30 683
Wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met de bijzondere positie van gemeentelijke vervoerbedrijven in relatie tot de aanbestedingsverplichting in het openbaar vervoer en enkele technische wijzigingen

nr. 10
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN DUYVENDAK EN DIJKSMA TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 9

Ontvangen 26 oktober 2006

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel B, komt te luiden:

B

In het vierde lid van artikel 20 wordt «een gemeente als bedoeld in artikel 120» vervangen door: de gemeente Amsterdam, Den Haag, Rotterdam of Utrecht.

II

Artikel I, onderdeel H, vervalt.

III

Artikel I, onderdeel J, vervalt.

IV

Artikel I, onderdeel L, vervalt.

V

Na artikel I, onderdeel M, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ma

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. Er wordt een lid ingevoegd luidende:

2a. Onze Minister verleent op aanvraag van een concessieverlener, als bedoeld in artikel 20, vierde lid, een ontheffing van de in het eerste lid bedoeld verplichting.

2. In het vierde lid wordt «het eerste, tweede en derde lid» vervangen door: het eerste tot en met het derde lid.

3. In het vijfde lid wordt na «vervalt» ingevoegd: met uitzondering van een concessie als bedoeld in lid 2a.

VI

In artikel I, onderdeel N, wordt in artikel 62 een lid ingevoegd, luidende:

1a. Onze Minister verleent op aanvraag van een concessieverlener, als bedoeld in artikel 20, vierde lid, een ontheffing van de in het eerste lid bedoeld verplichting.

VII

Artikel I, onderdeel U komt te luiden:

U

Artikel 87, vierde lid wordt de zinsnede «in artikel 69, eerste en vijfde lid» vervangen door: in artikel 69, eerste, vijfde en zevende lid.

Toelichting

In het huidige wetsvoorstel wordt door het Rijk de verplichting van decentrale overheden om het openbaar vervoer aan te besteden uitgebreid met de vier grote steden.

Deze vier grote steden kunnen de wenselijkheid van het al dan niet aanbesteden het beste zelf beoordelen. Met dit amendement zal in beginsel de aanbesteding plaatsvinden, tenzij de gemeente aan de minister meedeelt een dergelijke aanbesteding ongewenst te vinden. In dergelijke gevallen zal de minister van de aanbestedingverplichting ontheffing verlenen. Dit wordt geregeld in de onderdelen I, V en VI. De overige onderdelen van het amendement betreffen technische wijzigingen die hier uit voortvloeien.

Duyvendak

Dijksma

Naar boven