30 683
Wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met de bijzondere positie van gemeentelijke vervoerbedrijven in relatie tot de aanbestedingsverplichting in het openbaar vervoer en enkele technische wijzigingen

nr. 8
MOTIE VAN HET LID MASTWIJK C.S.

Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 16 oktober 2006

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de Kamer heeft uitgesproken dat verplichte aanbesteding van busvervoer met drie jaar kan worden uitgesteld van 2009 naar 2012, indien de meerderheid van de aandelen van het betrokken vervoerbedrijf wordt overgedragen aan een ander vervoerbedrijf, zulks met het oog op een vergroting van de invloed van marktpartijen bij de aanbesteding;

constaterende, dat de gemeente Den Haag een constructie onderzoekt waarbij de busaandelen van de HTM in een stichting worden ondergebracht;

van mening zijnde, dat dit niet kan worden beschouwd als het overdragen van de meerderheid van de aandelen aan een ander vervoerbedrijf zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarde die uitstel van de aanbesteding van 2009 naar 2012 mogelijk maakt;

spreekt als mening uit, dat in dit geval sprake is van oneigenlijk gebruik van de mogelijkheid tot uitstel van de aanbestedingsplicht omdat de gemeente kiest voor de variant van het onderbrengen van het gemeentelijk vervoerbedrijf in een organisatorische vorm die niet bijdraagt aan de door de Kamer beoogde vergrote invloed van marktpartijen zodat van de uitstelmogelijkheid zoals opgenomen in de desbetreffende regelgeving geen gebruik kan worden gemaakt;

verzoekt de regering conform de mening van Kamer in voorkomende gevallen te onderhandelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Mastwijk

Hermans

Hofstra

Naar boven