30 696
Wijziging van de Wet op de lijkbezorging

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 25 oktober 2006

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave 
   
I.ALGEMEEN1
1.Inleiding1
   
2.Kwaliteit van de lijkschouw en NODO-procedure3
 Kwaliteit van de lijkschouw3
 De NODO-procedure bij onverklaard overlijden van minderjarigen5
   
3.Wetswijzigingen naar aanleiding van de evaluaties7
 Algemene graven en graven met een uitsluitend recht7
 Onderhoud van graven en vervallen van grafrechten7
 Adviesrol regionale inspectie VROM11
   
4.Overige wetswijzigingen11
 Onbekende doden11
 Thanatopraxie12
   
6.Overige onderwerpen12
 Schudden van graven13
   
IIARTIKELEN14

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inhoud van dit wetsvoorstel. Over de totstandkoming van wetswijziging kunnen deze leden kort zijn: het heeft veel te lang geduurd. Deze leden hebben dat in april 2006 bij het plenaire debat al uitgebreid uiteengezet.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. De wet regelt een veelvoud aan kwesties op het gebied van begraven, cremeren en andere facetten van de lijkbezorging. Over een aantal van deze onderwerpen hebben deze leden nog vragen. Daarnaast zijn zij van mening dat de wet op een aantal punten niet gewijzigd is waar zij dit wel wenselijk achten. Ook deze punten zullen zij hieronder toelichten.

In Nederland zijn diverse organisaties en beroepsgroepen, zoals kerken, andere religieuze instellingen, uitvaartondernemingen, verzekeraars, medische en niet-medische beroepsgroepen op het gebied van lijkbezorging actief. Volgens de regering is er in het algemeen sprake van een «hoog niveau van professionaliteit». De leden van de PvdA-fractie willen op dit punt nog wel enige toelichting.

Ten aanzien van de uitvaartbranche geldt op dit moment dat iedereen zonder kennis, ervaring en diploma’s een bedrijf kan opzetten in de overledenenen uitvaartzorg- en rouwbegeleiding (uitvaartbranche). Er is geen sprake van een door het ministerie van OC&W of het ministerie van VWS erkende cursus of opleiding. Ook gelden voor het volgen van de bestaande cursussen en opleidingen geen toelatingseisen.

Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) bijvoorbeeld laat werklozen een kortdurende opleiding/cursus overledenenverzorgende volgen waarna zij aan de slag kunnen in het uitvaartbedrijf. Wat bedoelt de regering met «professionaliteit»? Is zij bereid om minimumeisen te stellen aan het opleidingsniveau in de uitvaartbranche, zodat medewerkers werkelijk kennis hebben van het rouwproces, besmettingsgevaar, ARBO-regels en andere zaken op het gebied van de uitvaartbranche? Zo nee, waarom niet?

Naast het ontbreken van een opleidingseis is er ook geen enkele vorm van toezicht op deze branche. Is de regering bereid om de branche alsnog onder onafhankelijk toezicht te stellen? Zo nee, waarom niet?

Op 24 november 2004 heeft de heer Wolfsen vragen gesteld aan de minister van Justitie over mogelijke misstanden in de uitvaartwereld. Op vraag twee werd geantwoord dat het openbaar ministerie contact had gezocht met de drie marktleiders binnen de sector uitvaartverzorging en dat het de intentie van partijen was om te komen tot een integriteitsbeleid. Dit integriteitsbeleid zou gaan gelden voor de hele uitvaartsector. Wat is op dit moment de stand van zaken? Geldt de richtlijn al voor de hele uitvaartsector? Zo nee, is er een datum bekend waarop de richtlijn zal gelden? Als dat ook niet het geval is, wat heeft de regering gedaan om ervoor te zorgen dat de richtlijn alsnog tot stand komt?

Voorts zegt de regering in de memorie van toelichting dat: «Uit een evaluatie van de Wet op de lijkbezorging is gebleken, dat er niet direct noodzaak is tot aanscherping of bijstelling van de regelgeving op het gebied van de lijkbezorging». Wie waren bij deze evaluatie betrokken en welke waren de belangrijkste opmerkingen? Zijn ook de belangen van «onafhankelijke» derden voldoende aan bod gekomen?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging. Alvorens een definitief standpunt te bepalen, willen zij de regering enkele vragen stellen.

In de memorie van toelichting stelt de regering dat vele organisaties, waaronder kerken en andere religieuze instanties, actief zijn op het gebied van lijkbezorging. Is er bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel, naast overleg met de Vereniging van Nederlandse Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Landelijke Organisatie Begraafplaatsen (LOB), ook overlegd met vertegenwoordigers van bijzondere, met name kerkelijke, begraafplaatsen, zoals de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer (VKB) te Dordrecht. Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat was hun reactie op dit wetsvoorstel? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie hierop een reactie van de regering.

In het algemeen vragen de leden van de VVD-fractie of de termijnen die in de Wet op de lijkbezorging zijn opgenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de duur van het grafrecht en de duur van de verlenging, gelden voor alle begraafplaatsen. Dat wil zeggen: gelden deze termijnen niet alleen voor gemeentelijke begraafplaatsen, maar ook voor begraafplaatsen die eigendom zijn van een kerkgenootschap en particuliere begraafplaatsen die eigendom zijn van verzekeringsmaatschappijen? Mogen beheerders van particuliere begraafplaatsen en van kerkgenootschappen afwijken van de regelgeving in de Wet op de Lijkbezorging door eigen reglementen op te stellen? Zo ja, in welke mate en op welke punten? Zo neen, waarom niet? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de VVD-fractie vragen welke regelgeving geldt voor militaire begraafplaatsen. Vallen deze begraafplaatsen ook onder de Wet op de lijkbezorging of is daar aparte regelgeving voor? Zo ja, welke?

Tot slot van paragraaf 1 vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre het voorkomt dat beheerders van kerkelijke begraafplaatsen dan wel andere particuliere begraafplaatsen weigeren personen te begraven die bijvoorbeeld niet tot een bepaald kerkgenootschap behoren dan wel niet in de desbetreffende gemeente woonachtig zijn. De reden van de weigering kan bijvoorbeeld gelegen zijn in de beperkte capaciteit van de begraafplaats. Mogen deze beheerders dat weigeren? Zo ja, waarom? Zijn er rechterlijke uitspraken over weigeringen bekend? Zo ja, is daar een beleidslijn uit te distilleren? Zo ja, hoe luidt die? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit. Deze leden menen dat dit een goed moment is om de waarborgen voor een zorgvuldige omgang met overledenen te versterken.

Deze leden van de SP-fractie stellen vast dat er een spanning is tussen het initiatiefwetsvoorstel van het lid Arib en dit wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie vragen of deze verschillen principieel zijn of dat deze op een praktische wijze kunnen worden opgelost. Zij vernemen hierover graag het oordeel van de regering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel dat een aantal wijzigingen beoogt aan te brengen in de Wet op de lijkbezorging.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij waarderen de voorstellen van de regering om in het bijzonder de procedure rond de lijkschouw van minderjarigen te verbeteren, teneinde te garanderen dat alle gevallen van onnatuurlijke dood in beeld worden gebracht.

2. Kwaliteit van de lijkschouw en NODO-procedure

Kwaliteit van de lijkschouw

De leden van de CDA-fractie stemmen in met de huidige procedure die ook gehandhaafd blijft in de wet, waarbij de behandelende arts alleen ingeval hij er niet van overtuigd is dat er sprake is van een natuurlijke dood een gemeentelijke lijkschouwer (eveneens arts) inschakelt. Deze procedure kent aan de ene kant veel waarborgen waarbij een arts die overtuigd is van een natuurlijke dood, deze zelf kan afdoen en voorziet er aan de andere kant in dat bij enige twijfel een gemeentelijke lijkschouwer en in het geval deze twijfelt aan een natuurlijke dood, de officier van justitie wordt ingeschakeld. Deze procedure voorkomt onnodige bureaucratie en het inschakelen van externe deskundigen, maar waarborgt een zorgvuldige vaststelling van overlijden. Deze leden onderschrijven de noodzaak van voortdurende bewaking van de kwaliteit van de forensische geneeskunde in de opleiding van (basis)artsen en daarnaast door het werken met de Handreiking lijkschouwing die recent is gepubliceerd samen met de KNMG. Bij twijfel kan de behandelende arts altijd terugvallen op forensische artsen die specifieke en ruime ervaring op dit terrein hebben. De leden van de CDA-fractie zijn verheugd over voornoemde initiatieven die verdere regelgeving op dit terrein dan ook overbodig maken.

Eén van de onderwerpen die geregeld moesten worden in de Wijziging van de Wet op de lijkbezorging, is de lijkschouw, aldus de leden van de PvdA-fractie. Diverse partijen hebben al vele malen om aanpassing van de huidige wet op dit punt gevraagd. Gevallen van niet-natuurlijke dood worden immers niet altijd onderkend. Verwacht wordt dat deze situatie alleen verandert als de lijkschouw naar behoren wordt uitgevoerd.

Op 22 november 2004 zond de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een brief naar de Kamer waarin hij aankondigde dat dit probleem opgelost zou worden bij de komende wetswijziging. In de Wet op de lijkbezorging zou een grondslag worden opgenomen op basis waarvan eisen kunnen worden gesteld aan de opleiding en deskundigheid waarover een gemeentelijke lijkschouwer moet beschikken. Daarnaast zou de wet ook bepalen dat de lijkschouwers aan deze eisen zouden blijven voldoen.

Van deze voornemens is in dit wetsvoorstel nauwelijks meer iets terug te vinden. De regering ziet, anders dan eerder aangekondigd, geen directe noodzaak meer inhoudelijke bepalingen op te nemen. Zij is van mening dat de ontwikkelingen van de laatste jaren op het terrein van de lijkschouw de noodzaak daartoe wegnemen. De leden van de PvdA-fractie vinden dit onbegrijpelijk.

Het feit dat forensische geneeskunde nu onderdeel is van de opleiding tot basisarts is voor deze leden niet voldoende. De meeste huisartsen en lijkschouwers zijn opgeleid onder het «oude curriculum» en hebben dus vrijwel zeker geen onderwijs gehad in forensische geneeskunde. Bovendien besteden de meeste universiteiten in het huidige curriculum hooguit enkele uren aan forensische geneeskunde.

Hoeveel uren worden per geneeskundeopleiding besteed aan forensische geneeskunde? Is de regering van mening dat dit volstaat? Zo nee, hoeveel zou het dan wel moeten zijn? De leden van de PvdA-fractie vinden het niet langer aanvaardbaar dat er nog artsen werkzaam zijn als schouwarts, terwijl ze daartoe geen adequate opleiding hebben genoten. Artsen moeten bevoegd en bekwaam zijn; anders mogen ze wat betreft de leden van de PvdA-fractie niet aangesteld worden.

Ook over de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben deze leden een aantal vragen. De Inspectie houdt toezicht op basis van wettelijke normen. Het probleem hierbij is dat er geen wettelijke normen zijn. Waaruit zal dit toezicht in de praktijk bestaan? Hoe ziet zij de rol van de Inspectie? Is de regering bereid om deze wettelijke normen alsnog te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?

In de memorie van toelichting spreekt de regering over een «samenwerkingsrichtlijn». Is deze richtlijn er al? Kan deze richtlijn voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel aan de Kamer worden aangeboden? Is het waar dat het veld weinig van de samenwerkingsrichtlijn verwacht?

Ook over het register van Forensisch Medisch Genootschap (FMG) is een aantal zaken onduidelijk. De regering stelt dat het FMG een register bijhoudt van artsen die de opleiding hebben gevolgd Is dat waar, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat is het nut van het bijhouden van een dergelijk register zo lang elke arts als gemeentelijke lijkschouwer mag optreden? Deze ontwikkeling draagt volgens deze leden op geen enkele wijze bij aan de oplossing van het gesignaleerde probleem. De kwaliteit van de lijkschouw is onder de maat. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering waarom zij de bepaling over de kwaliteit van de lijkschouwer/forensische arts zoals opgenomen in het initiatiefwetsvoorstel van mevrouw Arib niet overneemt.

De leden van de PvdA-fractie vinden dat de gemeentelijke lijkschouwers deskundig moeten zijn door specifieke opleiding en ervaring. Het is immers van groot maatschappelijk belang dat deze arts een niet-natuurlijke dood onderkent. De wet moet ook door middel van een bepaling garanderen dat de «onduidelijke» gevallen gemeld worden bij de gemeentelijke lijkschouwer. Daarom is het van belang dat de categorie «onverklaard overlijden» in de wet wordt opgenomen. Is de regering daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?

In geval van overlijden van een kind onder de achttien jaar zijn deze leden overigens van mening dat altijd een forensische arts onderzoek moet doen.

Het is de leden van de SGP-fractie niet geheel duidelijk welke eisen worden gesteld aan de opleiding van de arts die lijkschouw moet verrichten in het geval er sprake is van niet-natuurlijk overlijden of twijfel daarover. Aan de ene kant vermeldt de regering in de memorie van toelichting dat forensische geneeskunde een onderdeel is van de opleiding tot basisarts. Anderzijds wordt de wenselijkheid uitgesproken dat de lijkschouw wordt verricht door specifiek geschoolde artsen, in het bijzonder in situaties waarbij twijfel bestaat over de doodsoorzaak. Deelt de regering de opvatting dat dit wenselijk is? Zo ja, waarom wordt de uitwerking daarvan dan geheel overgelaten aan de beroepsgroep?

De NODO-procedure bij onverklaard overlijden van minderjarigen

De NODO-procedure (Nader Onderzoek naar de DoodsOorzaak) wordt in werking gezet na het onverklaard overlijden van een minderjarige en heeft tot doel om duidelijkheid over de doodsoorzaak te verkrijgen, vooral in gevallen van kindermishandeling die de dood tot gevolg heeft gehad. Maatschappelijk gezien heeft dit de laatste jaren in een aantal gevallen tot grote onrust geleid, hetgeen vraagt om antwoorden in geval van twijfel over de doodsoorzaak. De leden van de CDA-fractie onderschrijven dan ook het belang van de voorgestelde procedure om in geval van twijfel duidelijkheid over de niet-natuurlijke doodsoorzaak te verkrijgen. Als er geen twijfel is over de doodsoorzaak, behoeft er wat betreft de leden van de CDA-fractie dan ook geen verplichte (wettelijke) lijkschouw te worden geïntroduceerd. Immers, waarom een schouw als er duidelijkheid is? Dit zal leiden tot onnodige bureaucratie, onnodig leed bij families (zeker als er totaal geen aanleiding toe is) en onnodige kosten. De leden van de CDA-fractie willen de afweging om wel of geen schouw te vragen, neerleggen bij degene die bij uitstek deskundig is: de behandelende arts en – indien deze de geringste twijfels heeft – bij de gemeentelijke lijkschouwer en nadrukkelijk niet bij voorbaat bij de wetgever door een algemene verplichting in de wet op te nemen.

Het wetsvoorstel regelt met betrekking tot de dood van een minderjarige dat er geen schouw door een gemeentelijke lijkschouwer wordt gedaan als evident sprake is van een natuurlijk overlijden, merken de leden van de PvdA-fractie op. De wet noch de memorie van toelichting verschaffen echter duidelijkheid over wat precies verstaan moet worden onder «evident». Ook huisartsen weten hier in de praktijk niet goed raad mee.

Uit een onderzoek (Huisarts & Wetenschap, februari 2006) van de forensische artsen Reijnders en Das onder 217 huisartsen blijkt, dat er nog altijd huisartsen zijn die ter wille van de familie een verklaring van natuurlijke dood afgeven, terwijl ze daaraan twijfelen. Denkt de regering dat dit zal veranderen na invoering van deze wet?

Dit onderzoek toont ook aan dat huisartsen zelf willen dat een forensische arts verplicht de lijkschouw verricht bij alle overleden kinderen. Als lijkschouwing door een forensische arts verplicht is, hoeven huisartsen de getroffen familie immers niet met een belastende beslissing te confronteren. Het is dan standaardprocedure en het inschakelen van een forensische deskundige heeft dan ook geen criminaliserende tendens meer. Bovendien kunnen de huisartsen hun aandacht beter richten op het opvangen van de ouders en de overige gezinsleden. Dit is zeker na zo’n ingrijpende gebeurtenis wenselijk. Waarom heeft de regering, in weerwil van deze beroepsgroep, toch besloten dat artsen forensische artsen expliciet moeten vragen om een lijkschouw als zij twijfels of redenen hebben om aan te nemen dat er sprake is van een niet-natuurlijke doodsoorzaak? Heeft zij overleg gevoerd met deze beroepsgroep over dit wetsvoorstel? Welke andere deskundigen op dit gebied zijn voorafgaand aan dit wetsvoorstel geraadpleegd? Wat waren hun reacties?

Een meerderheid van de huisartsen vond zichzelf onvoldoende in staat om verdachte letsels, bijvoorbeeld na kindermishandeling, te herkennen. Ruim 80 procent van de huisartsen antwoordde in de afgelopen vijf jaar geen enkele lijkschouw bij minderjarigen te hebben verricht. Juist omdat volgens dit wetsvoorstel de huisarts pas bij twijfel de hulp van een gemeentelijke lijkschouwer inschakelt, valt te vrezen dat veel gevallen van dood door kindermishandeling onontdekt blijven. Op welke wijze denkt de regering dit probleem op te lossen of accepteert zij dat een niet-natuurlijke dood in een aantal gevallen onontdekt blijft? Welke verschillen zijn er met het initiatiefwetsvoorstel van het lid Arib?

Ook als er in de praktijk wel een schouw wordt verricht, gaat het nogal eens mis. Soms vindt deze schouw pas uren na het overlijden plaats, waarbij de dode meestal de overledenenzorg al heeft gekregen en/of is geplaatst op een koelelement. In die gevallen is de dode veelal geheel gekleed; van een algeheel uitwendig lichamelijk onderzoek zal vaak geen sprake meer zijn. Wil «niet-natuurlijk» overlijden worden uitgesloten, dan moeten hiervoor waarborgen zijn. Op dit moment zijn deze waarborgen er niet. Is de regering alsnog bereid om dit te regelen en regels te stellen aan de kwaliteit van een schouw om zo een niet-natuurlijk overlijden uit te sluiten, zoals de volgende.

• De schouw dient binnen een bepaald tijdsbestek – bijvoorbeeld 3 uur – na overlijden plaats te vinden.

• De schouw dient plaats te vinden voordat overledenenzorg heeft plaatsgevonden.

• Omgevingsfactoren op de plaats van het overlijden worden in stand gehouden, omdat deze deel uitmaken van de schouw en een bijdrage kunnen leveren aan het constateren van een natuurlijk of niet-natuurlijk overlijden.

Graag ontvangen deze leden een reactie op dit voorstel.

De directe aanleiding voor dit wetsvoorstel is de behoefte om met betrekking tot het overlijden van minderjarigen regels te stellen, aldus de leden van de VVD-fractie. De regering kiest daarover een andere oplossing dan het lid Arib van de Tweede Kamer in haar wetsvoorstel. Naar de mening van de regering hoeft er niet in alle gevallen bij overlijden van minderjarigen overgegaan te worden tot het verplicht inschakelen van een forensisch geneeskundige. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden in de gevallen waarin evident sprake is van natuurlijk overlijden. Dat is namelijk voor de ouders een onnodige belastende handeling. Wel moet de behandelende arts contact hebben met de gemeentelijke lijkschouwer. In geval van twijfel over de doodsoorzaak wordt nader onderzoek gedaan. De leden van de VVD-fractie hebben in principe begrip voor de door de regering gemaakte keuze, maar zij hebben toch een paar vragen. Hoe zal het contact tussen de behandelende arts en de gemeentelijke lijkschouwer in de praktijk gaan? Hoe stelt de regering zich dat voor? Wat voor informatie wordt er gewisseld? Zal de gemeentelijke lijkschouwer, op basis van de door de arts gegeven informatie, in staat zijn om zich een goed oordeel te vormen over de doodsoorzaak? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen instemmen met de wijziging die beoogt de behandelende arts van de overledene te verplichten contact op nemen met de gemeentelijke lijkschouwer. Deze leden vinden de mogelijkheid van het starten van een NODO-procedure in het geval er wordt getwijfeld aan de natuurlijke doodsoorzaak een goede aanvulling. Zij delen de opmerkingen van de regering dat het steeds moeten inschakelen van de forensische deskundigen voor ouders emotioneel erg belastend kan zijn.

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat met betrekking tot de gang van zaken rondom het overlijden van minderjarigen twee wijzigingen worden voorgesteld: nader onderzoek zodra er ook maar sprake is van de minste twijfel en standaard contact tussen de behandelende arts en de gemeentelijke lijkschouwer. De leden van de SGP-fractie steunen de voorgestelde NODO-procedure. Zij vinden dat een goed en werkbaar alternatief van de in het initiatief wetsvoorstel van het lid Arib voorgestelde wijzigingen. Wel vragen zij wat de meerwaarde is van een standaard contact tussen de behandelende arts en de gemeentelijke lijkschouwer in gevallen waarbij de natuurlijke doodsoorzaak onomstotelijk vast staat en een overtuigend medisch dossier voorhanden is.

3. Wetswijzigingen naar aanleiding van de evaluaties

Algemene graven en graven met een uitsluitend recht

In het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen «algemene graven» en «graven met een uitsluitend recht». Als het gaat om de laatste soort graven kiest de regering niet voor het begrip «familiegraf», omdat dat namelijk niet een juridisch begrip is. De leden van de VVD-fractie merken op dat het begrip «familiegraf» in het dagelijkse spraakgebruik heel gewoon is. Dat blijkt ook uit de benamingen op de graven zelf. Kan de regering uiteenzetten waarom er niet voor is gekozen om het begrip «familiegraf» in de wet op te nemen? De regering sluit als het gaat om de begrippen «verbranden» en «cremeren» toch ook aan bij het dagelijkse spraakgebruik. Waarom wordt in dezen dan ook niet aangesloten bij het normale spraakgebruik? Is het begrip «algemeen graf» dan wel een juridisch begrip? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering op deze punten.

De leden van de ChristenUnie-fractie stemmen in met de verheldering in de wet op het punt van het algemeen recht en het uitsluitend recht op een (eigen) graf.

Onderhoud van graven en vervallen van grafrechten

Hoewel de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van een graf primair ligt bij de rechthebbenden, onderschrijven de leden van de CDA-fractie de noodzaak een regeling te maken voor graven die niet of slecht onderhouden worden. In de huidige regelgeving zijn er nauwelijks mogelijkheden om de rechthebbenden hierop dwingend aan te spreken. In de nieuwe regeling wordt (met uitzondering van een overgangsregime) voorgesteld dat direct na een constatering en bekendmaking aan rechthebbenden van verwaarlozing een termijn van 5 jaar wordt geboden om alsnog in onderhoud te voorzien. Zo niet, dan kunnen de (resterende) grafrechten vervallen. De leden van de CDA-fractie achten dit een relatief lange termijn. Kan de regering ingaan op de overwegingen die zij had voor deze termijn van 5 jaar?

Welke oplossing ziet de regering voor het probleem dat mensen hun dierbaren begraven in een algemeen graf zonder te weten of daarover te zijn voorgelicht dat een dergelijk graf na tien jaar (conform de wet) kan worden geruimd? Is de regering met de leden van de CDA-fractie van mening dat iets dergelijks niet meer mag voorkomen?

De leden van de CDA-fractie hebben recentelijk kennisgenomen van situaties waarbij pijnlijk duidelijk is geworden dat het niet (afdoende) regelen van procedures rondom ruimingen en herbegravingen als gevolg van het verlopen van de graftermijnen kan leiden tot ongewenste en pijnlijke situaties. Deze leden zijn er dan ook benieuwd naar waarom de regering geen bepalingen heeft opgenomen over dergelijke procedures. Er zijn inmiddels al enkele gemeenten die op vrijwillige basis convenanten hebben afgesloten met het Comité van Waakzaamheid (CVW), dat zich tot doel heeft gesteld om misstanden op begraafplaatsen te voorkomen. In deze convenanten wordt beschreven op welke wijze ruimingen en herbegravingen piëteitvol kunnen plaatsvinden. Graag ontvangen zij een uitvoerige reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe rechthebbenden bij een eventuele voorgenomen ruiming van het graf opgespoord moeten worden en hoe nagegaan kan worden wie rechthebbende is. Dit speelt zeker in situaties waarbij de derde of vierde generatie de facto rechthebbend is en waarbij niet meer bekend is waar zij verblijven. Kunnen de grafrechten (en bijbehorende plichten) in een eventuele erfenis worden meegenomen of overgedragen. Hoe worden deze verdeeld onder de erfgenamen?

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat op veel begraafplaatsen in Nederland knekelputten liggen waarin stoffelijke resten van doden worden herbegraven. Veel begraafplaatsen gaan hier niet zorgvuldig mee om. Stoffelijke resten, zoals botten en onverteerde resten evenals kledingstukken en protheses zijn zichtbaar. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat – met uitzondering van medewerkers van een begraafplaats – derden niet met deze stoffelijke resten geconfronteerd mogen worden. Dit is te realiseren door meteen na ruiming de knekelput te dichten met een laag aarde, en/of door stoffelijke resten op een ordentelijke manier te ruimen en deze te plaatsen in een daarvoor bestemd omhulsel. Deze handelwijze wordt niet in de wet geregeld. Is de regering hiertoe alsnog bereid?

De regering stelt voor dat er na constatering en bekendmaking van de verwaarlozing een ruime tijd (vijf jaar) wordt geboden om alsnog in onderhoud te voorzien, merken de leden van de VVD-fractie op. Waarop is deze termijn van vijf jaar gebaseerd? Waarom is gekozen voor vijf jaar? Is vijf jaar niet wat aan de lange kant? Een verwaarloosd graf verstoort niet alleen de aanblik van een begraafplaats, maar kan ook gevaar opleveren. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie hierop een reactie van de regering.

Niet onbekend zijn de eeuwigdurende grafrechten. Maakt het wetsvoorstel eeuwigdurende grafrechten onmogelijk? Hoe wordt daar in de toekomst mee omgegaan? Wat gebeurt er met de bestaande eeuwigdurende grafrechten? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Als het onderhoud niet is afgekocht, dan moet de rechthebbende op een graf dat graf onderhouden. Schiet deze tekort, dan benadert de begraafplaatshouder de rechthebbende op het hem bekende adres. Thans vervalt het uitsluitende recht als er 30 jaar zijn verstreken na de laatste begrafenis in dat graf. Voorgesteld wordt die termijn terug te brengen tot vijf jaar na de bekendmaking van de verklaring – en met inachtneming van de wettelijke termijn van grafrust (tien jaar). Waarop is de nieuwe termijn van vijf jaar gebaseerd? Gaat het na afloop van de termijn alleen om het verwijderen van de grafbedekking of mag er werkelijk worden geruimd? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Nederland krijgt de komende jaren te maken met vergrijzing en de daarmee samenhangende toename van het aantal sterfgevallen. Nu zijn veel begraafplaatsen aan het einde of tegen het einde van hun begraafcapaciteit; vaak zijn ze ook wegens hun ligging niet in staat om uit te breiden. Het ruimen van verwaarloosde, eeuwigdurende graven, waarvan noch de rechthebbende bekend is, noch waarvoor het onderhoud is geregeld, is dan de enige optie. Uit het voorgestelde artikel 84a blijkt dat de wettelijke periode van vijf jaar, waarna het uitsluitende recht vervalt, pas ingaat in het jaar 2028. Waarom is gekozen voor zo’n lange overgangstermijn? Geeft de hier weergegeven situatie geen aanleiding om een kortere overgangstermijn te hanteren? Wat vindt de regering van een overgangstermijn van vijf jaar? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie hierop een reactie van de regering.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of niet meer expliciet in de wet moet worden opgenomen dat na het vervallen van het grafrecht bij graven van onbepaalde duur de beheerder bevoegd is tot het ruimen van een graf. Vaak voelt de beheerder, zeker beheerders van kerkelijke begraafplaatsen, een morele plicht om het graf in stand te houden en wordt alleen de verwaarloosde grafbedekking verwijderd. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Als laatste punt bij het onderdeel «onderhoud van graven en vervallen van grafrechten» willen de leden van de VVD-fractie het volgende aan de orde stellen. Zij vragen of ten aanzien van het ruimen van graven niet moet worden geregeld hoe moet worden omgegaan met nog bestaande menselijke resten, de zogenaamde knekels. Op het ogenblik is daar namelijk niets over geregeld. Moet, uit een oogpunt van piëteit en zorgvuldigheid, niet wettelijk worden geregeld dat knekels in een zogenaamde knekelput (verzamelgraf) worden herbegraven, zonder dat deze resten zichtbaar aan de oppervlakte zijn en niet met zand en grind kunnen worden uitgestort op de paden van de begraafplaats, zoals nu voorkomt? Hoe zou zo’n regeling er naar de mening van de regering uit moeten zien? Is een mogelijkheid om artikel 32 van de Wet op de lijkbezorging als volgt te wijzigen: «Wij kunnen omtrent de wijze van begraven, de inrichting van het graf, de afstand van de graven onderling, het ruimen van de graven, het verwijderen van de grafmonumenten en de teraardebestelling van de overblijfselen van de lijken bij algemene maatregel van bestuur regelen stellen»? Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

Inmiddels heeft het Comité van Waakzaamheid op Wet lijkbezorging en Inspectierichtlijn Ministerie van VROM (CVW) te Leusden met de gemeente Apeldoorn een convenant betreffende de uitvoering van toekomstige ruimingen van graven en de bijzetting daarvan in een algemeen verzamelgraf, als vervanger van de knekelput, gesloten. Hoe oordeelt de regering over dit convenant? Geldt dit convenant voor alle begraafplaatsen in de gemeente Apeldoorn of alleen voor gemeentelijke begraafplaatsen? Zijn er inmiddels meer gemeenten die een dergelijk convenant hebben afgesloten? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie op deze punten een reactie van de regering. Hoewel de leden van de VVD-fractie beseffen dat veel mensen ooit bewust de keuze voor begraven hebben gemaakt in plaats van cremeren, willen zij toch de volgende vraag aan de regering voorleggen. Hoe beoordeelt de regering de suggestie om menselijke resten die worden gevonden bij het ruimen van graven, te cremeren in plaats van te herbegraven in een verzamelgraf (knekelput), mits uiteraard de overledenen dan wel de nabestaanden daar van te voren toestemming voor hebben gegeven? Of is dat wettelijk niet mogelijk? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Ook de leden van de SP-fractie zijn bezorgd over de wijze van ruimen van graven. Naar het deze leden is gebleken, worden graven vaak machinaal geruimd en de resten in de knekelput gedumpt, zonder verdere waarborgen voor het scheiden van de resten van de overledenen en het op een ordentelijke manier neerleggen van de overblijfselen. Nabestaanden zijn soms onvoldoende op de hoogte van het feit dat het graf van een bekende wordt geruimd, hetgeen voor een grote schok zorgt. De leden van de SP-fractie willen graag weten of de regering de bezorgdheid over deze mistanden deelt.

De beschreven omgang met overledenen is voor de leden van de SP-fractie niet acceptabel. Zij verzoeken op drie punten verbeteringen: ten eerste de communicatie met de nabestaande door de overheid en het uitvaartwezen over de ruiming van graven. Ten tweede de wijze van ruiming van graven. Ten derde de handelwijze met de overgebleven stoffelijke resten in zogenaamde knekelputten. Op elke van deze drie onderwerpen gaan zij hieronder kort in.

De communicatie met de nabestaanden over de ruiming van graven is essentieel om onherstelbare fouten of misverstanden te voorkomen. De leden van de SP-fractie vinden dat de overheid de taak heeft om aan nabestaanden duidelijk te maken wat de regels zijn over het begraven en de ruiming. In de wetswijziging treffen de aan het woord zijnde leden enkele verhelderingen hierover aan, wat zij waarderen. De vraag is echter of daarmee de nabestaanden voldoende zijn geïnformeerd. Eveneens menen de leden van de SP-fractie dat op dit punt de inspraak van nabestaanden bij ruiming verbeterd dient te worden. Deze leden verzoeken de regering in te gaan op mogelijkheden om nabestaanden te informeren en met hen te communiceren. Welke rol ziet de regering weggelegd voor de uitvaartbranche en hoe zal de regering toezien op de wisselwerking tussen nabestaanden en instanties waar deze mee te maken krijgen bij het overlijden van een dierbare?

Het leggen van stoffelijke overblijfselen in een knekelput gebeurt doorgaans niet op een zorgvuldige en respectvolle manier. Overblijfselen worden letterlijk gedumpt op een bult. De leden van de SP-fractie vragen de regering of deze praktijk volgens de bestaande wetgeving is toegestaan. Het komt hun voor dat deze praktijken in ieder geval niet toegestaan zouden mogen zijn.

Tot slot verzoeken de leden van de SP-fractie de regering aandacht te besteden aan het verhandelen van monumenten van geruimde graven.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering wat zich ertegen verzet om voor kinderen de grafrusttermijn voor algemene graven te verlengen. Deze leden vragen de regering of er voldoende duidelijkheid bestaat over de mate waarin burgers recht hebben op een graf voor onbepaalde tijd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering ten slotte in hoeverre rekening wordt gehouden met de principiële keuze van begraven of cremeren bij het ruimen van graven, waarbij het voor kan komen dat stoffelijke resten worden verbrand.

Ten slotte vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering de regelgeving met betrekking tot de wijze van het ruimen van graven afdoende acht of dat zij nog noodzaak ziet instructies daarover aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de rechthebbende van een graf er alles aan moet doen om te zorgen dat de houder van de begraafplaats beschikt over de juiste adresgegeven. Het doorgeven van wijzigingen kan er echter onbedoeld bij inschieten. Als de houder van de begraafplaats niet meer verplicht is om moeite te doen de juiste adresgegevens te vinden, kan dat voor de rechthebbende ingrijpende (emotionele) gevolgen hebben. De aan het woord zijnde leden zijn het daarom niet eens om de inspanningsverplichting ter zake van de houder van de begraafplaats te schrappen. Met de huidige technische hulpmiddelen zal het overigens in het merendeel van de gevallen eenvoudig zijn om de veranderde adresgegeven van de rechthebbende te achterhalen.

De leden van de SGP-fractie ontvangen met enige regelmaat verontruste berichten over de manier waarop er op begraafplaatsen wordt omgegaan met het ruimen van graven en met overblijfselen van lijken. Zij zijn daarover verontrust. Herkent de regering deze signalen? De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat gewaarborgd moet worden dat ook bij de ruiming van graven met veel zorg en op een piëteitvolle wijze omgegaan wordt met stoffelijke overschotten. Zij gaan er vanuit dat de regering deze opvatting geheel deelt. In het verlengde daarvan vragen zij hoe de regering denkt over het voorstel van het Comité van waakzaamheid om in de wet vast te leggen dat de minister niet alleen over de wijze van begraven, de inrichting van het graf en de onderlinge afstand van de graven, maar ook over het ruimen van de graven, het verwijderen van grafmonumenten en de teraardebestelling van de overblijfselen van lijken bij algemene maatregel van bestuur regels kan stellen.

De leden van de SGP-fractie vinden de termijn van grafrust van 10 jaar erg kort. Zij vragen welke consequenties het heeft om deze te verlengen tot bijvoorbeeld 15 jaar. Speciale aandacht vragen zij voor de grafrust van kindergraven. Is hiervoor een speciale regeling van kracht? Is de regering met de leden van de SGP-fractie van mening dat de termijn van grafrust voor kindergraven beduidend langer dient te zijn dan de termijn van grafrust voor overige graven? Is de regering bereid om daar zo nodig in te voorzien?

Adviesrol regionale inspectie VROM

De leden van de CDA kunnen instemmen met het laten vervallen van de adviesrol van de VROM-inspectie in de wet. Eveneens ondersteunen deze leden het voornemen de inspectierichtlijn Lijkbezorging te vervangen door een handreiking. Waarom is er echter niet gekozen voor het gelijktijdig met deze wetswijziging vervangen van de richtlijn door een handreiking in samenspraak met betrokken partners uit de uitvaartbranche?

4. Overige wetswijzigingen

Onbekende doden

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de in het wetsvoorstel opgenomen wijziging waarbij van onbekende doden celmateriaal wordt afgenomen voordat ze begraven worden om te waarborgen dat nog na vele jaren de identiteit kan worden vastgesteld. Ook het voorstel om deze mensen te begraven en niet te cremeren zodat mogelijk nog te traceren nabestaanden een plaats hebben waar ze hun relatie kunnen bezoeken, onderschrijven zij. Deze wijziging geldt echter nu nog alleen voor personen die reeds overleden zijn, maar nog niet begraven. In hoeverre is het nog mogelijk om celmateriaal van inmiddels overleden personen die begraven zijn in een algemeen graf, af te nemen op het moment dat het graf van deze personen na tien jaar (of later) wordt geruimd? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat hiermee mogelijk met terugwerkende kracht nog de identiteit van onbekende personen zou kunnen worden vastgesteld en dat daarmee nabestaanden kunnen worden geholpen? Gaarne ontvangen zij hierop een uitvoerige reactie, mede in het licht van de antwoorden van de minister van BZK op de schriftelijke vragen die 8 juni 2006 de leden Vietsch en Algra hebben gesteld.

De leden van de fractie van de Christenunie stemmen in met de plicht tot begraven van onbekende overledenen en van de afname van celmateriaal.

Thanatopraxie

In de memorie van toelichting stelt de regering: «De tijd lijkt rijp om ook in ons land thanatopraxie mogelijk te maken, [...]». De leden van de PvdA-fractie zeggen echter dat niet wordt vermeld wie bevoegd is om de handeling thanatopraxie uit te voeren en of thanatopraxie een voorbehouden handeling is die niet mag worden overgedragen aan derden. Dit is een omissie. Er moet duidelijk worden vastgelegd dat alleen een thanatopracteur en een thanatopracteur in opleiding de bevoegdheid hebben om thanatopraxie uit te voeren. Op dit moment ontbreken ook de regels voor de opleiding thanatopraxie. De leden van de PvdA-fractie vinden dat dit gerealiseerd moet worden voordat thanatopraxie-opleidingen in Nederland worden opgezet. Is de regering bereid om dit te alsnog te regelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

6. Overige onderwerpen

In geval van het overlijden van een Nederlander in het buitenland worden de lijkschouwing en identificatie doorgaans uitgevoerd door de daartoe bevoegde autoriteiten in het land waar het overlijden heeft plaatsgevonden, merken de leden van de PvdA-fractie op. In de meeste gevallen leveren de identificatie en/of het vaststellen van de doodsoorzaak geen problemen op. Soms is er echter reden tot twijfel. Lang niet alle landen hanteren dezelfde maatstaven voor identificatie en lijkschouwing als Nederland. De leden van de PvdA-fractie willen dat deze twijfel in Nederland kan worden opgehelderd. Twijfel maakt het rouwproces, dat op zich al moeilijk genoeg is, nog complexer. Bovendien moet worden voorkomen dat misdrijven in het buitenland over het hoofd worden gezien: achter een daar vastgestelde natuurlijke doodsoorzaak kan in sommige gevallen een misdrijf schuilen. De leden van de PvdA-fractie vinden het daarom belangrijk dat nabestaanden in Nederland om een «second opinion» kunnen vragen. Op basis van dit wetsvoorstel is dat niet mogelijk. Is de regering bereid om de mogelijkheden tot een «second opinion» wettelijk te regelen? Het leed bij nabestaanden is immers groot als zij moeten leven met twijfel over de identiteit van «hun» dode en met onduidelijkheid over de oorzaak van het overlijden.

Tot op heden is het voor nabestaanden juridisch lang niet altijd mogelijk om de publicatie van foto’s en persoonsgegevens van overledenen te voorkomen. Nabestaanden worden hierdoor geconfronteerd met beelden die zij liever niet zouden willen zien. Zeker als de overledene op een gewelddadige wijze of bij een ongeluk om het leven is gekomen, kunnen deze beelden veel leed bij de nabestaanden veroorzaken. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat herkenbare beelden van overleden personen niet dan uitsluitend met toestemming van de nabestaanden mogen worden gebruikt. Zij vinden dat een uitzondering hierop kan gemaakt worden in die gevallen waarin de nabestaanden uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven voor een dergelijke publicatie. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de regering daarom om bij deze wetswijziging meer rekening te houden met de nabestaanden. Is zij hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wil de regering een dergelijk verbod vorm geven?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat zoveel mogelijk rekening gehouden moet worden met de persoonlijke voorkeur van de overledene. Op dit moment is het nog niet in alle gemeenten mogelijk om te kiezen voor bijzetting in een urnenmuur op een gemeentelijke begraafplaats. De leden van de PvdA-fractie vinden dat deze keuze door iedereen in iedere gemeente in vrijheid gemaakt moet kunnen worden. Zij willen daarom dat dit recht in deze wetswijziging wordt verankerd. Heeft de regering het voornemen om deze wijziging door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Ook met betrekking tot het islamitisch begraven hebben de leden van de PvdA-fractie een aantal vragen. Tot op heden kiezen veel moslims ervoor om een begrafenis te laten plaatsvinden in het land van herkomst. Dat heeft niet alleen te maken met de verbondenheid met familie, vrienden en kennissen en met de grond in het land van herkomst. Een belangrijke rol hierin speelt het feit dat een begrafenis in het land van herkomst de zekerheid biedt dat de rituelen/(religieuze) voorschriften en gebruiken in acht worden genomen.

Een begrafenis in het land van herkomst is echter moeilijk te verwezenlijken wegens de hoge vliegkosten voor vervoer in loden kist. Daarnaast zijn er ook veel moslims die niet in het land van herkomst begraven kunnen worden wegens de (politieke) situatie in het land van herkomst. Of zij hebben zich blijvend gevestigd in Nederland. Het komt daarom steeds vaker voor dat moslims in Nederland worden begraven. Volgens de Koran moet een begrafenis binnen 24 uur na het overlijden plaatsvinden. Volgens de Wet op de lijkbezorging mag een dode pas 36 uur na overlijden begraven worden in verband met het feit dat medisch moet worden vastgesteld dat sprake is van een natuurlijke dood. Deze eis in de Wet op de lijkbezorging levert problemen op voor het begraven van doden met een islamitische achtergrond. Zal de regering hiervoor een oplossing zoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke oplossing denkt zij dan?

Daarnaast staan in de Wet op de lijkbezorging en in het Besluit op de lijkbezorging regels die naleving van de rituelen/(religieuze) voorschriften en gebruiken, die in acht moeten worden genomen bij het begraven van een dode met een islamitische achtergrond – en daarmee tevens de rouwverwerking (het rouwproces) – ernstig belemmeren. Ook voor het joodse geloof en het hindoeïsme zijn treden er knelpunten op. Is de regering bereid om mee te werken aan oplossing voor dit probleem?

Wil zij deze belemmeringen te inventariseren en komen met bepalingen op grond waarvan zoveel mogelijk aan deze bezwaren tegemoet worden gekomen?

De leden van de SP-fractie hebben vastgesteld dat in de praktijk van Defensieoperaties er onvoldoende duidelijkheid is over de handelwijze met betrekking tot Nederlandse islamitische militaire slachtoffers. Zij verzoeken de regering in te gaan op dit gemis, beschreven in onder andere NRC Handelsblad van 4 oktober 2006.

Schudden van graven

Het is aan de houder van een begraafplaats om te bepalen of de mogelijkheid van «schudden van graven» wordt geboden. De regering meent dat het begrip «schudden» niet in de wet behoeft te worden opgenomen. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een motivering op dit punt.

De machinale ruiming van graven richt schade toe aan het graf en de overblijfselen. Onder andere het schudden door middel van een trommel komt de leden van de SP-fractie als niet respectvol voor. Deze leden zijn van mening dat in elk geval het laatste gedeelte, waar de stoffelijke resten worden blootgelegd en verzameld, respectvol en dus handmatig moet gebeuren. Zij vragen de regering om dit vast te leggen in de wet. Voorts vragen zij de regering hoe er volgens haar het beste toezicht gehouden kan worden op de naleving van die voorschriften, bijvoorbeeld door een inspectie of door een geestelijke.

II ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel B (Artikel 2)

De menselijke vrucht die na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken levenloos ter wereld is gekomen dan wel binnen 24 uur na de geboorte is overleden, valt niet onder de wettelijke bepalingen. Er is dus geen verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand nodig om te begraven of te cremeren. Voor de houders van een begraafplaats of crematorium zou een verklaring van een arts uitkomst kunnen bieden. De regering meent evenwel dat dit niet wettelijk geregeld behoeft te worden. Wat zijn hiervoor de redenen? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een motivering van de regering op dit punt.

Artikel 4

Ingevolge de huidige wet stelt de burgemeester de gemeentelijke schouwarts aan. Heeft de burgemeester voldoende inzicht heeft in de kwaliteiten van de schouwarts, vragen de leden van de PvdA-fractie. Zij menen dat de burgemeester geadviseerd moet worden bij het aanstellen van een schouwarts door het openbaar ministerie, zodat vakkundig wordt bekeken of iemand gekwalificeerd is, qua opleiding en inzicht, om als schouwarts op te treden. Kan de regering op deze visie ingaan?

Onderdeel E (Artikel 10a)

Er is nu sprake van een grijs gebied, vinden de leden van de PvdA-fractie. Op dit moment is volgens de wet een arts bijvoorbeeld op de spoedeisende hulp niet de behandelende arts van de patiënt/overledene. Deze wordt pas behandelend arts als de patiënt op de spoedeisende hulp overlijdt. Kan de regering meer duidelijkheid verschaffen over wie nu wordt gezien als behandelend arts?

Bij medische obductie is toestemming van de overledene zelf of van diens nabestaanden noodzakelijk. Het doel is van medische obductie is het vaststellen van de doodsoorzaak. Een arts mag dit niet zonder toestemming doen. Bij een medische obductie is er een spanning tussen de eis dat de nabestaanden toestemming moeten geven voor een dergelijk onderzoek en het beroepsgeheim van de arts, waardoor het (volledig) informeren van nabestaanden over de uitkomsten van de obductie wordt belemmerd. De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) adviseert artsen het resultaat van de medische obductie op de hoofdlijnen met de nabestaanden te bespreken. Voor het verlenen van inzage of een afschrift van het obductierapport bepleit de KNMG terughoudendheid. Reden is dat een belang van de nabestaanden bij kennisneming van alle details van het obductierapport veelal ontbreekt, waardoor het verlenen van inzage of een afschrift van het obductierapport moeilijk te rechtvaardigen is. Soms kan het verlenen van inzage – met een beroep op een conflict van plichten – worden gerechtvaardigd als uit de medische obductie informatie voortvloeit die van direct belang is voor de gezondheid van de nabestaanden. De Wet op de lijkbezorging regelt niets op dit gebied. Waarom heeft de regering daarvoor gekozen? De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er een wettelijke bepaling moet komen waarin geregeld wordt dat de nabestaanden het recht hebben om op hoofdlijnen geïnformeerd te worden over de uitkomsten van de medische obductie, tenzij een belang van de nabestaanden bij de kennisneming van alle details van het obductierapport het verlenen van inzage of een afschrift rechtvaardigt. Graag ontvangen zij een reactie.

Onderdeel H (Artikel 23)

Op dit moment is de grafrust voor een algemeen graf bepaald op een periode van tien jaar. De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat het verteringsproces van het lichaam in deze tijd niet altijd is voltooid. Dat brengt voor de medewerkers van een begraafplaats die zich bezighouden met het ruimen van graven, een mentale belasting met zich mee. Zij vragen zich dan ook of een termijn van vijftien jaar voor het verteren van het lichaam, inclusief skelet, niet gepaster is. Gaarne krijgen zij een reactie van de regering.

Onderdeel I (Artikel 28)

Artikel 28 sub b gaat over het verlengen van het grafrecht. Het verzoek tot verlenging van het recht moet binnen twee jaar voor het verstrijken van de termijn worden ingediend. Waarom is gekozen voor twee jaar? Zullen burgers deze termijn niet als erg ruim ervaren? Zullen burgers daar wel zo’n lange tijd van te voren bij stil staan? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Ook wordt voorgesteld dat in de (eerste) periode van twintig jaar waarvoor een recht is verleend, het recht niet vervallen kan worden verklaard op grond van verwaarlozing van het graf. Wat is daarvan de reden? Waarom zou er in de eerste periode wel sprake moeten zijn van acceptatie van een verwaarloosd graf? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

Onderdeel V (Artikel 74)

Soms kan sectie nodig zijn, stellen de leden van de VVD-fractie vast. Als de ouders daartoe geen toestemming geven, dan kan de rechtbank om plaatsvervangende toestemming worden gevraagd. De rechter zal de ouders slechts volgen als hij meent dat de bezwaren en de gevolgen van inwilliging voor de ouders zodanig zijn dat in redelijkheid niet aan het standpunt van de ouders voorbij gegaan kan worden. Aan welke situatie moet worden gedacht? Wanneer prevaleert het belang van de ouders en wanneer prevaleert het algemene belang? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Eerdmans (Groep Eerdmans-van Schijndel), Duyvendak (GL), Spies (CDA), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Algra (CDA), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Hermans (LPF), Griffith (VVD), Nijs (VVD), Irrgang (SP), Meijer (PvdA), Özütok (GL), Wagner (PvdA), Vacature (SP) en Vacature (VVD).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Fierens (PvdA), Weekers (VVD), Slob (CU), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Vacature (LPF), Van Gent (GL), Çörüz (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Eski (CDA), Knops (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Vacature (VVD), De Vries (VVD), Van der Sande (VVD), Kant (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), De Wit (SP) en Balemans (VVD).

Naar boven