingen als in het voorgaande omschreven lagen destijds ten grondslag aan de beslissing de regels van het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel vast te leggen in een afzonderlijke Overleveringswet en deze niet in te vlechten in de bestaande Uitleveringswet.

4. Reikwijdte van het kaderbesluit

Het kaderbesluit geldelijke sancties heeft betrekking op vier verschillende soorten geldelijke sancties: de geldboete, de in het kader van het strafproces opgelegde verplichting tot betaling van een schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer, de verplichting tot betaling van een geldbedrag voor een fonds of instelling ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten en de verplichting tot betaling van proceskosten.

Naast geldelijke sancties opgelegd door de strafrechter, vallen ook bepaalde geldelijke sancties opgelegd door een bestuurlijke autoriteit onder de reikwijdte van het kaderbesluit. Het gaat hierbij om sancties die zijn opgelegd wegens een strafbaar feit of wegens een feit dat naar het recht van de uitvaardigende lidstaat wordt bestraft als vergrijp tegen de voorschriften betreffende de orde («Ordnungswidrichkeiten»), voor zover tegen de beslissing beroep op een met name in strafzaken bevoegde rechter is opengesteld. In alle gevallen moet het om een onherroepelijke beslissing gaan.

Welke soorten Nederlandse beslissingen vallen nu onder de reikwijdte van het kaderbesluit en kunnen door Nederland aan een andere lidstaat worden gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar? Dit zijn in de eerste plaats door de rechter gewezen strafvonnissen strekkende tot betaling van een geldboete (artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, Sr) of tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f, eerste lid, Sr). Daarnaast vallen onder het kaderbesluit de zogenoemde «Mulder-beschikkingen» dat wil zeggen beschikkingen waarbij een administratieve sanctie als bedoeld in artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is opgelegd.

Indien het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Kamerstukken I, 2004/05, 29 849, nr. A) (hierna te noemen: wetsvoorstel OM-afdoening) wordt aanvaard en in werking treedt, zullen ook strafbeschikkingen waarbij een geldboete of schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, onder de reikwijdte van het kaderbesluit vallen.

Niet onder de reikwijdte van het kaderbesluit valt de door de Nederlandse rechter opgelegde verplichting tot het storten van een geldsom in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Deze verplichting kan immers in Nederland alleen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf worden opgelegd en niet als zelfstandige straf of maatregel (artikel 14c, tweede lid, onder 4° Sr). Wordt door de veroordeelde aan de voorwaarde niet voldaan en blijft betaling achterwege, dan kan het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf vorderen.

Evenmin valt onder de reikwijdte van het kaderbesluit een toegewezen vordering benadeelde partij indien deze niet tevens gepaard gaat met een opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De toegewezen vordering benadeelde partij resulteert immers in een civielrechtelijke executoriale titel welke volgens de regels van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden geëxecuteerd. Is executie van de vordering in een andere lidstaat vereist, dan zijn daarop de regels inzake de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken van toepassing.

Tenslotte valt ook de zuiver bestuursrechtelijke boete niet onder de reikwijdte van het kaderbesluit, immers beroep tegen een dergelijke boete is opengesteld bij de bestuursrechter en niet bij een «met name in strafzaken bevoegde rechter».

5. De procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties

Beslissing en certificaat

De medewerking van een andere lidstaat kan zijn vereist om een geldelijke sanctie ten uitvoer te kunnen leggen die is opgelegd aan een persoon die in een andere lidstaat dan de staat waar de sanctie is opgelegd zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft of inkomsten of vermogen heeft waarop de sanctie zou kunnen worden verhaald. Is die medewerking vereist, dan kan de uitvaardigende lidstaat – dat is de lidstaat waar de sanctie is opgelegd – de beslissing waarbij de sanctie is opgelegd, vergezeld van een ingevuld en ondertekend certificaat, zenden aan die andere lidstaat met het oog op de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissing aldaar.

Het certificaat dat met de beslissing moet worden meegezonden geeft informatie onder andere over de persoon aan wie de sanctie is opgelegd, het feit naar aanleiding waarvan de sanctie is opgelegd en de aard en hoogte van de sanctie. Ook bevat het certificaat informatie over de autoriteit van de uitvaardigende staat waarmee zo nodig contact opgenomen kan worden. De beslissing waarbij de geldelijke sanctie is opgelegd hoeft niet te worden vertaald in de officiële taal of één van de officiële talen van de uitvoerende staat, het certificaat wel. Is het voor de tenuitvoerlegging van de beslissing nodig, dat ook deze wordt vertaald in de taal of een van de talen van de uitvoerende staat, dan mag de uitvoerende staat de erkenning en tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie opschorten voor de duur die nodig is om de beslissing te laten vertalen. Vertaling van de beslissing geschiedt op initiatief en voor rekening van de uitvoerende staat.

Het model voor het certificaat dat als bijlage bij het kaderbesluit is gevoegd, wordt in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd in een algemene maatregel van bestuur. Daartoe zal het bestaande Uitvoeringsbesluit wederzijdse erkenning worden aangevuld (Stb. 2005, 353).

Een beslissing waarbij een geldelijke sanctie is opgelegd, mag slechts aan één lidstaat tegelijkertijd worden toegezonden met het oog op de tenuitvoerlegging. Aldus wordt voorkomen dat het verschuldigde bedrag onbedoeld twee keer zou worden geïnd.

Erkenning en tenuitvoerlegging

De geldelijke sanctie dient door de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat in beginsel zonder verdere formaliteiten te worden erkend en ten uitvoer gelegd. Wel bestaan er enkele, limitatief opgesomde weigeringsgronden waarop in het hiernavolgende nader wordt ingegaan. De daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beslissing wordt beheerst door het recht van de uitvoerende lidstaat. De gedachte is dat de geldelijke sanctie afkomstig uit een andere lidstaat op dezelfde wijze ten uitvoer wordt gelegd als een door de eigen autoriteiten opgelegde geldelijke sanctie.

De bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat houdt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat – al dan niet schriftelijk – op de hoogte van alle relevante beslissingen omtrent de erkenning en de tenuitvoerlegging, met inbegrip van de voltooiing van de tenuitvoerlegging van de beslissing.

Aanpassing van de hoogte van de geldelijke sanctie

In het certificaat wordt de hoogte van het verschuldigde bedrag aangegeven. Zo nodig rekent de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat het bedrag om in de valuta van de uitvoerende staat. Uitgangspunt is dat de hoogte van het bedrag niet wordt aangepast door de uitvoerende lidstaat. Slechts onder bepaalde, nader omschreven omstandigheden wordt op dit uitgangspunt een uitzondering gemaakt. Zo kan de uitvoerende lidstaat de hoogte van het bedrag verlagen tot het wettelijke strafmaximum waarmee het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd naar het recht van de uitvoerende staat is bedreigd, indien de geldelijke sanctie is opgelegd voor een feit dat buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd en de uitvoerende lidstaat rechtsmacht kon uitoefenen.

Ook vindt aanpassing van de hoogte van het verschuldigde bedrag plaats, indien de veroordeelde kan aantonen dat reeds betalingen zijn verricht ter voldoening van het verschuldigde bedrag. Alle reeds geïnde bedragen worden volledig in mindering gebracht op het verschuldigde bedrag.

Weigeringsgronden

In het kaderbesluit wordt een limitatieve opsomming van weigeringsgronden gegeven.

Zo kan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat de erkenning en tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie onder andere weigeren, indien de tenuitvoerlegging ervan kort gezegd in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, onverenigbaar met een geldende immuniteit, de veroordeelde minderjarig was en in bepaalde gevallen indien de beslissing bij verstek is gewezen. Op deze en de overige weigeringsgronden wordt uitvoeriger ingegaan in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.

Het ontbreken van dubbele strafbaarheid levert slechts in een beperkt aantal gevallen een weigeringsgrond op. In het kaderbesluit is namelijk – analoog aan de twee eerder tot stand gekomen kaderbesluiten inzake wederzijdse erkenning – bepaald dat niet getoetst mag worden aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, indien de geldelijke sanctie is opgelegd voor een feit dat is genoemd op de lijst van artikel 5 van het kaderbesluit.

Rechtsmiddelen

Hoewel het kaderbesluit geen expliciete bepaling bevat inzake rechtsmiddelen, mag daaruit niet worden afgeleid dat geen rechtsmiddelen zouden zijn toegestaan tegen de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie. Immers, artikel 9, eerste lid, van het kaderbesluit bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie geschiedt op dezelfde wijze als een geldelijke sanctie die door de uitvoerende lidstaat is opgelegd. De autoriteiten van de uitvoerende lidstaat zijn bij uitsluiting bevoegd de procedures betreffende de tenuitvoerlegging en alle daarop betrekking hebbende maatregelen te bepalen, met inbegrip van de gronden tot beëindiging van de tenuitvoerlegging.

In dit wetsvoorstel wordt daarom voorgesteld aan te sluiten bij het stelsel van rechtsmiddelen dat voor de veroordeelde en derden belanghebbende openstaat met betrekking tot de tenuitvoerlegging in Nederland van een in Nederland opgelegde geldelijke sanctie. In paragraaf 6 en het artikelsgewijze deel van deze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

Vervangende hechtenis

Het kaderbesluit laat de mogelijkheid open om tot vervangende hechtenis strekkende sancties ten uitvoer te leggen, indien betaling van de geldelijke sanctie achterwege blijft en verhaal niet mogelijk is. Een dergelijke vrijheidsbenemende sanctie mag alleen ten uitvoer worden gelegd indien en voor zover de uitvaardigende lidstaat daarmee heeft ingestemd.

Kosten en baten

De lidstaten vragen van elkaar geen vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van beslissingen waarbij een geldelijke sanctie is opgelegd.

Dit betekent dat de kosten die worden gemaakt bij de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie voor rekening komen van de uitvoerende lidstaat. Daar staat tegenover dat de baten verkregen uit de tenuitvoerlegging van dergelijke sancties in beginsel aan de uitvoerende staat toevallen. Dit laat onverlet dat de uitvaardigende lidstaat met de uitvoerende lidstaat kan overeenkomen dat de geïnde bedragen geheel of gedeeltelijk worden verstrekt aan de uitvaardigende lidstaat. Een dergelijke overeenkomst zal in het bijzonder relevant kunnen zijn wanneer de geldelijke sanctie strekt tot betaling van een schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer.

6. De procedure in Nederland

In de vorige paragraaf is ingegaan op de regeling van erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties zoals neergelegd in het kaderbesluit. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de betekenis hiervan voor de Nederlandse praktijk.

Nederland als uitvoerende lidstaat

Voorgesteld wordt het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) een centrale rol te laten vervullen bij de tenuitvoerlegging in Nederland van geldelijke sancties opgelegd in een andere lidstaat. Dit ligt voor de hand, aangezien het CJIB ook belast is met de inning van in Nederland opgelegde vermogenssancties.

Bevoegd tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlandse geldelijke sanctie is de officier van justitie te Leeuwarden, verbonden aan het CJIB. De buitenlandse geldelijke sancties dienen aan hem gezonden te worden, maar het CJIB kan hierbij een postbusfunctie vervullen. Aldus kan het CJIB de inkomende beslissingen registreren en nagaan of de toegezonden documenten juist en volledig zijn. Hoewel het beginsel van wederzijdse erkenning weinig ruimte meer laat voor een uitgebreide toetsing, zal de officier van justitie wel moeten nagaan of zich een grond voor weigering voordoet of een situatie op grond waarvan de hoogte van de sanctie moet worden aangepast.

Erkent de officier van justitie de beslissing houdende de geldelijke sanctie, dan zal het CJIB verder voor tenuitvoerlegging zorgen. Dit geschiedt op dezelfde wijze als de tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde geldelijke sanctie. Blijft betaling van de geldelijke sanctie achterwege, is verhaal op de inkomsten of het vermogen van de veroordeelde niet mogelijk en is in de uitvaardigende lidstaat naast de geldelijke sanctie een tot vervangende hechtenis strekkende sanctie opgelegd, dan kan de bevoegde officier van justitie de tenuitvoerlegging van die vervangende hechtenis bij de rechter vorderen. Wijst de rechter deze vordering toe, dan stelt deze tevens de duur van de ten uitvoer te leggen hechtenis vast.

Nederland als uitvaardigende lidstaat

In Nederland opgelegde geldboetes, schadevergoedingsmaatregelen en Mulder-beschikkingen zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat vatbaar, indien de veroordeelde aldaar inkomsten of vermogen heeft of zijn vaste woon- of verblijfplaats onderscheidenlijk zijn statutaire zetel heeft.

Alle vermogenssancties opgelegd in Nederland worden aan het CJIB gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging. Het CJIB zal kunnen nagaan of de genoemde sancties in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. Is dat niet het geval en komt de sanctie in aanmerking om aan een andere lidstaat te worden gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, dan kan de desbetreffende beslissing door de officier van justitie te Leeuwarden worden gezonden aan de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de tenuitvoerlegging dient plaats te vinden. Op grond van artikel 2 van het kaderbesluit dienen alle lidstaten het Secretariaat-Generaal van de Raad te informeren welke autoriteiten bevoegd zijn tot erkenning en tenuitvoerlegging van in een andere lidstaat opgelegde beslissingen, houdende een geldelijke sanctie. Deze informatie zal door het Secretariaat-Generaal ter beschikking worden gesteld van de lidstaten. Aldus kan worden achterhaald naar welke autoriteit de beslissing en het daarbij behorende certificaat moeten worden gezonden. De tenuitvoerlegging van de Nederlandse beslissing geschiedt vervolgens overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat.

Het kaderbesluit inzake de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties is alleen van toepassing op Nederland. Het is tot stand gekomen onder titel VI (politiële en justitiële samenwerking in strafzaken) van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De onderwerpen die hiertoe behoren, maken geen deel uit van de bijzondere associatieregeling zoals omschreven in het Vierde Deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, die van toepassing is op de Nederlandse Antillen en Aruba.

7. Financiële paragraaf

De kosten van dit wetsvoorstel liggen hoofdzakelijk op het vlak van de tenuitvoerlegging in Nederland van een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie. Hoewel op grond van de geldende regelgeving het ook nu al mogelijk is een in het buitenland opgelegde geldboete in Nederland ten uitvoer te leggen, ligt het in de lijn der verwachtingen dat het aantal buitenlandse geldboetes dat in Nederland moet worden erkend en ten uitvoer gelegd als gevolg van de onderhavige regeling zal stijgen. De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben hier in hun adviezen aandacht voor gevraagd. Aangezien het wetsvoorstel conform het kaderbesluit voorziet in een regeling waarbij de geïnde bedragen in beginsel ten bate komen van de Nederlandse staat, is de verwachting dat de kosten hiermee kunnen worden gedekt. Dit veronderstelt dat de opbrengsten van de tenuitvoerlegging ten bate komen van de begroting van Justitie. Justitie zal de kwantitatieve ontwikkelingen in de uitvoering van de regeling monitoren.

8. Adviezen1

Over het concept-wetsvoorstel zijn adviezen ontvangen van het College van procureurs-generaal, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse vereniging voor rechtspraak, de Nederlandse orde van advocaten en het Centraal justitieel incassobureau. Deze adviezen hebben op een enkel punt geleid tot wijzigingen in de tekst van het wetsvoorstel en op een aantal punten tot verduidelijkingen en aanvullingen in de tekst van de memorie van toelichting.

Met betrekking tot artikel 10, tweede lid, inzake het opheffen van het vereiste van dubbele strafbaarheid kan nog het volgende worden opgemerkt. Abusievelijk was in het aan de adviesorganen voorgelegde concept-wetsvoorstel met betrekking tot deze bepaling naast de eis dat het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd is genoemd op de lijst van feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, als aanvullende eis opgenomen dat op dat feit in de uitvaardigende lidstaat tenminste een maximale gevangenisstraf van een jaar is gesteld. Deze eis wordt echter in het kaderbesluit niet genoemd. Terecht hebben de adviesorganen op deze vergissing gewezen, welke dan ook is gecorrigeerd.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

In dit artikel zijn definities opgenomen van enkele begrippen die in het wetsvoorstel worden gebruikt. Naar aanleiding van een opmerking in het advies van de Raad voor de rechtspraak kan over de formulering van de begrippen nog het volgende worden opgemerkt. Een aantal van de in dit artikel opgenomen begripsbepalingen ziet niet uitsluitend op Nederlandse strafrechtelijke beslissingen houdende geldelijke sancties die onder de reikwijdte van het kaderbesluit vallen, maar ook op buitenlandse beslissingen vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland. Zij zijn daarom zodanig geformuleerd dat ook de beslissingen afkomstig uit een andere lidstaat onder de begripsbepalingen zijn te brengen. Om die reden is niet in alle onderdelen gebruik gemaakt van de strikte terminologie van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering.

Onderdeel b

Zoals in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, vallen onder het kaderbesluit niet alleen door de rechter opgelegde geldelijke sancties, maar ook geldelijke sancties die door een bestuurlijke autoriteit bij beschikking zijn opgelegd, voor zover tegen die beschikking beroep op een met name in strafzaken bevoegde rechter is opengesteld. In het rechtshulpverkeer tussen de lidstaten van de Europese Unie is al geruime tijd gebruikelijk dat niet alleen rechtshulp wordt verleend voor de afdoening van strafbare feiten, maar ook voor de bestuurlijke afdoening van feiten die worden bestraft als vergrijp tegen de voorschriften betreffende de orde. Dit zijn de zogenoemde «Ordnungwidrichkeiten». Zie bijvoorbeeld artikel 49, onderdeel a, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (Trb. 1990, 145) en artikel 3, eerste lid, van de EU Rechtshulpovereenkomst van 2000 (Pb EG 12 juli 2000, C 197).

Onder een beschikking opgelegd wegens een strafbaar feit wordt onder andere verstaan de strafbeschikking, welke wordt geïntroduceerd door het wetsvoorstel OM-afdoening.

Onderdeel f

Om de hierboven omschreven redenen, is ervoor gekozen in dit onderdeel onder 2° niet te verwijzen naar het Nederlandse strafvorderlijke begrip van de schadevergoedingsmaatregel, maar een meer algemene formulering te hanteren. Het begrip «strafrechter» wordt hier gehanteerd om onderscheid te maken tussen de verplichting tot betaling van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer opgelegd door de strafrechter (de schadevergoedingsmaatregel) en toewijzing door de rechter van een civiele vordering aan de benadeelde partij in een strafprocedure. In het Nederlandse strafproces resulteert de toegewezen vordering benadeelde partij in een civielrechtelijke executoriale titel welke volgens de regels van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden geëxecuteerd. Dit is geen geldelijke sanctie in de zin van het kaderbesluit.

Het Nederlandse strafrecht kent niet de mogelijkheid iemand te veroordelen tot betaling van in de strafprocedure gemaakte proceskosten. Het in dit onderdeel onder 4° genoemde begrip «proceskosten» ziet dan ook op strafrechtelijke beslissingen opgelegd in een andere lidstaat van de Europese Unie waar de mogelijkheid iemand te verplichten tot betaling van proceskosten mogelijk wel bestaat. In artikel 15 zijn de Nederlandse geldelijke sancties vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in het buitenland vastgelegd.

Artikel 2 en 3

In deze artikelen is het beginsel van wederzijdse erkenning neergelegd. Artikel 3 bepaalt dat onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen opgelegd in andere lidstaat van de Europese Unie in Nederland worden erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van deze wet. Artikel 3 bepaalt dat in Nederland opgelegde rechterlijke uitspraken en beschikkingen overeenkomstig de bepalingen van deze wet aan een andere lidstaat in de Europese Unie kunnen worden gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging van die uitspraak of beschikking in die andere lidstaat.

Artikel 4 en 5

Artikel 4 bepaalt welke autoriteit bevoegd is tot erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van rechterlijke uitspraken en beschikkingen, houdende geldelijke sancties, opgelegd in een andere lidstaat van de Europese Unie. Artikel 5 bepaalt welke autoriteit bevoegd is Nederlandse rechterlijke uitspraken en beschikkingen, houdende geldelijke sancties, te zenden aan een andere lidstaat van de Europese Unie met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in die andere lidstaat.

Artikel 6

Eerste lid

In artikel 1 is gedefinieerd wat onder het begrip geldelijke sanctie moet worden verstaan. Kort gezegd gaat het om vier soorten sancties: een geldboete, een schadevergoedingsmaatregel, een verplichting tot storting van een geldsom in een fonds ten behoeve van slachtoffers en betaling van proceskosten. Het onderhavige artikel bepaalt in welke gevallen dergelijke geldelijke sancties vatbaar zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland. Vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland zijn: (a) geldelijke sancties opgelegd bij rechterlijke uitspraak. Dit wil zeggen door een rechter wegens een strafbaar feit. (b) geldelijke sancties opgelegd bij beschikking. Dit wil zeggen door een bestuurlijke autoriteit wegens een strafbaar feit of wegens een feit dat wordt bestraft als vergrijp tegen de voorschriften betreffende de orde, voor zover tegen de beslissing beroep op een met name in strafzaken bevoegde rechter is opengesteld. (c) geldelijke sancties opgelegd bij onherroepelijke rechterlijke beslissing, genomen in beroep tegen een beschikking. Bij deze laatste categorie gaat het om de volgende situatie. Wanneer aan een persoon een beschikking, houdende een geldelijke sanctie, is opgelegd, zal deze beroep kunnen instellen tegen die beschikking. Wanneer dat beroep ongegrondverklaard wordt, zijn afhankelijk van het rechtsstelsel in de uitvaardigende staat twee situaties mogelijk. Het is mogelijk dat bij ongegrondverklaring van het beroep de oorspronkelijke beschikking in stand blijft. In dat geval zal de ten uitvoer te leggen geldelijke sanctie worden toegezonden in de vorm van de oorspronkelijke beschikking (onderdeel b). In andere rechtsstelsels kan het zijn dat de rechterlijke beslissing op het beroep in de plaats komt van de oorspronkelijke beschikking. In dat geval zal die rechterlijke beslissing wordt toegezonden aan Nederland met het oog op de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie. Is de beschikking opgelegd wegens een strafbaar feit, dan zal de rechterlijke beslissing vallen onder onderdeel a. Is de beschikking opgelegd naar aanleiding van een feit dat wordt bestraft als vergrijp tegen de voorschriften betreffende de orde, dan valt de rechterlijke beslissing genomen in het beroep op die beschikking onder onderdeel c.

Tweede lid

Geldelijke sancties opgelegd in een andere lidstaat kunnen alleen in Nederland ten uitvoer worden gelegd wanneer aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde bestaan. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de voorwaarde te stellen dat een geldelijke sanctie alleen voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is als de veroordeelde hier te lande zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft of inkomsten of vermogen waarop de geldelijke sanctie ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Is de veroordeelde een rechtspersoon dan geldt dat de geldelijke sanctie in Nederland kan worden ten uitvoer gelegd indien de rechtspersoon in Nederland zijn statutaire zetel of inkomsten of vermogen heeft.

Artikel 7

De beslissing, houdende de geldelijke sanctie, en het ingevulde certificaat moeten worden gezonden aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Leeuwarden. Zoals in het voorgaande reeds uiteen is gezet, kan het CJIB hierbij een postbusfunctie vervullen. Mochten de documenten worden ontvangen door een andere instantie (in de wetstekst aangeduid met «geadresseerde»), dan is de ontvanger gehouden op grond van artikel 7 de documenten door te sturen aan de bevoegde officier van justitie (vgl. artikel 552i Sv).

Tweede lid

Op grond van het tweede lid wordt de uitvaardigende lidstaat zo nodig in de gelegenheid gesteld het certificaat alsnog toe te zenden, aan te vullen of te verbeteren, indien dit ontbreekt of zich daarin onvolledigheden of onjuistheden voordoen. Als overlegging, aanvulling of verbetering van het certificaat, ondanks een daartoe strekkend verzoek, achterwege blijft, is dit een grond waarop de erkenning en tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie kan worden geweigerd. Zie hiervoor artikel 10 en de toelichting daarop.

Derde lid

Het derde lid van dit artikel geeft uitvoering aan artikel 4, derde lid, tweede volzin, van het kaderbesluit, op grond waarvan een origineel of gewaarmerkt afschrift van de oorspronkelijk beslissing waarbij de geldelijke sanctie is opgelegd, kan worden opgevraagd bij de uitvaardigende lidstaat. In dit artikel wordt alleen de mogelijkheid van het opvragen van een gewaarmerkt afschrift van de beslissing opgenomen, Aangezien Nederland als uitvaardigende lidstaat alleen een gewaarmerkt afschrift van de beslissing zal kunnen zenden – het origineel van een vonnis blijft immers altijd in het bezit van de rechtbank – is ervoor gekozen om in dit wetsvoorstel ook als uitvoerende staat alleen een verzoek te doen om een gewaarmerkt afschrift, en niet om het origineel.

Artikel 8

Uitgangspunt van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen is, dat de buitenlandse beslissing op dezelfde manier ten uitvoer wordt gelegd als een nationale beslissing. Dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 9 van het kaderbesluit.

Het onderhavige artikel geeft hieraan uitvoering. Indien een geldelijke sanctie vatbaar is voor erkenning en tenuitvoerlegging, wordt deze – tenzij zich een weigeringsgrond voordoet – erkend en vervolgens ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen inzake de tenuitvoerlegging van in Nederland opgelegde geldelijke sancties. Dit betekent bijvoorbeeld dat betaling in termijnen mogelijk is en ook uitstel van betaling volgende de daarvoor geldende regels een mogelijkheid is.

Met verwijzing naar een door de Nederlandse vereniging voor rechtspraak in diens advies opgeworpen vraag zij opgemerkt dat wanneer sprake zou zijn van een deels voorwaardelijk opgelegde geldelijke sanctie, slechts het voor executie vatbare onvoorwaardelijke deel van de geldelijke sanctie ten uitvoer wordt gelegd.

Tweede lid

Het tweede lid benadrukt het uitgangspunt dat bij de wederzijdse erkenning van geldelijke sancties de hoogte van de opgelegde sanctie door de uitvoerende lidstaat niet wordt aangepast. Slechts in de gevallen genoemd in artikel 9 kan op dit uitgangspunt een uitzondering worden gemaakt.

Derde lid

Is een geldelijke sanctie afkomstig uit een van de 13 lidstaten die niet tot de eurozone behoren – dit zijn het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Denemarken en de 10 meest recent toegetreden lidstaten – dan zal het bedrag van de geldelijke sanctie moeten worden omgerekend in euro’s tegen de op het tijdstip van de uitspraak geldende wisselkoers. Het gaat hierbij dus om het tijdstip van veroordeling en niet om het tijdstip waarop de veroordeling onherroepelijk werd. Het tweede lid van het onderhavige artikel biedt hiervoor de grondslag en geeft daarmee uitvoering aan artikel 8, tweede lid, van het kaderbesluit.

Vierde lid

Het kaderbesluit biedt in artikel 16, tweede lid, de mogelijkheid de tenuitvoerlegging van de sanctie op te schorten gedurende de periode die nodig is om de ten uitvoer te leggen beslissing te vertalen in de taal van de uitvoerende lidstaat. Deze mogelijkheid is neergelegd in het derde lid van het onderhavige artikel. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat het voor een goede beoordeling of zich een weigeringsgrond voordoet, nodig is, naast de informatie die het certificaat biedt, de beslissing zelf te vertalen in het Nederlands. Aangezien in het kaderbesluit geen termijnen zijn opgenomen waarbinnen een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie moet worden ten uitvoer gelegd, is de betekenis van deze bepaling betrekkelijk.

Artikel 9

Zoals in paragraaf 5 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven, kan het verschuldigde bedrag van de geldelijke sanctie slechts onder specifieke, in het kaderbesluit omschreven omstandigheden worden aangepast. Uitgangspunt is dat de hoogte van de opgelegde geldelijke sanctie ongewijzigd blijft. In artikel 9 zijn deze omstandigheden neergelegd.

Eerste lid

Het eerste lid strekt tot implementatie van artikel 8, eerste lid, van het kaderbesluit en ziet op een zeer specifieke situatie dat de geldelijke sanctie is opgelegd voor een feit dat buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd en Nederland rechtsmacht had kunnen uitoefenen. Is de geldelijke sanctie voor een dergelijke feit opgelegd en de hoogte van de opgelegde sanctie hoger dan het wettelijke strafmaximum dat volgens de Nederlands wet op dat feit is gesteld, dan mag Nederland het bedrag van de opgelegde sanctie verlagen tot dat in Nederland geldende wettelijke strafmaximum.

Een voorbeeld ter illustratie. In Frankrijk wordt door de Franse rechter een boete opgelegd voor vernieling van een Frans vliegtuig dat zich op een Duitse luchthaven bevond. De vernieling is gepleegd door een Nederlander. Het feit is buiten de uitvaardigende lidstaat (Frankrijk) gepleegd en Nederland had op grond van het actief personaliteitsbeginsel rechtsmacht kunnen uitoefenen, aangezien het feit door een Nederlander is gepleegd (artikel 5 Sr). Als onder dergelijke omstandigheden de Franse boete hoger zou zijn dan het strafmaximum dat in Nederland is gesteld op vernieling, dan mag Nederland de boete verlagen tot het in Nederland geldende strafmaximum.

Tweede en derde lid

Een andere omstandigheid waaronder de hoogte van het verschuldigde bedrag kan worden aangepast, is wanneer reeds een deel of het geheel van het verschuldigde bedrag betaald is.

Het kan zijn dat de veroordeelde reeds een deel van of het gehele verschuldigde bedrag heeft betaald en dat deze betaling de verzending van de geldelijke sanctie door de uitvaardigende lidstaat aan Nederland heeft gekruist. Indien de veroordeelde een dergelijke betaling aannemelijk kan maken, moet de officier van justitie hierover nadere inlichtingen opvragen bij de uitvaardigende lidstaat. Blijkt inderdaad een deel van het verschuldigde bedrag te zijn voldaan, dan wordt dit in mindering gebracht op het totaal van de verschuldigde geldelijke sanctie. Is de gehele sanctie reeds voldaan, dan blijft verdere tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat achterwege blijven. Met deze bepaling wordt artikel 9, tweede lid, van het kaderbesluit geïmplementeerd.

Artikel 10

Artikel 7 van het kaderbesluit bevat de gronden welke aanleiding kunnen geven tot het weigeren van de erkenning en tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie. In het kaderbesluit zijn alle weigeringsgronden als facultatieve weigeringsgronden geformuleerd. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld een deel van deze gronden als verplichte weigeringsgronden op te nemen (artikel 10) en een deel als facultatieve weigeringsgronden (artikel 11). De facultatieve formulering van de weigeringsgronden in het kaderbesluit, staat er niet aan in de weg om deze weigeringsgronden in nationale wetgeving als verplichte weigeringsgronden om te zetten.

De reden dat wordt voorgesteld de in dit artikel opgenomen weigeringsgronden als verplichte weigeringsgronden te implementeren, is erin gelegen dat ik een discretionaire bevoegdheid onwenselijk acht, wanneer zich een van de in dit artikel genoemde omstandigheden voordoet. Naar mijn oordeel zullen de genoemde gevallen steeds moeten leiden tot een weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie. Dit is anders ten aanzien van de weigeringsgronden als opgenomen in artikel 11. Bovendien wordt de eenvormigheid van de regeling en de toepassing daarvan bevorderd door de meeste weigeringsgronden als verplichte weigeringsgronden te implementeren. Aldus kunnen discussies over de omstandigheden waaronder een weigeringsgrond al dan niet dient te worden toegepast, worden beperkt.

Onderdeel a

Dit onderdeel ziet op de situatie dat de tenuitvoerlegging van de in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie in strijd is met het beginsel van ne bis in idem. Twee verschillende situaties kunnen worden onderscheiden: de veroordeelde is wegens het feit waarvoor de geldelijke sanctie is opgelegd eerder voor een Nederlandse rechter vervolgd of eerder voor een buitenlandse rechter. In het eerste geval (onder 1°) staat het enkele feit dat de Nederlandse rechter onherroepelijk in die zaak heeft beslist reeds aan tenuitvoerlegging van de buitenlandse geldelijke sanctie in de weg. In het tweede geval (onder 2°) moet de uitspraak van de buitenlandse rechter hebben geresulteerd in strafoplegging en de tenuitvoerlegging van die straf moet reeds hebben plaatsgevonden, wil de eerdere buitenlandse veroordeling aan tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie in de weg staan.

Onderdeel b

Dit onderdeel heeft betrekking op het vereiste van dubbele strafbaarheid. In paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting is reeds ingegaan op het gedeeltelijk loslaten van het vereiste van dubbele strafbaarheid. Niet langer wordt getoetst aan dubbele strafbaarheid, wanneer de geldelijke sanctie is opgelegd voor een feit dat valt onder een van de feiten of feitsoorten genoemd op de lijst van artikel 5 van het kaderbesluit. Dit uitgangspunt is neergelegd in het tweede lid van artikel 10. In alle andere gevallen mag wel getoetst worden aan dubbele strafbaarheid. Daarin voorziet onderdeel b van artikel 10.

Onderdeel c

Dit onderdeel ziet op de executieverjaring. Is de geldelijke sanctie opgelegd voor een feit waarover Nederland rechtsmacht had kunnen uitoefenen (bijvoorbeeld omdat het een door een Nederlander gepleegd misdrijf betreft) en het recht op tenuitvoerlegging van die sanctie is naar Nederlands recht verjaard, dan wordt de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie geweigerd. Artikel 76, tweede lid, Sr bepaalt wanneer naar Nederlands recht sprake is van executieverjaring. Deze weigeringsgrond heeft alleen betrekking op gevallen waarin Nederland rechtsmacht had kunnen uitoefenen. Is dat niet het geval geweest dan geldt deze weigeringsgrond niet.

Onderdeel d

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 7, tweede lid, onder e, van het kaderbesluit. In dit onderdeel wordt bepaald dat de tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie wordt geweigerd wanneer een naar Nederlands recht geldende immuniteit daaraan in de weg staat. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan in Nederland geaccrediteerde diplomaten die strafrechtelijke immuniteit genieten.

Onderdeel e

De tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie wordt ook geweigerd wanneer de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit strafrechtelijk minderjarig was, dat wil zeggen de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt. Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 7, tweede lid, onder f, van het kaderbesluit.

Onderdeel f

Onderdeel f heeft betrekking op de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen een bij beschikking opgelegde geldelijke sanctie. Als degene tegen wie de beschikking is uitgevaardigd niet persoonlijk of door tussenkomst van diens vertegenwoordiger op juiste wijze – dat wil zeggen op de door het recht van de uitvaardigende lidstaat voorgeschreven wijze – in kennis is gesteld van de mogelijkheid beroep tegen de beschikking aan te tekenen en van de daarvoor geldende termijn, dan wordt de erkenning en uitvoering van de geldelijke sanctie geweigerd. In het kaderbesluit is deze weigeringsgrond opgenomen in artikel 7, tweede lid, onderdeel g, onder i.

Onderdeel g

Dit onderdeel ziet op de mogelijkheid de erkenning en tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie te weigeren, indien blijkt dat de veroordeelde niet aanwezig was bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Uitzondering op deze weigeringsgrond doet zich voor, wanneer uit het certificaat blijkt dat de veroordeelde persoonlijk of door tussenkomst van diens vertegenwoordiger op de door het recht van de uitvaardigende staat voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de behandeling ter terechtzitting of wanneer de veroordeelde te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht zich te verdedigen of te laten verdedigen. Met deze weigeringsgrond wordt voorkomen dat een lidstaat moet meewerken aan de bestraffing van een persoon die niet op de hoogte was of had kunnen zijn van de behandeling van zijn strafzaak en derhalve ook geen verdediging heeft kunnen (laten) voeren. Deze weigeringsgrond is in het kaderbesluit opgenomen in artikel 7, tweede lid, onderdeel g, onder ii.

Onderdeel h

In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven dat met de beslissing, houdende de geldelijke sanctie, een ingevuld certificaat wordt meegezonden aan de uitvoerende staat. Indien dit certificaat ontbreekt of onjuist dan wel onvolledig is ingevuld, verzoekt de officier van justitie op grond van artikel 7, tweede lid, alsnog overlegging, verbetering of aanvulling. Blijft dit achterwege, dan wordt op grond van onderdeel h de erkenning en tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie geweigerd.

Tweede lid

Kortheidshalve zij verwezen naar hetgeen over het vereiste van dubbele strafbaarheid in het bovenstaande ter toelichting op onderdeel b is opgemerkt.

Derde en vierde lid

Het derde en het vierde lid van artikel 10 bevatten enkele procedurele regels. Overweegt de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie te weigeren op grond van het feit dat het recht op uitvoering van de straf naar Nederlands recht zou zijn verjaard (onderdeel c) of omdat naar het recht van de uitvaardigende staat de veroordeelde niet op juiste wijze in kennis is gesteld van de mogelijkheid een rechtsmiddel in te stellen tegen de oorspronkelijke beslissing of van de behandeling ter terechtzitting (onderdelen f en g), dan is hij op grond van artikel 7, derde lid, van het kaderbesluit verplicht eerst hieromtrent inlichtingen in te winnen bij de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. Deze bepaling is neergelegd in het derde lid.

Het vierde lid bepaalt dat een weigering schriftelijk en gemotiveerd ter kennis dient te worden gebracht aan de uitvaardigende autoriteit.

Artikel 11

Artikel 11 bevat de facultatieve weigeringsgronden en strekt tot implementatie van artikel 7, tweede lid, onderdelen d en h, van het kaderbesluit. De bevoegde officier van justitie beoordeelt op grond van de omstandigheden van het geval of een van de in dit artikel opgenomen weigeringsgronden in het gegeven geval moeten worden toegepast.

In onderdeel a gaat het om de zogenoemde territorialiteitsclausule. Deze is ook opgenomen in het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel. Kort gezegd komt deze bepaling erop neer dat de erkenning en tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie kan worden geweigerd, wanneer het feit waarvoor de sanctie is opgelegd geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. Deze weigeringsgrond beoogt de soevereiniteit van Nederland te beschermen en waarborgt het gelijkheidsbeginsel. Het beoogt te verzekeren dat gelijke gevallen die op Nederlands grondgebied plaatsvinden ook gelijk behandeld kunnen worden. Heeft een andere lidstaat een vervolging ingesteld en een geldelijke sanctie opgelegd voor een feit dat op Nederlands grondgebied is gepleegd en zou een dergelijke feit bijvoorbeeld door de Nederlandse autoriteiten op een geheel andere wijze zijn afgedaan, dan zal de erkenning en tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie worden geweigerd. Van een andere wijze van afdoening zal in ieder geval sprake zijn, wanneer de geldelijke sanctie is opgelegd naar aanleiding van een gedraging die in Nederland niet strafbaar is of niet vervolgd wordt. Hierbij valt te denken aan een arts die handelt binnen de kaders van de in Nederland geldende abortuswetgeving.

Onderdeel a, onder 2°, maakt tevens deel uit van de zogenoemde territorialiteitsclausule. Hierbij gaat het om de mogelijkheid de erkenning en tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie te weigeren indien deze is opgelegd wegens een feit dat buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat is gepleegd en waarover Nederland ook geen extraterritoriale rechtsmacht zou kunnen uitoefenen. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de uitvoerende lidstaat wordt verplicht medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie die is opgelegd met toepassing van een (ruime) vorm van extraterritoriale rechtsmacht die de uitvoerende lidstaat niet kent. Deze weigeringsgrond is destijds opgenomen in het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel naar aanleiding van de toentertijd in België geldende ruime strafwetgeving met betrekking tot oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid.

Onderdeel b biedt de mogelijkheid de erkenning en tenuitvoerlegging van een geldelijke sanctie te weigeren indien de hoogte ervan 70 euro of minder bedraagt. Het kan hier ook gaan om een sanctie uitgedrukt in andere valuta die de waarde vertegenwoordigt van 70 euro of minder. Deze weigeringsgrond kan worden toegepast indien voorzienbaar is dat de inspanningen die moeten worden verricht voor de tenuitvoerlegging van de sanctie niet in verhouding staan tot de hoogte van de sanctie.

Voor toelichting op het tweede lid, zij kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel 10, vierde lid.

Artikel 12

Hoewel het kaderbesluit geen bepaling bevat die de lidstaten verplicht een rechtsmiddel mogelijk te maken tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie, wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld wel zo een rechtsmiddel open te stellen. De reden daarvan is dat het uitgangspunt van wederzijdse erkenning met zich brengt dat de tenuitvoerlegging van een buitenlandse sanctie geschiedt op dezelfde wijze als de tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde sanctie (zie ook artikel 9 van het kaderbesluit). In Nederland is het ingevolge artikel 575, derde lid, en artikel 578, zesde lid, Sv mogelijk om verzet in te stellen tegen de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk opgelegde geldelijke sanctie. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld bij die regeling aan te sluiten. Wanneer betaling van het verschuldigde bedrag door de veroordeelde achterwege blijft, kan verhaal worden genomen op de eigendommen van de veroordeelde. De veroordeelde kan zich tegen het nemen van verhaal verzetten overeenkomst het bepaalde in artikel 575, derde lid, Sv. Hij kan daartoe een met redenen omkleed bezwaarschrift zenden aan de rechtbank Leeuwarden, die ingevolge het voorgestelde artikel 12, eerste lid, exclusief bevoegd is tot de behandeling hiervan. Het bezwaarschrift moet worden ingediend vóór de verkoop van de voorwerpen en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag waarop de voorwerpen in beslag zijn genomen. De behandeling van het verzet door de raadkamer vindt plaats in het openbaar. De beschikking van de raadkamer wordt onverwijld aan de veroordeelde betekend. Tegen de beschikking kan door de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd binnen veertien dagen daarna en door de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening, beroep in cassatie worden ingesteld. De veroordeelde is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht, dat de beschikking heeft gegeven, of tot hetwelk de rechter, van wie de beschikking afkomstig is, behoort. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk. Het verzet kan zich niet richten tegen de rechterlijke uitspraak of beschikking waarbij de geldelijke sanctie werd opgelegd. Deze is immers onherroepelijk en rechtsmiddelen daartegen zijn uitgeput. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Naar aanleiding van een opmerking in het advies van de Raad voor de rechtspraak kan over de rechterlijke toetsing in verzetzaken het volgende worden opgemerkt. De omvang van de rechterlijke toetsing in verzetzaken tegen de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie is beperkt. Zo zal de rechter niet kunnen treden in een onderzoek van de rechterlijke uitspraak of beschikking waarbij de geldelijke sanctie is opgelegd (vgl. artikel 575, derde lid, eerste volzin, Sv). De Nederlandse rechter zal zich dus beperken tot toetsing van de rechtmatigheid van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging, hetwelk in de praktijk zal neerkomen op het nagaan of ten onrechte geen toepassing van een van de weigeringsgronden heeft plaatsgevonden.

Derde belanghebbenden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op voorwerpen waarop verhaal wordt genomen, kunnen hun recht effectueren op grond van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze voorgestelde regeling sluit eveneens aan bij de bestaande regeling voor derden belanghebbende bij tenuitvoerlegging van Nederlandse geldboetes zoals neergelegd in het Wetboek van Strafvordering (zie artikel 574, derde lid, en 575, vierde lid, Sv).

Artikel 13

Zoals in het algemeen deel van deze memorie van toelichting reeds kort is aangegeven, laat artikel 10 van het kaderbesluit de mogelijkheid van de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis toe indien betaling van de geldelijke sanctie achterwege blijft en verhaal niet mogelijk is. Een verplichting tot tenuitvoerlegging van een vervangende hechtenis bestaat echter niet op grond van het kaderbesluit. Het is aan de uitvoerende lidstaat om te bepalen of het wenst over te gaan tot de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. Voorwaarde is dat de uitvaardigende lidstaat instemt met eventuele tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis.

In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de mogelijkheid op te nemen van tenuitvoerlegging van een tot vervangende hechtenis strekkende sanctie. Voorgesteld wordt een regeling op te nemen die in grote lijnen overeenkomt met de regeling in artikel 577c Sv voor het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang indien niet voldaan wordt aan een ontnemingsvonnis en verhaal niet mogelijk is.

De voorgestelde regeling komt in het kort op het volgende neer. Van eventuele tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis kan alleen sprake zijn, wanneer in de uitvaardigende lidstaat naast de geldelijke sanctie tevens een tot vervangende hechtenis strekkende sanctie is opgelegd. Indien de veroordeelde niet voldoet aan de verplichting tot betaling van de geldelijke sanctie en verhaal op diens inkomsten of vermogen is niet mogelijk, kan de officier van justitie bij de rechtbank Leeuwarden een vordering tot tenuitvoerlegging van de tot vervangende hechtenis strekkende sanctie indienen. De behandeling van vordering vindt in het openbaar plaats door de raadkamer. De veroordeelde wordt opgeroepen voor de behandeling van de vordering. Gelet op artikel 5 van het kaderbesluit (niet toepassen van het vereiste van dubbele strafbaarheid voor een aantal op de lijst genoemde delicten) is het mogelijk dat in Nederland een geldelijke sanctie wordt erkend en ten uitvoer gelegd voor een feit dat hier te lande niet strafbaar is. Artikel 13, vierde lid, van dit wetsvoorstel, bepaalt dat in een dergelijk geval een vordering tot tenuitvoerlegging van een tot vervangende hechtenis strekkende sanctie wordt afgewezen. De afweging die gemaakt is ter zake van het gedeeltelijk opheffen van het vereiste van dubbele strafbaarheid bij de tenuitvoerlegging van vermogenssancties, dient anders uit te vallen wanneer het gaat om de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen of maatregelen. Zie ook Verslag van een schriftelijke overleg inzake Dubbele strafbaarheid in het Nederlandse strafrecht, Kamerstukken II, 2004/05, 29 451, nr. 2, blz. 9). Deze regeling laat uiteraard onverlet dat de uitvaardigende lidstaat zelf de mogelijkheid behoudt de vervangende hechtenis in eigen land ten uitvoer te leggen.

Artikel 14

Met deze bepaling wordt artikel 12, tweede lid, van het kaderbesluit geïmplementeerd. Wanneer de uitvaardigende lidstaat besluit dat de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie in Nederland om welke reden dan ook moet worden gestaakt, zal een daartoe strekkende kennisgeving aan de Nederlandse autoriteiten worden gezonden. Zodra een dergelijke mededeling wordt ontvangen, wordt de tenuitvoerlegging van de sanctie gestaakt.

Artikel 15

In paragraaf 4 van het algemene deel van deze memorie van toelichting is reeds ingegaan op de reikwijdte van het kaderbesluit en de vraag welke Nederlandse rechterlijke uitspraken en beschikkingen onder de werking daarvan vallen. Dit is in artikel 15 vastgelegd.

Het gaat om geldboetes (onderdeel a), schadevergoedingsmaatregelen als bedoeld in artikel 36f Sr (onderdeel b) en de zogenoemde Mulderbeschikkingen (onderdeel c).

Indien het wetsvoorstel OM-afdoening wordt aanvaard en in werking treedt, zal ook de strafbeschikking strekkende tot betaling van een geldboete of schadevergoedingsmaatregel onder dit wetsvoorstel vallen. Zie hiervoor artikel 27 van dit wetsvoorstel.

Artikel 16

Deze bepaling geeft aan in welke gevallen een Nederlandse beslissing, houdende een geldelijke sanctie, aan een andere lidstaat kan worden gezonden en geeft daarmee uitvoering aan artikel 4, eerste lid, van het kaderbesluit. Dit zijn dezelfde voorwaarden waaronder een in een andere lidstaat opgelegde geldelijke sanctie aan Nederland kan worden gezonden met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging daarvan hier te lande. Op deze voorwaarden is ingegaan bij de toelichting op artikel 6, tweede lid. Kortheidshalve zij daarnaar verwezen.

Artikel 17

De rechterlijke uitspraak of beschikking wordt te samen met het ingevulde en door de officier van justitie ondertekende en zo nodig vertaalde certificaat aan de autoriteiten in de uitvoerende lidstaat gezonden die bevoegd zijn tot tenuitvoerlegging. Zoals in paragraaf 6 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, kan op basis van de informatie die verstrekt zal worden door het Secretariaat-Generaal van de Raad, worden vastgesteld welke autoriteit in iedere lidstaat bevoegd is. Mocht desondanks onvoldoende duidelijk zijn welke autoriteit in de uitvoerende staat bevoegd is, dan rust, op grond van het tweede lid van dit artikel, op de officier van justitie de plicht hieromtrent nadere inlichtingen te verzoeken. Het Europees Justitieel Netwerk kan hierbij een nuttige functie vervullen.

Het derde lid van artikel 17 bepaalt dat de beslissing, houdende de geldelijke sanctie, niet aan twee of meer lidstaten tegelijkertijd wordt gezonden. Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 4, vierde lid, van het kaderbesluit. Het is mogelijk dat de veroordeelde in lidstaat A wordt veroordeeld tot een geldboete, in lidstaat B zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft en in lidstaat C vermogen heeft. In een dergelijk geval mag de uitvaardigende staat A de beslissing niet tegelijkertijd naar lidstaat B en naar lidstaat C sturen. Een keuze moet worden gemaakt voor één van beiden. De gedachte hierachter is, dat aldus wordt voorkomen dat de beslissing ten onrechte tweemaal ten uitvoer zou worden gelegd. Wel is het mogelijk, wanneer tenuitvoerlegging in de ene lidstaat niet mogelijk is gebleken, vervolgens naar de andere daarvoor in aanmerking komende lidstaat wordt gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging. Dit geschiedt dan echter volgtijdelijk en niet gelijktijdig.

De documenten kunnen met gebruikmaking van moderne communicatiemiddelen worden gezonden aan de bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat. Niettemin kan op grond van artikel 4, derde lid, van het kaderbesluit, de uitvoerende staat verzoeken om toezending van het origineel of een gewaarmerkt afschrift van de beslissing, houdende de geldelijke sanctie, of om het origineel van het certificaat. Het origineel van de beslissing (de rechterlijke uitspraak of de beschikking) zal Nederland niet vertrekken. Deze documenten blijven gearchiveerd in Nederland. Dit geldt voor meer lidstaten. Daarom is in het kaderbesluit bepaald dat bij een verzoek om het origineel van de beslissing, ook een gewaarmerkt afschrift daarvan kan worden verstrekt. Op grond van kaderbesluit bestaat wel de verplichting het origineel van het certificaat te verstrekken. In dat geval zal in Nederland een gewaarmerkt afschrift van het certificaat in het dossier achterblijven.

Artikel 18

Evenals artikel 17, derde lid, beoogt artikel 18 te voorkomen dat een geldelijke sanctie tweemaal ten uitvoer wordt gelegd. Is een in Nederland opgelegde geldelijke sanctie eenmaal aan een andere lidstaat gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, dan mogen de Nederlandse autoriteiten niet gelijktijdig in Nederland handelingen verrichten die gericht zijn op het innen van het verschuldigde bedrag. Het recht van tenuitvoerlegging komt Nederland weer toe op het moment dat de uitvoerende lidstaat heeft aangegeven dat het de gehele of een gedeelte van de geldelijke sanctie niet heeft kunnen innen of wanneer Nederland een kennisgeving aan de uitvoerende lidstaat die ertoe strekt dat de tenuitvoerlegging in die staat moet worden gestaakt.

Artikel 19

Indien de beslissing, houdende de geldelijke sanctie, aan een andere lidstaat is gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar en na verzending wordt het verschuldigde bedrag geheel of gedeeltelijk alsnog in Nederland voldaan, dan wordt de bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat hiervan onverwijld in kennis gesteld. Deze zal het geïnde bedrag op het verschuldigde bedrag in mindering brengen (vgl. artikel 9, derde lid) of, indien het gehele bedrag is voldaan, de tenuitvoerlegging staken.

Artikel 20

Op grond van artikel 36f, eerste lid, Sr wordt in het geval een schadevergoedingsmaatregel in Nederland ten uitvoer wordt gelegd, het door de staat ontvangen bedrag onverwijld uitgekeerd aan het slachtoffer. Artikel 20 van dit wetsvoorstel ziet op de situatie dat een in Nederland opgelegde schadevergoedingsmaatregel in een andere lidstaat ten uitvoer wordt gelegd. De bepaling strekt ertoe dat de Nederlandse staat het slachtoffer een bedrag uitkeert, wanneer in de uitvoerende lidstaat een bedrag ter voldoening van de schadevergoedingsmaatregel is ontvangen. Omdat de ontvangen gelden in beginsel toevallen aan de uitvoerende staat (vgl. artikel 23 van dit wetsvoorstel), heeft deze regeling tot gevolg dat de Nederlandse staat het bedrag, in ieder geval in eerste instantie, uit eigen middelen uitkeert. Artikel 13 van het kaderbesluit bepaalt echter dat tussen de uitvoerende en uitvaardigende lidstaat afspraken kunnen worden gemaakt over de verdeling van de ontvangen gelden, in het bijzonder wanneer de gelden zijn ontvangen ter uitvoering van een schadevergoedingsmaatregel of daarmee vergelijkbare maatregel. In het bovengenoemde geval zal Nederland de uitvoerende staat kunnen verzoeken de ontvangen gelden te verstrekken. De voorgestelde regeling stelt verstrekking van de ontvangen gelden door de uitvoerende staat aan Nederland echter niet als voorwaarde voor uitkering aan het slachtoffer. Met deze regeling wordt beoogd recht te doen aan het doel van de schadevergoedingsmaatregel, namelijk versterking van de strafrechtelijke positie van het slachtoffer door herstel van de rechtmatige toestand.

Artikel 21

Deze bepaling strekt tot implementatie van artikel 12, eerste lid, van het kaderbesluit. Indien om welke reden dan ook officier van justitie beslist dat de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie moet worden gestaakt, dan stelt hij de uitvoerende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. De uitvoerende lidstaat is vervolgens gehouden de tenuitvoerlegging te beëindigen (vgl. artikel 12, tweede lid, kaderbesluit en artikel 14 van het voorliggende wetsvoorstel).

Artikel 22

Artikel 17 van het kaderbesluit bepaalt dat de lidstaten elkaar geen vergoeding vragen voor de tenuitvoerlegging van beslissingen, houdende een geldelijke sanctie. Dit is een in het internationale rechtshulpverkeer gebruikelijk uitgangspunt. Artikel 22 van dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van deze bepaling.

Artikel 23

In artikel 13 van het kaderbesluit wordt bepaald dat de opbrengt van de tenuitvoerlegging van geldelijke sancties in beginsel ten bate komt van de uitvoerende lidstaat. De uitvoerende lidstaat en de uitvaardigende lidstaat kunnen echter overeenkomen dat het geïnde bedrag geheel of gedeeltelijk wordt verstrekt aan de uitvaardigende lidstaat. Tot het maken van een dergelijke afspraak zal in het bijzonder aanleiding kunnen bestaan, wanneer de opgelegde geldelijke sanctie strekt tot betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer (zie artikel 1, onderdeel f, onder 2°, van dit wetsvoorstel).

Artikelen 25 en 26

Artikel 11 van het kaderbesluit bepaalt dat zowel de uitvaardigende als de uitvoerende staat gratie kunnen verlenen van de beslissing, houdende de geldelijke sanctie. Wordt in de uitvoerende lidstaat gratie verleend, dan wordt de uitvaardigende lidstaat hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Deze bepaling wordt geïmplementeerd in artikel 25. Artikel 26 van dit wetsvoorstel beoogt artikel 558 Sv te wijzigen, waarin de Nederlandse gratieregeling is neergelegd. In het tweede lid van artikel 558 Sv zijn de gevallen opgenomen waarin in Nederland gratie kan worden verleend van een door een vreemde staat opgelegde straf of een straf opgelegd door het Internationaal Strafhof. Voorgesteld wordt deze bepaling aan te vullen met het oog op de implementatie van artikel 11 van het kaderbesluit.

De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies gewezen op het feit dat de rechter bij het beoordelen van een verzoek om gratie moet kunnen beschikken over het strafdossier dat aan de veroordeling ten grondslag lag en dat een regeling hieromtrent in het wetsvoorstel en het kaderbesluit ontbreekt. Toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning maakt dat een strafrechtelijke beslissing wordt erkend als ware het een beslissing genomen door de eigen nationale autoriteiten. Een beoordeling van de rechterlijke uitspraak waarvan gratie wordt verzocht op basis van het strafdossier is in beginsel niet aan de orde. Bij gratie blijft de rechterlijke uitspraak in stand, maar worden de gevolgen daarvan gelet op de omstandigheden van de betrokkene verlicht of opgeheven. Betrokkene wordt geacht in het verzoekschrift de redenen aan te geven om welke gratie wordt verzocht. De rechter wordt geacht zich op basis daarvan voldoende een oordeel te kunnen vormen over een voorliggend gratieverzoek. Dit betekent dat een regeling voor het verkrijgen van het strafdossier overbodig is. Indien het in voorkomende gevallen toch noodzakelijk wordt geacht ter beoordeling van een gratieverzoek over het strafdossier te beschikken, bestaat de mogelijkheid om middels een traditioneel rechtshulpverzoek de betreffende EU-lidstaat om het strafdossier te verzoeken.

Artikel 27

Zoals in het algemeen deel van deze memorie van toelichting reeds is aangegeven, zal de strafbeschikking, indien het wetsvoorstel OM-afdoening wordt aanvaard en in werking treedt, onder de reikwijdte van het kaderbesluit vallen. Artikel 27 bewerkstelligt de aanpassing van deze wet in bovengenoemde zin. In de adviezen van het OM en het CJIB is de vraag gesteld of op grond van dit artikel na de mogelijke inwerkingtreding van het wetsvoorstel OM-afdoening ook de aanwijzingen die ex artikel 257a, derde lid , Sv in een strafbeschikking kunnen worden opgenomen, voor zover van geldelijke aard, onder de reikwijdte van het kaderbesluit vallen. Het voorgestelde artikel 257a, derde lid, Sv voorziet in de mogelijkheid om in een strafbeschikking aanwijzingen op te nemen waaraan de verdachte dient te voldoen. Deze aanwijzingen kunnen niet zonder medewerking van de betrokkene ten uitvoer worden gelegd. Om die reden vallen zij buiten de reikwijdte van het kaderbesluit.

Als de aanwijzingen niet worden opgevolgd, kan betrokkene worden gedagvaard, omdat de strafbeschikking niet ten uitvoer is gelegd (vgl. het in het wetsvoorstel OM-afdoening voorgestelde artikel 255a Sv). Dit kan leiden tot een rechterlijke uitspraak houdende een geldelijke sanctie die wel op grond van het kaderbesluit vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging is.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven