30 692
Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de wenselijkheid de regeling van de APK-frequentie te flexibiliseren

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I Algemeen

Het onderhavige wetsvoorstel tot aanpassing van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft tot doel de WVW zodanig te wijzigen, dat de frequentie die geldt voor de Algemene Periodieke Keuring (hierna: APK) niet langer op het niveau van de formele wet is vastgelegd. Hieronder zal worden ingegaan op de wijziging van de WVW in verband met het delegeren van de vaststelling van de APK-frequentie naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Hiermee wordt de wijziging van de APK-frequentie geflexibiliseerd, aangezien na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel de APK-frequentie bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd.

II Flexibilisering van de regeling van de APK-frequentie

1. Inleiding

In paragraaf 2 zal worden ingegaan op de beweegredenen om de keuringsplicht op het niveau van een algemene maatregel van bestuur te regelen. In paragraaf 3 zal worden ingegaan op de effecten van het onderhavige wetsvoorstel. Tot slot is een artikelsgewijze toelichting opgenomen.

2. Achtergrond

Thans is in artikel 72, eerste lid, van de WVW geregeld dat voor een motorrijtuig of aanhangwagen, waarvoor een kenteken is afgegeven, een keuringsbewijs dient te zijn afgegeven. Op deze verplichting wordt in artikel 73, tweede lid, onderdeel a, een uitzondering gemaakt, zolang ten aanzien van motorrijtuigen of aanhangwagens, gerekend vanaf het tijdstip waarop zij voor het eerst op de weg zijn toegelaten, nog geen bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde termijn van ten hoogste drie jaar is verstreken. Artikel 81, eerste lid, stelt dat een keuringsbewijs geldig is voor één jaar. Voor bepaalde categorieën voertuigen kan bij algemene maatregel van bestuur de geldigheidsduur langer worden vastgesteld.

Richtlijn nr. 1996/96/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEG L 46; hierna: richtlijn 96/96/EG) stelt regels over de frequentie en de inhoud van de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens. Deze richtlijn schrijft voor dat personenauto’s maximaal vier jaar na ingebruikname en vervolgens ten minste om de twee jaar gekeurd dienen te worden. Tot nu toe worden in Nederland personenauto’s op grond van artikel 73, tweede lid, onderdeel a, van de WVW drie jaar na ingebruikname en op grond van artikel 81, eerste lid, van de WVW vervolgens elk jaar gekeurd.

Op 7 september 2005 zijn tijdens een algemeen overleg met de vaste commissies voor Verkeer en Waterstaat vragen gesteld over de APK-frequentie1. Destijds is aangegeven dat, indien een meerderheid van de Tweede Kamer een wijziging van de APK-frequentie wenste, daarover nader beraad zou plaatsvinden.

In de brief van de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 14 april 20062 heeft het kabinet aangegeven voornemens te zijn de APK-frequentie te verlagen. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 15 mei 20063 ben ik meer gedetailleerd ingegaan op de inhoud van dit voornemen.Voorwaarde voor verlaging van de APK-frequentie is dat een lagere frequentie voor de verkeersveiligheid en het milieu niet bezwaarlijk is. Uit het lopende Europese onderzoek naar de APK4, waar de frequentie onderdeel van uitmaakt, zal dit moeten blijken.

Vooruitlopend hierop delegeert het onderhavige wetsvoorstel de vaststelling van de APK-frequentie naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Op grond van de huidige WVW zou voor wijziging van de APK-frequentie een wetswijziging noodzakelijk zijn. Dat zou betekenen dat de maatregel niet snel in werking zou kunnen treden. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is het evenwel mogelijk om binnen enkele maanden de APK-frequentie te wijzigen. Daarmee kunnen de voordelen voor de burger en ondernemer sneller hun effect krijgen.

3. Effecten van de wetswijziging

Het delegeren van de vaststelling van de APK-frequentie brengt op zichzelf geen effecten met zich, behalve dat het mogelijk wordt deze frequentie sneller vast te stellen dan in het geval daar een wetswijziging voor nodig is. De onderhavige voorgenomen wijziging van de WVW heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor bedrijven en burgers. Het wetsvoorstel is voorgelegd aan Actal en het college heeft besloten het niet te selecteren voor een toets op de administratieve lasten voor de burger en bedrijven.

In geval van een wijziging van het APK-frequentie zal uiteraard altijd moeten worden voldaan aan de minimumfrequentie die is neergelegd in richtlijn 96/96/EG. Indien het onderhavige wetsvoorstel wordt aangenomen, dan ligt het niet in de rede dat de APK-frequentie ten algemene omhoog zal gaan, gezien het kabinetsvoornemen zoals opgenomen in de bovengenoemde brief van de minister van Financiën en de staatssecretaris van Economische Zaken. In Nederland ligt de APK-frequentie thans immers al hoger dan de minimumfrequentie van richtlijn 96/96/EG.

III Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Voorgenomen wordt artikel 73, tweede lid, onderdeel a, zodanig te wijzigen dat de eerste datum van de APK bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Deze termijn kan verschillend worden vastgesteld voor verschillende groepen van voertuigen en daarnaast ook verschillend worden vastgesteld op grond van de datum van eerste toelating op de weg.

Artikel I, onderdeel B

In het voorgestelde artikel 81, eerste lid, wordt de vastlegging van de duur van de geldigheid van het keuringsbewijs naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur gedelegeerd. Ook hierbij is de mogelijkheid ingebouwd om deze termijn verschillend vast te stellen al naar gelang de ouderdom van de auto. De mogelijkheid om de geldigheidsduur verschillend vast te stellen voor verschillende groepen van voertuigen is gehandhaafd.

Het voorgenomen eerste lid van artikel 81 kan ook als basis dienen voor het verlengen van de geldigheid van keuringsbewijzen die zijn afgegeven in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel.

Het tweede lid van artikel 81 kan komen te vervallen nu het eerste lid een algemene mogelijkheid biedt om bij algemene maatregel van bestuur voor verschillende groepen van motorrijtuigen een verschillende geldigheidsduur van het keuringsbewijs kan worden vastgesteld. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid en de verwijzing naar het tweede lid wordt vervangen door een verwijzing naar het nieuwe eerste lid.

Artikel I, onderdeel C

Artikel 91, tweede lid, van de wet regelt thans dat de termijn waarbinnen bezwaar of beroep kan ingesteld gelijk is aan de termijn van geldigheid van het keuringsbewijs. Deze termijn wijkt af van de normale termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht. Het is namelijk noodzakelijk dat tegen het afkeuren van een voertuig terstond bezwaar wordt gemaakt, aangezien het feit of een auto aan de keuringeisen voldoet met de tijd kan veranderen, bijvoorbeeld door slijtage van de wielen of onderdelen. Daarnaast is een langere termijn nodig voor bezwaar en beroep tegen het afgeven van een keuringsbewijs, omdat hiervan met name gebruik wordt gemaakt door derde-belanghebbenden (bijvoorbeeld huurders, volgende eigenaren en verzekeraars) en pas op een later moment duidelijk wordt dat mogelijkerwijs het keuringsbewijs ten onrechte is afgegeven, omdat na verloop van tijd blijkt dat er iets met het voertuig mis is.

Naarmate de tijd verstrijkt wordt het evenwel steeds moeilijker vast te stellen of een voertuig ten tijde van de keuring op grond waarvan het keuringsbewijs is afgegeven redelijkerwijs aan de keuringseisen kan hebben voldaan. Thans is de termijn waarbinnen bezwaar en beroep kan worden ingesteld één jaar, namelijk de geldigheidsduur van het keuringsbewijs. In de praktijk is gebleken dat deze termijn zeker niet langer moet worden, aangezien een jaar na het afgeven van een keuringsbewijs het vrijwel onmogelijk is om vast te stellen of deze terecht is afgegeven.

Thans is besloten de vaststelling van de bezwaar- en beroepstermijn, evenals de vaststelling van de geldigheidstermijn van het keuringsbewijs, te delegeren naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur, zodat de termijn van bezwaar en beroep niet langer verbonden is aan de geldigheidsduur van het keuringsbewijs. Daarmee wordt het eveneens gemakkelijker om deze termijn te wijzigen indien daartoe redenen zouden bestaan.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 29 515, nr. 97.

XNoot
2

Kamerstukken II 2005/06, 29 515, nr. 135.

XNoot
3

Kamerstukken II 2005/06, 30 300 XII, nr. 50.

XNoot
4

Autofore: Study on the Future Options for Roadworthiness Enforcement in the European Union.

Naar boven