30 682
Wijziging van enige socialeverzekeringswetten en enige andere wetten (Verzamelwet sociale verzekeringen 2007)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Algemeen

Met dit wetsvoorstel worden in diverse socialeverzekeringswetten met name technische verbeteringen aangebracht. Het betreft onder meer taalkundige verbeteringen, correcties van onjuiste verwijzingen en onjuiste vernummeringen. De voorgestelde technische wijzigingen worden nader toegelicht in het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie. Naast deze verbeteringen van technische aard worden ook enkele beleidsinhoudelijke voorstellen gedaan, Het gaat hier echter niet om majeure beleidswijzigingen. Om redenen van «wetgevingseconomie» is dan ook besloten deze voorstellen niet in meerdere separate wetsvoorstellen aan het parlement aan te bieden, maar samen te voegen in één wetsvoorstel.

Deze wijzigingen worden kort in het navolgende toegelicht. Voor een meer uitvoerige toelichting op deze voorstellen wordt verwezen naar het artikelsgewijze gedeelte van deze memorie.

2. «Klein beleid»

In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat niet langer de toestemming vereist is van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), wanneer een zieke werknemer bij een andere werkgever het werk hervat. Dit vereiste is thans nog opgenomen in artikel 7:629, lid 3, onderdeel c, van het Burgerlijk Wetboek. Het schrappen van het toestemmingsvereiste past in het streven van het kabinet om regels die geen aantoonbare toegevoegde waarde hebben te schrappen. De met het toestemmingsvereiste beoogde bescherming van de werknemer wordt immers reeds geborgd doordat de werknemer de mogelijkheid heeft om, bij vragen of conflicten over de vereiste re-integratie-inspanningen, een deskundigenoordeel aan het UWV te vragen. Deze mogelijkheid, die in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) is opgenomen, biedt derhalve voldoende soelaas om in voorkomende gevallen, waarin de werkgever of werknemer daaraan behoefte heeft, een zorgvuldige procedure te waarborgen.

Conform de aankondiging bij de evaluatie van de Wet instroomcijfers d.d. 30 maart 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 28 333, nr. 78) wordt in dit wetsvoorstel voorts de verplichting geschrapt voor het UWV om instroomcijfers in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te publiceren. Deze verplichting vervalt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006. De reden hiervoor is dat het niet zinvol is om in 2006 en in latere jaren nog instroomcijfers te publiceren. In verband met de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 (Wet VLZ) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaan namelijk geen nieuwe rechten meer op een WAO-uitkering en vindt sedert 2005 alleen nog instroom in de WAO plaats op grond van oude rechten.

In de Wet WIA is reeds (in artikel 130) geregeld dat openbaarmaking van de instroomcijfers werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA (WGA) voor het eerst plaatsvindt in 2008.

Verder wordt, conform onder meer de brief van 9 februari 2006 (Kamerstukken I 2005/06, 30 034, nr. I), de volgende wijziging voorgesteld die verband houdt met de Wet WIA.

Het uitgangspunt bij de vormgeving van de uitkeringsstructuur van de WGA is geweest dat (meer) werken moet lonen. In de loongerelateerde fase heeft dit tot het volgende uitkeringsregime geleid. Als een gedeeltelijk arbeidsgeschikte niet werkt, heeft hij aanspraak op een uitkering van 70% van het (maximale) dagloon. Als hij vervolgens gaat werken neemt zijn totale inkomen toe doordat 70% van de inkomsten wordt verrekend met de uitkering.

Dit uitkeringsregime geldt voor iedereen, dus ook voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten die meer verdienden dan het maximumdagloon, maar heeft tot gevolg dat er geen uitkering wordt verstrekt als de gedeeltelijk arbeidsgeschikte meer gaat verdienen dan het maximumdagloon. Dit is een logisch uitvloeisel van het bestaan van een maximumdagloon in de werknemersverzekeringen.

Het uitkeringsregime van de WGA heeft echter bij nadere overweging ook een ongewenst gevolg voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten die meer verdienden dan het maximumdagloon. Het kan namelijk tot gevolg hebben dat zij geen uitkering ontvangen, terwijl zij wel aan alle voorwaarden voor het recht op uitkering voldoen én hun resterende verdiencapaciteit volledig benutten. Dit kan het best worden geïllustreerd met het voorbeeld van de gedeeltelijk arbeidsgeschikte die een inkomen verdiende van tweemaal het maximumdagloon (hierna: tweemaal-maxdagloner). Er wordt verondersteld dat deze persoon een resterende verdiencapaciteit per dag heeft die gelijk is aan het maximumdagloon; zijn mate van arbeidsongeschiktheid is dus 50%.

Als de tweemaal-maxdagloner niet werkt, heeft hij aanspraak op een loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering (loongerelateerde uitkering) die, op dagbasis, 70% van het maximumdagloon bedraagt. Deze uitkering is even hoog als de loongerelateerde uitkering van de maxdagloner die niet werkt. De rechtvaardiging daarvoor is dat in beide gevallen dezelfde – maximale – premie is betaald.

Als de tweemaal-maxdagloner wel werkt, en daarmee een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn resterende verdiencapaciteit, dan ontvangt hij geen loongerelateerde uitkering. Dit komt doordat zijn resterende verdiencapaciteit gelijk is aan het maximumdagloon. Ook dit lijkt op het eerste gezicht gerechtvaardigd. Immers, ook de maxdagloner die (weer) een inkomen gaat verdienen dat gelijk is aan het maximumdagloon, ontvangt geen uitkering.

Toch is er sprake van een verschil tussen beide situaties. De tweemaal-maxdagloner heeft, als hij een inkomen verdient dat gelijk is aan het maximumdagloon, nog steeds een omvangrijk loonverlies, terwijl de maxdagloner dan geen loonverlies meer heeft. Ondanks dat de tweemaal-maxdagloner naar vermogen werkt (hij benut immers zijn resterende verdiencapaciteit) ontvangt hij dus geen financiële compensatie voor zijn loonverlies als gevolg van zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, terwijl wel de maximale premie is betaald.

De oplossing is dat voor degenen die meer verdienden dan het maximumdagloon een lager verrekenpercentage wordt gehanteerd dan 70%. Dit percentage wordt verkregen door het quotiënt van het maximumdagloon met het laatstverdiende loon (dat gelijk is aan het dagloon zoals dat zijn geweest als er geen maximum gold), te vermenigvuldigen met 70%. In het hiervoor gegeven voorbeeld van de tweemaal-maximumdagloner, betekent dit dat 35% (1/2 * 70%) van de inkomsten wordt verrekend met de loongerelateerde uitkering.

De formule van de loongerelateerde uitkering ziet er na deze wijziging als volgt uit:

0,7 * (maandloon – inkomen * f), waarbij f gelijk is aan (dagloon)/(ongemaximeerde dagloon). Als het ongemaximeerde dagloon lager dan of gelijk is aan het maximumdagloon, dan is de factor f gelijk aan 1; als het ongemaximeerde dagloon hoger is dan het maximumdagloon, dan is de factor f kleiner dan 1. Voornoemde factor f wordt ook doorgevoerd in de formules van de loonaanvulling en de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte (IVA-uitkering).

Verder worden voorstellen gedaan die verband houden met de intrekking van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA). De Wet REA is met ingang van 29 december 2005 ingetrokken. De instrumenten die voor arbeidsgehandicapten in die wet geregeld waren, zijn opgenomen in andere wetten voor zover deze instrumenten noodzakelijk werden geacht om de re-integratie te bevorderen. Voor zover instrumenten in andere wetten waren geregeld in samenhang met (het begrip arbeidsgehandicapte in) de Wet REA, zijn de bepalingen in die andere wetten aangepast en is voor zover nodig overgangsrecht opgenomen.

In de uitvoering is gebleken dat enige situaties nadere regeling of verduidelijking behoeven. Dit betreft in de eerste plaats de afgifte van een verklaring door het UWV ten behoeve van jongeren die belemmeringen hebben ondervonden in het onderwijs en voor wie daardoor aanspraak bestaat op de no-riskpolis, bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet (ZW) en de premiekorting, bedoeld in artikel 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) bij werkaanvaarding na school. In de praktijk is er behoefte aan een dergelijke verklaring voor of op het moment waarop de dienstbetrekking wordt aangegaan.

In het overgangsrecht worden enkele situaties geregeld waarvan bedoeld was dat ook daarvoor de no-riskpolis en premiekorting zouden blijven bestaan. Geregeld wordt dat voor degene die onmiddellijk voorafgaande aan intrekking van de Wet REA weliswaar geen arbeidsgehandicapte meer was, maar waarvoor wel aanspraak zou hebben bestaan op ziekengeld of premiekorting omdat hij wel arbeidsgehandicapte was bij aanvang van de dienstbetrekking, dit ook nadien mogelijk is.

In de ZW, Wet WIA, de WAO en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) wordt tot slot voorgesteld dat eventuele aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering buiten beschouwing blijven, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld omdat de belanghebbende niet meewerkt aan een medisch onderzoek. Thans mist het UWV adequate mogelijkheden om dergelijke aanspraken buiten aanmerking te laten, voor zolang niet wordt meegewerkt. De wijziging beoogt te bevorderen dat personen die een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering indienen gevolg geven aan een oproep van het UWV voor een medisch onderzoek.

3. Financiële gevolgen, administratieve lasten en gevolgen voor de rechterlijke macht

Een belangrijk deel van de wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel is technisch van aard. Deze wijzigingen brengen geen financiële gevolgen met zich mee. Een tweetal wijzigingen doet dit echter wel. Dit betreft het schrappen van het toestemmingsvereiste uit artikel 7:629, lid 3, onderdeel c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de wijzigingen in de WGA-uitkeringssystematiek die verband houden met het maximumdagloon.

Door het schrappen van het toestemmingsvereiste wanneer een werknemer bij een andere werkgever in dienst treedt, hoeft een werkgever geen toestemming meer te vragen aan het UWV. Het vervallen van deze verplichting leidt tot een vermindering van de administratieve last voor werkgevers en het vervallen van een uitvoeringstaak bij het UWV. Uit informatie van het UWV blijkt dat dit slechts sporadisch (15 keer per jaar) voorkomt en bovendien in de praktijk geen extra tijd kost. Het effect op de administratieve lasten is dus vrijwel nihil.

De wijzigingen in de WGA-uitkeringssystematiek, die verband houden met het maximumdagloon, leiden tot een hogere uitkering voor werkende WGA-gerechtigden met een dagloon boven het maximumdagloon. Van de werkende gedeeltelijk arbeidsgeschikten heeft ca. 5% een loon verdiend dat hoger lag dan het maximum dagloon. In de WGA komt dit neer op ca. 500 personen per jaar. In de meeste gevallen betreft dit lonen die niet ver boven het maximumdagloon liggen. In de helft van deze gevallen gaat het bijvoorbeeld om een dagloon dat tussen de 100% en 120% maximumdagloon ligt en in een kwart van de gevallen om een dagloon dat tussen de 120% en 140% maximumdagloon ligt. De meerkosten van deze wijzigingen worden geraamd op structureel circa € 10 miljoen. In onderstaande tabel wordt een meerjarig overzicht van de meerkosten gepresenteerd. Deze zijn in de ramingen voor de SZW-begroting verwerkt.

(x € 1 mln)20072008200920102011structureel
Meerkosten wijziging uitkeringssystematiek WGA1,92,93,74,55,210,0

Het wetsvoorstel heeft welhaast geen effect op de uitvoering van de volksverzekeringen door de Sociale verzekeringsbank (SVB). Het effect op de uitvoeringskosten van de SVB is dan ook nihil. De effecten voor het UWV zitten met name in technische wijzigingen. Het effect hiervan op de structurele uitvoeringskosten voor het UWV is eveneens nihil. Voorts brengen de voorstellen eenmalige implementatiekosten mee voor het UWV. Deze kosten bedragen ca. 250 000 euro en worden door het UWV gefinancierd uit het reguliere budget.

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de rechterlijke macht. De regeling van de technische punten leidt tot een verbetering van de wetgeving.

4. Gevraagde commentaren

Een concept van het wetsvoorstel is aan het UWV en de SVB gezonden met het verzoek dit wetsvoorstel van uitvoeringstechnisch commentaar te voorzien. Ook is het conceptwetsvoorstel gezonden aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) met het verzoek de toezichtbaarheidsaspecten van dit wetsvoorstel te beoordelen.

De ontvangen commentaren1 kunnen als volgt worden samengevat.

UWV

Het UWV is van oordeel dat de onderhavige voorstellen goed uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Daarnaast maakt het UWV een aantal wettechnische opmerkingen en enkele opmerkingen van redactionele en inhoudelijke aard. Deze opmerkingen zijn verwerkt in dit wetsvoorstel.

SVB

De SVB constateert dat het wetsvoorstel geen directe invloed heeft op de taken van de SVB en voorziet dan ook geen gevolgen voor de uitvoering. Wel vraagt de SVB de aandacht voor een aantal onderwerpen dat het wetsvoorstel niet omvat, maar dat de SVB graag in het wetsvoorstel opgenomen zou willen zien. De voorstellen van de SVB worden overgenomen. Verschillende onderdelen krijgen echter hun beslag in andere wetstrajecten dan dit wetsvoorstel.

IWI

De IWI heeft het conceptwetsvoorstel beoordeeld op de mogelijkheden van het houden van toezicht op rechtmatigheid en doelmatigheid. De uitgevoerde toets geeft de IWI aanleiding tot het maken van één inhoudelijke opmerking. Deze suggestie van de IWI is overgenomen in dit wetsvoorstel. Daarnaast maakt de IWI enkele technische opmerkingen. Deze zijn eveneens overgenomen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I. Wijziging van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid

In artikel 24 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (hierna: IWS) is met betrekking tot de kopjesregeling voor de werkloosheidswetten opgenomen hoe de hoogte daarvan moet worden vastgesteld. In het eerste en tweede lid wordt verwezen naar artikel IIa en IIb van de Werkloosheidswet (WW). Met de inwerkingtreding van de Wet wijziging WW-stelsel vervalt met het afschaffen van de kortdurende uitkering een onderverdeling in de hoofdstukken IIa en IIb (dit wordt vervangen door hoofdstuk II). Artikel 24 van de IWS wordt hieraan aangepast. Het is mogelijk dat met betrekking tot lopende uitkeringen op grond van hoofdstuk IIa of hoofdstuk IIb van de WW op een later moment (dat wil zeggen na 1 oktober 2006) zich een situatie voordoet op grond waarvan recht op een kopje zou kunnen ontstaan. Om te effectueren dat een persoon daar ook daadwerkelijk aanspraak op kan maken is het noodzakelijk dat overgangsrecht wordt opgenomen met betrekking tot artikel 24. Hiertoe wordt een bepaling opgenomen in artikel 34 van de IWS. Op grond daarvan blijft artikel 24 zoals dat luidde voordat het onderhavige artikel in werking treedt van toepassing met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 oktober 2006 (oftewel een recht op uitkering op grond van artikel IIa of IIb van de WW). Aangezien de desbetreffende wijziging van de WW in werking treedt met ingang van 1 oktober 2006, is het noodzakelijk dat deze wijziging eveneens terugwerkende kracht heeft tot en met deze datum. Dit bewerkstelligt dat recht op een kopje op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de WW kan ontstaan over uitkeringen vanaf 1 oktober 2006 en niet pas vanaf de datum van inwerkingtreding van dit artikel. Met betrekking tot het in artikel 34 van de IWS opgenomen overgangsrecht geldt hetzelfde.

Tenslotte wordt opgemerkt dat nu met artikel 34 overgangsrecht aan hoofdstuk II, afdeling XII, wordt toegevoegd, het opschrift van die afdeling dient te worden aangepast.

Artikel II. Wijziging van de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria

Met invoering van de Wfsv is de grondslag voor de regels die zien op de afdracht van gelden door het Rijk, van de Wet SUWI overgeheveld naar eerstgenoemde wet. Ten onrechte was daar in artikel 12, derde lid, van de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria geen rekening mee gehouden. Met de onderhavige wijziging wordt dit gecorrigeerd.

Artikel III. Wijziging van de Werkloosheidswet

Onderdeel A

Aan artikel 6 van de WW wordt een lid toegevoegd. Deze toevoeging is bedoeld om buiten twijfel te stellen dat gewezen overheidswerknemers met recht op wachtgeld gebaseerd op de wachtgeldregelingen zoals die luidden op 31 december 2000 (ongeacht of dat recht is ingegaan vóór of na 1 januari 2001, het tijdstip waarop de WW van toepassing is geworden op overheidswerknemers), niet in aanmerking komen voor een WW-uitkering terzake van dezelfde arbeidsverhouding. Deze toevoeging is bedoeld als complement op het vervallen van artikel 7 van de WW per 1 januari 2007 met de inwerkingtreding van de Wet wijziging WW-stelsel.

Voor de definitie van wachtgeld is aangesloten bij artikel 1, onderdeel r, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit onderdeel is 1 januari 2007, de datum waarop artikel 7 van de WW vervalt.

Onderdeel B

Op grond van de Wet wijziging WW-stelsel is de duur van de WW-uitkering vanaf 1 oktober 2006 in beginsel drie maanden en wordt deze verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt, indien de werknemer aantoont in de vier kalenderjaren voorafgaand aan zijn eerste werkloosheidsdag over 52 of meer dagen loon te hebben ontvangen. Deze laatste eis is op dit moment nog neergelegd in artikel 17, onderdeel b, onder 1, WW. Op grond van de Wet wijziging WW-stelsel wordt dit aspect neergelegd in artikel 42, tweede lid, onderdeel a, WW. Artikel 18 WW verwijst ten onrechte naar artikel 42, tweede lid, WW en niet naar onderdeel a van dat lid. Deze technische omissie wordt door de onderhavige wijziging hersteld. Aan dit onderdeel zal terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2006 worden verleend.

Onderdeel C

Met de Wet wijziging WW-stelsel is artikel 24, zesde lid, van de WW in werking getreden. Daarmee is de beperking van de verwijtbaarheidstoets in de WW tot stand gebracht in die zin dat meewerken aan of instemmen met beëindiging van de dienstbetrekking niet langer leidt tot verwijtbare werkloosheid en eveneens niet tot een benadelingshandeling. Bedoeling hiervan was pro forma ontslagprocedures overbodig te maken.

Verder vloeit uit artikel 88, eerste lid, onderdeel d, van de Wet WIA voort dat als tijdens de periode waarin de werkgever een loonsanctie is opgelegd (dat wil zeggen de loondoorbetalingsperiode op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is verlengd) de werknemer zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking, het UWV hem een maatregel moet opleggen.

In de memorie van toelichting bij de Aanpassings- en verzamelwet Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Kamerstukken II 2005/06, 30 318, nr. 3, p. 17) is reeds een vergelijkbare verplichting aangekondigd in de WW voor de werknemer die na de wachttijd op grond van de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In deze bepaling wordt met dit onderdeel voorzien.

Dit is van belang om werkgever en werknemer niet de mogelijkheid te bieden om – zonder consequenties voor de WW-uitkering – de loonsanctie ineffectief te maken. Het is immers niet gewenst de prikkel tot re-integratie van zieke werknemers te ondergraven door een beëindiging van de dienstbetrekking door of met instemming van de werknemer. Bij het ontslag stopt namelijk de loondoorbetalingsplicht van de werkgever.

De consistentie van beleid in WW en Wet WIA blijft met het opnemen van de genoemde uitzondering in de WW gehandhaafd. Bij de formulering van artikel 24, tiende lid, van de WW is aansluiting gezocht bij artikel 45, zevende lid, van de ZW.

Omdat de voorgestelde tekst een uitzondering op de beperking van de toets op een benadelingshandeling vormt is in het voorgestelde artikel 24, tiende lid, de zinsnede «in afwijking van het zesde en zevende lid» opgenomen.

Onderdeel D

Artikel 26, eerste lid, onderdeel m, WW sluit niet aan bij de aanhef van dat lid. Daarnaast is het onderdeel ten onrechte niet geformuleerd als een verplichting. Dit onderdeel herstelt deze redactionele omissies.

Onderdeel E

In artikel I, onderdeel W, onder 2, van de Wet wijziging WW-stelsel is een wijziging opgenomen van artikel 31, tweede lid, van de WW, die in verband met een foutieve wijziging niet kan worden doorgevoerd. Dit onderdeel ziet erop de desbetreffende wijziging alsnog te bewerkstelligen. Aangezien de wijziging al per 1 oktober 2006 doorgevoerd had moeten worden, is het wenselijk dat aan de wijziging terugwerkende kracht wordt verleend tot en met 1 oktober 2006.

Onderdeel F

Artikel 42a van de WW regelt onder meer het verzorgingsforfait (het tweede lid) en vanaf 1 januari 2007 het mantelzorgforfait (het derde lid), op grond waarvan ook kalenderjaren waarin niet over 52 of meer dagen loon is ontvangen onder voorwaarden kunnen meetellen voor het arbeidsverleden. Op grond van het vierde lid van artikel 42a (zoals dat met ingang van 1 januari 2007 komt te luiden) vinden het tweede en derde lid geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid. In die situatie gelden het verzorgingsforfait en het mantelzorgforfait niet. In artikel 15 van de Wet WIA is een soortgelijke bepaling opgenomen met betrekking tot de opbouw van het arbeidsverleden ten behoeve van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering. In artikel 15, achtste lid, van de Wet WIA zoals dat met ingang van 1 januari 2007 komt te luiden, geldt het niet van toepassing zijn van het verzorgingsforfait en het mantelzorgforfait zowel als de desbetreffende persoon in een kalenderjaar langer dan een half jaar recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid, als wanneer hij tenminste gedurende die periode recht heeft op een uitkering op grond van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering. Het is wenselijk dit laatste ook te regelen met betrekking tot de arbeidsverledenopbouw voor de WW en artikel 42a van de WW aldus te wijzigen. Het onderhavige onderdeel ziet hierop. De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging is 1 januari 2007. Dit betekent dat met betrekking tot kalenderjaren vanaf en met inbegrip van 2007 geen sprake kan zijn van arbeidsverledenopbouw met betrekking tot de WW als gevolg van de toepassing van het verzorgingsforfait of het mantelzorgforfait als de werknemer over dat kalenderjaar ten minste gedurende een half jaar recht heeft gehad op een uitkering op grond van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering.

Onderdeel G en artikel X, onderdeel K (wijziging van de WAO), artikel XII, onderdeel C (wijziging van de Wet WIA), artikel XIV, onderdeel G (wijziging van de ZW) en artikel XVII.

De artikelen 53, eerste lid, onderdeel b, WW, 18, tweede lid, onderdeel b, van de Wet WIA, 64, tweede lid, onderdeel b, van de ZW en 81, tweede lid, onderdeel b, van de WAO, luiden op dit moment als volgt: die Nederlander is en die is uitgezonden om door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen werkzaamheden in het kader van ontwikkelingssamenwerking te verrichten.

Hiermee wordt in de werknemersverzekeringen de mogelijkheid geboden aan ontwikkelingswerkers zich vrijwillig te verzekeren voor het risico van werkloosheid dan wel arbeidsongeschiktheid. Met ingang van 1 januari 2001 wordt voor de toelating van de vrijwillige verzekering voor de volksverzekeringswetten de AOW en de ANW de inmiddels ingetrokken Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties BEU (later vervangen door de regeling van 2002 en nu inmiddels die van 2005) gebruikt. Deze regeling verving de vóór het jaar 2001 gebruikte lijst van werkzaamheden c.q. ontwikkelingsorganisaties, zoals die door de Minister van Ontwikkelingssamenwerking was vastgesteld. De nieuwe regeling wordt niet langer opgesteld door de Minister van Ontwikkelingssamenwerking, maar door Onze Minister in samenwerking met de Minister van Ontwikkelingssamenwerking.

Op grond van artikel VIII van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW is die regeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 aangewezen als de regeling die tevens gebruikt moet worden bij de vaststelling van de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW. In de praktijk van de uitvoering van de vrijwillige verzekering voor de genoemde werknemersverzekeringen werd met ingang van 1 januari 2001 dezelfde regeling gebruikt. Met de voorgestelde wijziging wordt dit met terugwerkende kracht tot die datum – ter voorkoming van onduidelijkheden – vastgelegd. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de wijziging van artikel 18 van de Wet WIA terugwerkende kracht tot en met 29 december 2005 krijgt, omdat die wet eerst per die datum in werking is getreden.

Onderdeel H

De onderhavige wijziging van artikel 72a, eerste lid, onderdeel b, is louter redactioneel van aard.

Onderdeel I en artikel IV, onderdeel E (wijziging Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)), artikel V, onderdeel E (wijziging WAJONG), artikel X, onderdeel I (wijziging WAO), artikel XII, onderdeel I (wijziging Wet WIA) en artikel XIV, onderdeel E (wijziging ZW).

In de artikelen 76a WW, 37 Wet WIA, 52e ZW, 65g WAO, 67e WAZ en 59h WAJONG wordt de proefplaatsing geregeld. In deze artikelen is geregeld dat wanneer de betrokkene werkzaamheden op de proefplaats gaat verrichten hij hiervan mededeling moet doen aan het UWV (of de eigenrisicodrager waar het de Wet WIA betreft). Omdat het UWV respectievelijk de eigenrisicodrager eerst toestemming moet geven voor het verrichten van werkzaamheden op een proefplaats, zijn zij op de hoogte van het gaan verrichten van de werkzaamheden. Het is wel mogelijk dat op het moment waarop toestemming wordt gegeven niet precies bekend is wanneer de werkzaamheden aanvangen of dat de feitelijke datum van aanvang afwijkt van de aanvangsdatum waarvan sprake was op het moment waarop de toestemming werd gegeven. De betrokkene zal in die gevallen het UWV respectievelijk de eigenrisicodrager wel moeten informeren over de werkelijke aanvangsdatum. Dit is hij echter al verplicht op grond van de algemene informatieplicht die in de diverse wetten is opgenomen. De afzonderlijke verplichting die is opgenomen in de genoemde artikelen kan daarom uit het oogpunt van deregulering vervallen.

Onderdeel J, onder 1

Gelet op de systematiek van de WW verdient het de voorkeur de termijn waarbinnen werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, mogen worden verricht te stellen op 26 kalenderweken, in plaats van zes maanden.

Onderdeel J, onder 2

De wijziging van artikel 77a, derde lid, van de WW betreft een redactionele wijziging.

Onderdeel K, onder 1

Artikel 130o wordt per 1 oktober 2006 aan de WW toegevoegd. Het betreft overgangsrecht in het kader van de Wet wijziging WW-stelsel. Het artikel beoogt eerbiedigende werking te verlenen aan de wijzigingen van de polisvoorwaarden in de WW in verband met de inwerkingtreding van die wet. Het eerste lid van artikel 130o regelt onder meer dat de wijziging van de polisvoorwaarden met betrekking tot de duur en de hoogte van de uitkering alleen van toepassing zullen zijn op personen van wie de eerste werkloosheidsdag gelegen is op of na 1 oktober 2006. Bestaande uitkeringsrechten worden dus niet aangetast. Bij een nieuw WW-recht dat ontstaat op of na 1 oktober 2006 zijn de artikel 42, 42a en 42b van de WW van toepassing en dus ook in geval van verlenging bij gedeeltelijke beëindiging.

De laatste zinsnede in het eerste lid, die regelt dat voor een recht op uitkering met een eerste WW-dag die is gelegen voor 1 oktober 2006 de artikelen 42a en 42b buiten toepassing blijven, kan mogelijk tot verwarring leiden. In artikel 42b wordt twee keer gesproken over rechten: «indien het recht op uitkering geheel of gedeeltelijk is geëindigd» en «een nieuw recht op uitkering». Bedoeld is dat op een oud recht artikel 42b niet van toepassing is. Om dit te regelen is de laatste zinsnede van artikel 130o, eerste lid, evenwel niet noodzakelijk. Dit is reeds op grond van onmiddellijke werking het geval. Het eerdere recht, waarover in artikel 42b gesproken wordt, kan zowel een eerste WW-dag voor als na 1 oktober 2006 hebben. Om onduidelijkheden te voorkomen zal de laatste zinsnede van het eerste lid geschrapt worden. De onderhavige wijziging beoogt dus geen inhoudelijke wijziging, maar is louter een verduidelijking.

Onderdeel K, onder 2

Per 1 oktober 2006 wordt met de Wet wijziging WW-stelsel de invulling van de verwijtbaarheidstoets en de benadelingshandeling (artikel 24 van de WW) gewijzigd. In artikel 130o, eerste lid, van de WW is overgangsrecht opgenomen met betrekking tot onder meer die verwijtbaarheidstoets en benadelingshandeling. In het eerste lid van dat artikel is onder meer geregeld dat artikel 24 en 27 en de daarop berustende bepalingen zoals die luidden op 30 september 2006 van toepassing blijven met betrekking tot een recht op uitkering waarvan de eerste werkloosheidsdag is gelegen op of voor die dag. Dit betekent dat voor personen met een eerste werkloosheidsdag die is gelegen voor 1 oktober 2006 de oude verwijtbaarheidstoets geldt. Het is evenwel wenselijk dat met betrekking tot herlevingen van het recht op uitkering die zich voordoen op of na 1 oktober 2006 de nieuwe verwijtbaarheidstoets toegepast zal worden. Met dit doel wordt aan artikel 130o een nieuw lid toegevoegd. Op grond van dat vijfde lid is met betrekking tot herlevingen die zich voordoen op of na 1 oktober 2006 de nieuwe verwijtbaarheidstoets en benadelingshandeling van toepassing. Artikel 27, dat betrekking heeft op het opleggen van een maatregel bij een overtreding van de verplichtingen, bedoeld in artikel 24, is eveneens aangepast in de Wet wijziging WW-stelsel. Vanaf 1 oktober 2006 wordt de benadelingshandeling, waarnaar wordt verwezen in artikel 27, namelijk niet langer in het zesde lid, maar in het vijfde lid van artikel 24 opgenomen.

Een en ander betekent dus dat voor de persoon met een eerste werkloosheidsdag voor 1 oktober 2006 de huidige artikelen 24 en 27 van toepassing blijven. In afwijking hiervan geldt dat indien er sprake is van een herleving van een recht op WW-uitkering op of na 1 oktober 2006, de nieuwe artikelen 24 en 27 van toepassing zijn, ook als zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 oktober 2006. Met betrekking tot gedragingen voor 1 oktober en een eerste werkloosheidsdag voor die datum zijn dus de oude artikelen 24 en 27 van toepassing.

Met betrekking tot de beide subonderdelen die artikel 130o WW wijzigen geldt dat terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2006, de datum waarop artikel 130o van de WW in werking is getreden, noodzakelijk is.

Onderdeel L

De Wet wijziging WW-stelsel voegt artikel 42b toe aan de WW. In dat artikel wordt geregeld dat de duur van een nieuw recht op uitkering wordt verlengd met de duur van de verlengde uitkering van het eerdere WW-recht voor zover de werknemer hierover geen uitkering heeft ontvangen als gevolg van de eindiging van dat eerdere recht indien de werknemer met betrekking tot het nieuwe recht niet voldoet aan de voorwaarden voor het ontstaan van het recht op verlengde WW-uitkering. Voor 1 oktober 2006 bestond er evenwel nog geen verlengde uitkering (wel een loongerelateerde uitkering of eventueel nog een kortdurende uitkering). Het is evenwel wenselijk (en ook altijd beoogd) dat de resterende duur van die eerdere rechten van voor 1 oktober 2006 op dezelfde wijze kunnen leiden tot een verlenging van een nieuwe uitkering als de resterende duur van eerdere rechten die zijn ontstaan op of na 1 oktober 2006. Eerdere rechten van voor 1 oktober 2006 kunnen dus leiden tot een verlenging van het nieuwe recht met de resterende duur van dat eerdere recht minus drie maanden. De aftrek van drie maanden is noodzakelijk, omdat met betrekking tot de rechten die zijn ontstaan vanaf 1 oktober 2006 ook uitsluitend de verlengde uitkering tot verlenging van een nieuw recht kan leiden en niet de eerste periode van drie maanden (waarop al recht ontstaat indien is voldaan aan de wekeneis). Ter verduidelijking het volgende voorbeeld. Een persoon wordt op 1 december 2006 werkloos. Hij heeft op grond van artikel 17 juncto 42, eerste lid, recht op een WW-uitkering van 3 maanden. Daarnaast resteert uit een ouder recht dat is ontstaan voor 1 oktober 2006 een WW-duur van 8 maanden (loongerelateerde uitkering). Die werknemer heeft dan een nieuw recht van 8 maanden. Zijn nieuwe recht is 3 maanden op grond van artikel 42, eerste lid, van de WW. Op grond van artikel 42 juncto 42b (met toepassing van het overgangsrecht dat op grond van dit onderdeel wordt gerealiseerd) wordt die duur verlengd met 5 maanden (8 maanden loongerelateerde uitkering minus 3 maanden).

Het is wenselijk dat aan dit artikel terugwerkende kracht wordt verleend tot en met 1 oktober 2006, de datum waarop artikel 42b van de WW in werking is getreden.

Artikel IV. Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Onderdeel A

In artikel 1 van de WAZ is nog een definitie opgenomen van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Het Aof komt echter niet meer voor in de WAZ. Derhalve kan de definitie worden geschrapt.

Onderdeel B

Zie de toelichting op artikel V, onderdeel B.

Onderdeel C, onder 1

De hier voorgestelde aanpassing is van redactionele aard.

Onderdeel C, onder 2

Met het voorgestelde vierde lid van artikel 59 van de WAZ wordt buiten twijfel gesteld dat bij uitbetaling bij samenloop van een WAZ-uitkering met een uitkering op grond van de Wet WIA uitgegaan moet worden van het bedrag aan WAZ-uitkering waar recht op bestaat na anticumulatie in verband met inkomsten uit arbeid.

Onderdeel D

Met het voorgestelde vijfde lid van artikel 59a van de WAZ wordt buiten twijfel gesteld dat bij uitbetaling bij samenloop van een WAZ-uitkering met een uitkering op grond van de WAO uitgegaan moet worden van het bedrag aan WAZ-uitkering waar recht op bestaat na anticumulatie in verband met inkomsten uit arbeid. Hetzelfde geldt bij toepassing van artikel 65 WAO.

Onderdeel E

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel I.

Artikel V. Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

Onderdeel A en artikel X, onderdeel D (wijziging van de WAO), artikel X, onderdeel E (wijziging van de WAO), artikel XII, onderdeel K (wijziging van de Wet WIA) en artikel XIV, onderdeel D (wijziging van de Ziektewet)

Het komt voor dat personen die een aanvraag om een uitkering inzake arbeidsongeschiktheid hebben ingediend geen gevolg geven aan een oproep voor een medisch onderzoek. Deze wijziging beoogt het juist wel gevolg geven aan een oproep te bevorderen.

Het is immers van belang dat het onderzoek naar een arbeidsongeschiktheidsuitkering zorgvuldig plaatsvindt. Daarbij kan niet zonder meer op de gegevens in het dossier worden afgegaan. Het is derhalve gewenst dat betrokkene wordt opgeroepen voor een medisch onderzoek. Het is ook redelijk dat betrokkene gevolg geeft aan een deugdelijke oproep voor een medisch onderzoek.

Wanneer betrokkene hieraan geen gevolg geeft kan de (mate van) arbeidsongeschiktheid en dus het recht op uitkering veelal niet worden vastgesteld. De wijziging behelst dat in dat geval eventuele aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering buiten beschouwing blijven, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Dit is uiteraard alleen het geval, zolang betrokkene weigert op een oproep te verschijnen. Wanneer betrokkene wel aan een onderzoek meewerkt is dat niet langer grond om deze aanspraken buiten beschouwing te laten.

Voorgesteld wordt dit te regelen in de Wet WIA, de ZW, de WAO en de WAJONG. De WAZ behoeft op dit punt geen wijziging omdat in verband met de inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering WAZ geen instroom in de WAZ zal plaatsvinden.

Opgemerkt wordt dat de zinsnede «voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld» betekent dat gedurende die periode de aanspraken buiten aanmerking blijven. Zodra echter het medisch onderzoek wel heeft plaatsgevonden en het recht op uitkering van betrokkene kan worden vastgesteld (hij dient uiteraard aan de voorwaarden voor de uitkering te voldoen) krijgt hij met terugwerkende kracht tot het moment waarop zijn uitkering zou zijn ingegaan als hij direct aan het medisch onderzoek zou hebben meegewerkt, de uitkering toegekend.

Tenslotte wordt opgemerkt dat in het zeer bijzondere geval waarin het dossier voldoende gegevens bevat om de mate van arbeidsongeschiktheid en daarmee het recht op uitkering vast te stellen de voorgestelde artikelen geen toepassingen behoeven te vinden. Dit komt tot ook tot uitdrukking in de zinsnede «naar het oordeel van het UWV» in de voorgestelde teksten.

Onderdeel B en artikel IV, onderdeel B (wijziging van de WAZ)

Indien een WAJONG-gerechtigde inkomsten uit arbeid gaat genieten, wordt de uitkering op grond van de WAJONG in verband met die inkomsten niet ingetrokken of herzien gedurende een tijdvak van vijf jaar. De inkomsten worden in mindering gebracht op de uitkering (anticumulatie). In het tweede lid van artikel 50 is een regeling getroffen voor de situatie waarin de arbeid onderbroken wordt. Indien de periode van onderbreking van de werkzaamheden langer is dan vier weken, dan wordt ook het tijdvak van vijf jaar onderbroken. Na hervatting van dezelfde arbeid als voor de onderbreking vangt het resterende deel van de periode van vijf jaar aan. Met de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt dat dit uiteraard geldt voor de hervatting in dezelfde arbeid als verricht vóór de onderbreking. Indien andere arbeid is aanvaard, kan een nieuwe periode van vijf jaar ingaan. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 29 december 2005, het moment waarop de onderbrekingsregeling is gewijzigd.

Dezelfde verduidelijking is opgenomen in artikel 44, tweede lid, van de WAO en artikel 58, tweede lid, van de WAZ. Daar gaat het om tijdvakken van ten hoogste drie jaar. Voor het overige is de onderbrekingsregeling dezelfde.

Onderdeel C, onder 1

De hier voorgestelde aanpassing is van redactionele aard.

Onderdeel C, onder 2

Met het voorgestelde negende lid wordt buiten twijfel gesteld dat bij uitbetaling bij samenloop van een WAJONG-uitkering met een uitkering op grond van de Wet WIA uitgegaan moet worden van het bedrag aan WAJONG-uitkering waar recht op bestaat na anticumulatie in verband met inkomsten uit arbeid.

Onderdeel D

Met het voorgestelde achtste lid wordt buiten twijfel gesteld dat bij uitbetaling bij samenloop van een WAJONG-uitkering met een uitkering op grond van de WAO of de WAZ uitgegaan moet worden van het bedrag aan WAJONG-uitkering waar recht op bestaat na anticumulatie in verband met inkomsten uit arbeid. Het zelfde geldt bij toepassing van artikel 65 WAO.

Onderdeel E

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel I.

Onderdeel F

In artikel 65 van de WAJONG wordt een onjuiste citeertitel van de IWIA gebruikt. Voorgesteld wordt dit te corrigeren.

Artikel VI. Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen

Onderdelen A en B

Aan artikel 17, eerste lid, van de Wfsv wordt een zin toegevoegd. Deze zin dient ter verduidelijking van het feit dat artikel 18, vierde lid, van de Wfsv slechts ziet op het maximumloon waarover de premie wordt geheven en niet op het maximumdagloon. Voorts wordt in artikel 18, vierde lid, niet langer geregeld dat het maximumloon waarover premie wordt geheven op een hele euro naar beneden wordt afgerond. Er is geen enkel doel gediend met een dergelijke afronding.

Onderdeel C

Waar het aanvragen van het eigenrisicodragerschap dient plaats te vinden bij de belastinginspecteur, onder overlegging van een schriftelijke garantie van een kredietinstelling of een verzekeraar waarin deze zich jegens het UWV verplicht op het eerste verzoek van het UWV die verplichtingen na te komen, ligt het in de rede dat de schriftelijke opzegging van de garantie door de kredietinstelling of verzekeraar eveneens geschiedt bij de belastinginspecteur.

Onderdeel D, onder 1 en artikel XIV, onderdeel B, onder 1 (wijziging van de ZW)

Het kan voorkomen dat iemand twee dienstbetrekkingen heeft, ziek wordt, maar de arbeid van een van zijn beide dienstbetrekkingen wel en de andere niet langer kan uitoefenen. Met betrekking tot de dienstbetrekking waarvoor betrokkene ziek is gemeld vangt de wachttijd aan. Wanneer hij aan het einde van de wachttijd voor die dienstbetrekking nog ziek is en in de andere dienstbetrekking nog werkt, en minder dan 35% arbeidsongeschikt is, komt hij niet in aanmerking voor de no-riskpolis op grond van artikel 29b, eerste lid, onderdeel c, van de ZW en de premiekorting op grond van artikel 49, vijfde lid, van de Wfsv. Betrokkene werkt immers op het moment van dertien weken voor het einde wachttijd/einde verlengde loondoorbetaling bij een andere werkgever. Hij voldoet dus niet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 29b, eerste lid, onderdeel c, van de ZW en artikel 49, vijfde lid, van de Wfsv. Omdat iemand die in dezelfde situatie in de andere dienstbetrekking niet zou zijn blijven werken, wel recht zou hebben gehad op de no-riskpolis/premiekorting, is de geschetste situatie niet gewenst. Het is immers niet re-integratiebevorderend.

Met het oog hierop worden artikel 29, eerste lid, onderdeel c, sub 2, van de ZW en artikel 49, vijfde lid, sub 2, van de Wfsv opnieuw geformuleerd. Uit de nieuwe formulering blijkt dat wanneer de dienstbetrekking die op de eerste dag van dertien weken voorafgaand aan de eerste dag na afloop van de wachttijd reeds bestond op de eerste dag van de wachttijd, de no-riskpolis en de premiekorting wel van toepassing zijn (mits uiteraard aan de overige voorwaarden is voldaan). Voor het reeds bestaan van de dienstbetrekking is gekozen voor het moment van de eerste dag van de wachttijd om mogelijk misbruik te voorkomen.

Onderdeel D, onder 2

Door de toevoeging van een zevende lid aan artikel 49 Wfsv ontstaat de mogelijkheid voor (aspirant) werknemers om een verklaring van het UWV te ontvangen of zij in aanmerking komen voor de premiekorting, bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel e of f, Wfsv. De verklaring kan, indien gewenst en mits de (aspirant) werknemer deze tijdig aanvraagt, worden afgegeven alvorens hij een dienstbetrekking aangaat. Juist met het oog op het feit dat de verklaring (ook) kan worden aangevraagd voordat de betrokkene als werknemer kan worden beschouwd, wordt in het nieuwe elfde lid naast «werknemer» ook genoemd «de persoon die verwacht een dienstbetrekking met een werkgever aan te zullen gaan».

Onderdelen E en J, onder 2

De hier voorgestelde aanpassingen betreffen redactionele verbeteringen.

Onderdeel F

Sinds 1 januari 2006 is in de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en Algemene Kinderbijslagwet de mogelijkheid opgenomen dat van horen kan worden afgezien als de belanghebbende niet binnen een door de Sociale verzekeringsbank (SVB) gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Deze mogelijkheid is niet aangebracht in hoofdstuk 5 van de Wfsv dat de ontheffing van verplichtingen op grond van volks- of werknemersverzekeringen wegens gemoedsbezwaren betreft. Daardoor is de situatie ontstaan, dat voor verschillende regelingen binnen de SVB een afwijkend bezwaarregime bestaat. Met het oog hierop wordt aan hoofdstuk 5 van de Wfsv een artikel toegevoegd waarmee de bedoelde mogelijkheid om af te zien van het horen van belanghebbende wordt gecreëerd.

Onderdeel G, J, onder 3 en K, onder 2

In de artikelen 100, 115 en 117 van de Wfsv wordt een onjuiste citeertitel van de IWIA gebruikt. Voorgesteld wordt dit te corrigeren.

Onderdeel H

Door middel van de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 is in artikel 105 een derde lid ingevoegd dat de bepaling van het maximumpercentage dat in een kalenderjaar ten laste van het sectorfonds voor de uitzendbranche komt opnieuw formuleert. Verzuimd is dat artikellid aan te passen aan de invoering van de Wet WIA waardoor de maximering niet van toepassing is op de WGA-uitkeringen, bedoeld in artikel 104, eerste lid, onderdeel d (zgn. WGA-uitkeringslasten voor vangnetters). Dit verzuim wordt door middel van de onderhavige wijziging hersteld

Onderdeel I

Dit betreft een technische wijziging in verband met een verkeerde verwijzing in het eerste, tweede en derde lid van artikel 108 van de Wfsv.

Onderdeel J, onder 1

Re-integratietrajecten voor personen met een WAJONG-uitkering worden op grond van artikel 65 van de WAJONG gefinancierd uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten. De tekst van artikel 115, eerste lid, aanhef en onderdeel m, zou zo kunnen worden geïnterpreteerd dat die kosten ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds kunnen worden gebracht. Om deze onduidelijkheid weg te nemen wordt aan de aanhef van artikel 115, eerste lid, artikel 65 WAJONG toegevoegd.

Onderdeel J, onder 2

Zie de toelichting op artikel VI, onderdeel E.

Onderdeel J, onder 3

Zie de toelichting op artikel VI, onderdeel G.

Onderdeel K, onder 1

Artikel 91b van de WAO bepaalt dat ten aanzien van de persoon, wiens eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen vóór 1 januari 2004, artikel 117 van de Wfsv van toepassing is, zoals dat artikel luidde op 31 december 2003. Hiermee is beoogd te regelen dat de periode van vier jaar, gedurende welke de WAO-uitkeringen op grond van artikel 117 van de Wfsv ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komen, niet geldt als de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ligt voor 1 januari 2004. In dat geval geldt een periode van vijf jaar. Artikel 117 van de Wfsv bestond evenwel niet op 31 december 2003. Op die datum was in artikel 76f van de WAO geregeld wat ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas kwam. De verwijzing in artikel 91b van de WAO is derhalve technisch onjuist. Door de inwerkingtreding van de Wet WIA komen bovendien de personen voor wie die bekorting van de WAO-periode zou gaan gelden niet meer in aanmerking voor een WAO-uitkering maar voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Dit betekent dat de periode gedurende welke de WAO-uitkeringen ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komen altijd vijf jaar zou moeten bedragen. Gelet hierop wordt in artikel 117, eerste lid, van de Wfsv de periode van vier jaar gedurende welke de WAO-uitkeringen ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komt vervangen door een periode van vijf jaar. Voorts wordt artikel 91b van de WAO in verband hiermee aangepast (zie artikel X, onderdeel L).

Onderdeel K, onder 2

Zie de toelichting op artikel VI, onderdeel G.

Onderdeel L

In artikel 2.14, onderdeel B, onder 2, van de IWIA is deze wijzigingsopdracht ten onrechte gegeven met betrekking tot artikel 117b, derde lid, onderdeel e, Wfsv. Daarin kon de wijziging niet worden verwerkt. In dit onderdeel wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006 de wijzigingsopdracht opnieuw gegeven maar nu met betrekking tot het juiste onderdeel.

Onderdeel M

In artikel 122b, vierde lid, van de Wfsv is geregeld dat voor de jaren 2006 en 2007 in artikel 46, eerste en tweede lid, van die wet in plaats van «de eigenrisicodrager met betrekking tot de Arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b« wordt gelezen «de eigenrisicodrager met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 122d, tweede lid». Eerstgenoemde zinsnede komt evenwel niet voor in artikel 46, tweede lid, van de Wfsv. Teneinde het met betrekking tot artikel 46, tweede lid, van de Wfsv beoogde effect te bereiken wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006 een nieuw elfde lid toegevoegd aan artikel 122b van de Wfsv.

Onderdeel N

Met artikel 122e van de Wfsv is beoogd een wettelijk kader te scheppen voor het laten vervallen van de differentiatie met betrekking tot de premie voor de Arbeidsongeschiktheidskas met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006. Door de verwijzing in artikel 122e van de Wfsv naar artikel 38 van de Wfsv wordt ten onrechte geregeld dat dan ook de differentiatie met betrekking tot de premie voor de Werkhervattingskas zou vervallen. Met dit onderdeel wordt het bereik van artikel 122e van de Wfsv beperkt tot de premie voor de Arbeidsongeschiktheidskas.

De onderhavige wijziging van artikel 122e Wfsv werkt terug tot en met 1 januari 2006 omdat het hier een correctie betreft die betrekking heeft op de mogelijkheid om de differentiatie met betrekking tot de premie voor de Arbeidsongeschiktheidskas met terugwerkende kracht tot die datum te laten vervallen.

Artikel VII. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Onderdelen A, B, C, D en F

Met artikel 1.18 van de IWIA is artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) per 29 december 2005 komen te vervallen. De benodigde technische aanpassingen van de artikelen 5, 5a, 6 en 8 van de IOAZ zijn daarbij evenwel niet doorgevoerd. Met dit artikel wordt daarin alsnog voorzien. Gelijktijdig wordt, met terugwerkende kracht tot en met 29 december 2005, geregeld dat op degenen die eerst op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de IOAZ als gewezen zelfstandige werden aangemerkt en thans op grond van het overgangsrecht van artikel 63 van die wet de voorwaarden voor het recht op uitkering van toepassing blijven zoals die golden op 28 december 2005.

Onderdeel E en artikel VIII, onderdeel B (Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers)

De Wet wijziging WW-stelsel wijzigt de verwijtbaarheidstoets in de WW (artikel 24) inhoudelijk. Als gevolg van die wijziging zal het aantal gevallen waarin sprake is van verwijtbare werkloosheid afnemen. In de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en IOAZ is eveneens een maatregel opgenomen voor de situatie dat de dienstbetrekking van een belanghebbende eindigt, waarbij dit aan hem te wijten is (artikel 20 van de beide wetten). Voor de invulling van die verwijtbaarheidstoets in de IOAW en IOAZ is tot op heden aangesloten bij de verwijtbaarheidstoets in de WW. In de Wet wijziging WW-stelsel is echter verzuimd de desbetreffende wijzigingen ook mee te nemen met betrekking tot de IOAW en IOAZ. De onderhavige wijzigingen zien erop wat betreft de verwijtbaarheidstoets in de IOAW en in de IOAZ aan te sluiten bij de WW. Dit betekent dat artikel 20, eerste lid, van de IOAW en artikel 20, tweede lid, van de IOAZ geformuleerd worden overeenkomstig artikel 24, tweede lid, van de WW. Dit betekent dus een wijziging van de wijze van toetsing aan verwijtbaarheid in de IOAW en de IOAZ overeenkomstig de wijziging van de toetsing van verwijtbare werkloosheid zoals die op grond van de Wet wijziging WW-stelsel is beoogd met betrekking tot de WW. Als gevolg hiervan zal het aantal gevallen waarin sprake is van verwijtbaarheid in de zin van artikel 20 van de IOAW en de IOAZ dus afnemen. Daarnaast wordt met betrekking tot de IOAW en IOAZ eveneens (overeenkomstig artikel 24, zesde lid, van de WW) geregeld dat louter het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbende met een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van de werkgever niet leidt niet tot het opleggen van een maatregel op grond van het feit dat de dienstbetrekking verwijtbaar is geëindigd. Dit wordt geregeld in artikel 20, vijfde lid, van de IOAW en de IOAZ.

Artikel VIII. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Onderdeel A

Met de invoering van de Wet WIA is de WW-uitkering geïncorporeerd in de WGA. Daardoor ontvangt een gedeeltelijk arbeidsongeschikte naast zijn WGA-uitkering geen WW-uitkering meer. Gevolg daarvan is dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering (die even lang duurt als de WW-uitkering) niet meer in aanmerking komt voor een IOAW-uitkering. Dat is op zich geen probleem, omdat de betrokkene – naast zijn WGA-vervolguitkering of WGA-loonaanvullingsuitkering – in voorkomend geval een toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvangt. Echter, als de WGA-vervolguitkering of WGA-loonaanvullingsuitkering vervolgens eindigt dan eindigt ook de eventuele toeslag. Daarnaast kan zich ook de situatie voordoen dat een uitkeringsgerechtigde tijdens de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering wordt afgeschat naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%, en, nadat de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering is geëindigd, niet in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering of WGA-vervolguitkering. Iemand die ouder is dan 50 jaar op de dag van het ontstaan van het recht op loongerelateerde WGA-uitkering is daardoor slechter af dan in de vroegere situatie de gedeeltelijk arbeidsongeschikte die op de leeftijd van 50 jaar of ouder recht kreeg op een gedeeltelijke WAO-uitkering en daarnaast in eerste instantie een loongerelateerde WW-uitkering. Immers deze laatste had hij bij eindiging van de WAO-uitkering als gevolg van een afschatting aanspraak op een (hogere) IOAW-uitkering, terwijl eerstgenoemde persoon nu bij eindiging van zijn WGA-vervolguitkering of WGA-loonaanvullingsuitkering, dan wel het daarvoor niet in aanmerking komen omdat hij reeds in de loongerelateerde fase is afgeschat, geen aanspraak heeft op een IOAW-uitkering (en evenmin op een toeslag). Hij zal mogelijk een beroep moeten doen op de WWB, waarbij de vermogenstoets een rol kan spelen. Met onderdeel b in het voorgestelde artikel 2 van de IOAW wordt geregeld dat ook in dit laatste geval recht op IOAW-uitkering ontstaat.

Onderdeel B

Zie de toelichting op artikel VII, onderdeel E.

Artikel IX. Wijziging van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Onderdeel A

Omdat hoofdstuk 4 van de Wet WIA geen paragraaf 2 maar een paragraaf 4.2 kent, wordt de verwijzing naar deze paragraaf in artikel 2.6 IWIA gecorrigeerd.

Onderdeel B

Artikel 2.7b van de IWIA bepaalt dat het Besluit SUWI mede is gebaseerd op artikel 2.7 van de IWIA. Blijkens de toelichting op artikel 2.7b (Kamerstukken II 2005/06, 30 318, nr. 6, p. 16 en 17) wordt met dit artikel beoogd de bepalingen uit het Besluit SUWI die zien op het persoongebonden re-integratiebudget (prb) van een nieuwe grondslag te voorzien. Abusievelijk is in artikel 2.7b niet als nieuwe grondslag artikel 2.7a IWIA (dat het prb betreft), maar artikel 2.7 IWIA (dat het experimentele prb betreft) genoemd. Deze omissie wordt met de voorgestelde wijzigingen van artikel 2.7 gecorrigeerd.

Onderdeel C

In de artikelen 2.8 en 2.9 van de IWIA zijn reeds de middelen en de uitgaven van het Reïntegratiefonds geregeld. In het toe te voegen artikel 2.7c wordt de beheerstaak van dat fonds aan het UWV opgedragen.

Artikel X. Wijziging van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Onderdeel A

In de Aanpassings- en verzamelwet Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is aan artikel 1 van de WAO een onderdeel m toegevoegd. Daarbij is verzuimd de punt aan het slot van onderdeel l te vervangen door een puntkomma. Met dit onderdeel wordt daarin alsnog voorzien.

Onderdeel B

In artikel 120, onderdeel b, van de Wet WIA is geregeld dat geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA bestaat als recht bestaat op toekenning van een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO. In laatstgenoemd artikel worden twee situaties geregeld:

1. een ingetrokken WAO-uitkering wordt binnen vijf jaar heropend («toegekend») als de betrokkene opnieuw arbeidsongeschikt wordt, terwijl deze arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak op basis waarvan de eerdere WAO-uitkering was toegekend;

2. als de betrokkene na het einde van de wachttijd niet arbeidsongeschikt is, wordt er binnen vijf jaar alsnog een WAO-uitkering toegekend als deze arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit dezelfde oorzaak op basis waarvan de wachttijd is voltooid.

Ondanks het feit dat aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, kan het zich echter voordoen dat toch geen WAO-uitkering wordt toegekend. Artikel 43a WAO is namelijk niet van toepassing als artikel 29b van de ZW toepassing kan vinden en het ziekengeld op grond van dat artikel hoger is dan de WAO-uitkering (zie artikel 43a, vierde lid, WAO). Het gevolg daarvan is dat de betrokkene na het einde van de periode waarin het ziekengeld wordt ontvangen geen aanspraak heeft op een WAO-uitkering (zoals in de situatie voordat de Wet WIA in werking trad), terwijl dat wel de bedoeling is. Immers, het is ongewenst dat geen aanspraak op een WAO-uitkering ontstaat enkel en alleen omdat de betrokkene in de beide hiervoor genoemde situaties eerst recht heeft op ziekengeld. De oorzaak van het feit dat geen aanspraak op een WAO-uitkering ontstaat is dat de betrokkene na het einde van het recht op ziekengeld, niet meer als verzekerde wordt aangemerkt voor de WAO (zie artikel 16 WAO) terwijl artikel 19 WAO die voorwaarde wel stelt.

Het is de bedoeling van de wetgever geweest deze personen na het einde van de ziekengeld-periode, waarin een wachttijd voor de WAO van 104 weken gaat lopen, recht te geven op toekenning van een WAO-uitkering, ook al is de hernieuwde arbeidsongeschiktheid ná 1-1-2004 ingetreden. Om dit te bereiken wordt in dit wetsvoorstel een wijziging voorgesteld van artikel 16 van de WAO.

Hierbij wordt opgemerkt dat het niet nodig is artikel 120 van de Wet WIA te wijzigen, omdat in onderdeel a van dat artikel reeds wordt geregeld dat de persoon die is verzekerd op grond van artikel 16 WAO geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet WIA.

Om de genoemde bedoeling van de wetgever vorm te geven is het nodig dat de betrokkene op het moment dat de ziekengeld-periode aanvangt, verzekerd is op grond van de WAO. Deze voorwaarde vloeit voort uit artikel 19, eerste lid, waarin het begrip «verzekerde» wordt gebruikt. Omdat betrokkene, gelet op artikel 16 WAO, op dat moment niet is verzekerd (hij is immers na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt geworden), dient dat artikel te worden aangepast. Er wordt daarom een wijziging van artikel 16 WAO voorgesteld. In het aan artikel 16 WAO toe te voegen onderdelen d en e, wordt geregeld dat de personen, bedoeld in artikel 43a WAO, verzekerd zijn vanaf het moment van aanvang van de periode waarin zij ziekengeld op grond van artikel 29b ZW ontvangen. Ze voldoen daardoor aan de voorwaarde van artikel 19 dat men bij aanvang van de wachttijd arbeidsongeschikt moet zijn, en kunnen, mits zij voldoen aan de overige voorwaarden in aanmerking komen voor een WAO-uitkering.

Hierbij wordt opgemerkt dat het niet nodig is te regelen dat bedoelde personen tijdens de wachttijd van 104 weken (waarin ziekengeld op grond van artikel 29b ZW wordt ontvangen) verzekerd zijn, want men dient «slechts» verzekerd te zijn op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag (de dag waarop de wachttijd begint te lopen).

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat in het aan artikel 16 WAO toe te voegen onderdeel d de persoon, bedoeld in onderdeel a, van artikel 43a, eerste lid, WAO, wordt bedoeld. En in het aan artikel 16 toe te voegen onderdeel e, de persoon, bedoeld in onderdeel b, van artikel 43a, eerste lid, WAO.

Onderdeel C en artikel XII, onderdeel S (wijziging van de Wet WIA)

In deze onderdelen worden tekstuele omissies in artikel 29g van de WAO en artikel 96 van de Wet WIA gecorrigeerd.

Onderdelen D en E

Zie de toelichting op artikel V, onderdeel A.

Onderdeel F

De hier voorgestelde aanpassing is van redactionele aard.

Onderdeel G

In artikel XI, onderdeel La, van de Aanpassings- en verzamelwet Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen was een wijziging van artikel 43d van de WAO opgenomen. Daarbij is in het laatstgenoemde artikel het woord «lid» weggevallen. Dit wordt hier hersteld.

Onderdeel H

Zie de toelichting op artikel V, onderdeel B.

Onderdeel I

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel I.

Onderdeel J

Zoals reeds opgemerkt in het verslag van de werking van de Wet Instroomcijfers WAO, dat op 30 maart 2006 is aangeboden aan beide kamers der Staten-Generaal, is het niet zinvol om in 2006 en latere jaren nog instroomcijfers WAO te publiceren, omdat in verband met de Wet VLZ en de Wet WIA alleen nog instroom in de WAO plaatsvindt op grond van oude rechten. Om die reden vervalt artikel 80a van de WAO met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006.

Onderdeel K

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel G.

Onderdeel L

Zie de toelichting op artikel VI, onderdeel K, onder 1.

Artikel XI. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen

Onderdeel A

Op enig moment is een onderdeel in artikel 30, eerste lid, van de Wet SUWI vervallen zonder dat er is verletterd, waarna in een daarop volgende wijziging van artikel 30, eerste lid, is uitgegaan van de «oude» situatie. Dit wordt met dit artikel hersteld.

Onderdeel B

Bij de aanpassing van artikel 83i van de Wet SUWI in de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 met het oog op het versnellen van de integratie van het verzekerdenbericht en de arbeidsverledenbeschikking tot 1 januari 2009 is ten onrechte het lid komen te vervallen waarin overgangsrecht was opgenomen voor de inhoud van de arbeidsverledenbeschikking. Het gaat er om, dat de periode waarover het arbeidverleden wordt gemeld langer of korter kan zijn dan vijf jaar en dat het tijdstip van melding van het arbeidsverleden kan afwijken van de periode van 18 maanden na een tijdvak van vijf kalenderjaren. Ook al is de overgangsperiode bekort, dan nog is het noodzakelijk bij wet deze afwijkingen toe te staan. Deze wijziging betreft een correctie en werkt daarom terug tot 1 januari 2006, dat wil zeggen het tijdstip waarop dit artikel 83i is werking is getreden. Voor de uitvoering is deze afwijkingsmogelijkheid in de fase van de introductie van de arbeidsverledenbeschikking noodzakelijk. Wegens het belang van zo volledig mogelijke informatie aan de werknemers, is er geen sprake van enige benadeling van de werknemer.

Onderdeel C

Bij de aanvulling van artikel 84, eerste lid, van de Wet SUWI met bepalingen uit de Wet WIA, is ten onrechte naar artikel 76, zesde lid, van de Wet WIA verwezen. Bedoeld is in plaats daarvan te verwijzen naar artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA. Dit wordt in dit onderdeel gecorrigeerd.

Artikel XII. Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Onderdeel A

In artikel XV, onderdeel A, van de Aanpassings- en verzamelwet Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen was een wijziging van artikel 4 van de Wet WIA opgenomen. Daarbij was bedoeld de zinsnede «arbeidskundige» te laten vervallen. Echter verwezen werd naar het woord «arbeidskundig», daarnaast was verzuimd de rest van de zinsnede aan te passen. Dit wordt hier hersteld.

Onderdeel B

Deze wijziging ziet erop om aan te sluiten bij een wijziging op grond van artikel I, onderdeel BB, van de Wet wijziging WW-stelsel, met betrekking tot de vaststelling van dagen die niet als loon moeten worden beschouwd voor het vaststellen van het arbeidsverleden. Hiermee wordt geregeld dat uitkeringen die weliswaar niet zijn aan te merken als een WW-uitkering, als uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet WIA, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van die wet of als uitkering op grond van de WAO, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, maar feitelijk naar aard en strekking hiermee overeenkomen, eveneens niet als loon wordt beschouwd. Deze toevoeging voor de vaststelling van het arbeidsverleden voor de WW wordt dus overeenkomstig opgenomen voor het vaststellen van het arbeidsverleden met betrekking tot de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering. Daarnaast is besloten om (evenals in het nieuwe artikel 42a, zesde lid, van de WW) het desbetreffende lid in onderdelen op te splitsen, om zo de inzichtelijkheid te vergroten. Uitsluitend artikel 15, elfde lid, onderdeel d, is een toevoeging ten opzichte van de huidige regeling. De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit onderdeel is 1 januari 2008.

Onderdeel C

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel G.

Onderdeel D

In artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA wordt ten onrechte verwezen naar artikel 65, hetgeen met dit onderdeel wordt gecorrigeerd. Bedoeld is te verwijzen naar artikel 66. Artikel 66 en niet artikel 65 stelt immers regels met betrekking tot de verkorte wachttijd. Het is niet nodig dat bij de aanvraag om verkorte wachttijd een re-integratieverslag (dat in artikel 65 wordt geregeld) wordt ingediend. De verklaring, bedoeld in artikel 66, derde lid, is voldoende.

Onderdeel E

Op grond van artikel 24 van de Wet WIA bestaat voor het UWV de mogelijkheid om op gezamenlijk verzoek van werkgever en werknemer het tijdvak waarover de WIA-verzekerde recht heeft op loon of bezoldiging te verlengen. De toelichting op artikel 24 Wet WIA (Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, p. 157) vermeldt dat de mogelijkheid van verlenging van het bedoelde tijdvak alleen geldt voor zover de werkgever het loon of de bezoldiging doorbetaalt. Wanneer er recht op ziekengeld bestaat kan het bedoelde tijdvak dus niet worden verlengd. Deze uitzondering die wel in artikel 19, zevende lid, van de WAO (zie voor de toelichting op dit artikel Kamerstukken II 2000/01, 27 678, nr. 3, p. 20) is opgenomen en welk artikel dezelfde achtergrond en grotendeels dezelfde inhoud kent als artikel 24 van de Wet WIA, is in artikel 24, eerste lid, van de Wet WIA ten onrechte niet opgenomen. Dit wordt met dit onderdeel gecorrigeerd.

Hierbij wordt opgemerkt dat artikel 24 van de Wet WIA niet alleen ziet op de werkgever die op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek het loon moet doorbetalen, maar ook op de werkgever die daartoe is verplicht op grond van artikel 76a van de ZW. Met het oog hierop wordt niet alleen een uitzondering op de mogelijkheid om de loondoorbetalingsperiode vrijwillig te verlengen gecreëerd in geval van toepasselijkheid van artikel 29 en 29a, eerste of vierde lid, van de ZW, maar ook ingeval van de situatie, bedoeld in artikel 76c, onderdeel a, van de ZW. Dit betekent dat als de betrokken werknemer recht heeft op een vergoeding of uitkering krachtens een wettelijk voorgeschreven verzekering, de werkgever en werknemer de loondoorbetalingsperiode, bedoeld in artikel 76a van de ZW, niet vrijwillig kunnen verlengen.

Onderdeel F, onder 1

Omdat de verplichtingen waarvan in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA wordt gesproken in dezelfde zin staan wordt de tekst van lid redactioneel aangepast.

Hoewel ook uit het veertiende lid van artikel 25 van de Wet WIA blijkt dat het tijdvak van de loonsanctie, bedoeld in artikel 25, negende lid, ten hoogste 52 weken is, wordt dit ter verduidelijking ook aan dat negende lid toegevoegd. Met deze wijziging is nadrukkelijk geen inhoudelijke wijziging beoogd maar slechts een verduidelijking in het artikellid dat de loonsanctie regelt.

Onderdeel F, onder 2

In artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA zijn de beslistermijnen opgenomen in verband met het opleggen van de loonsancties. Daarin is opgenomen dat de beschikking zes weken voor afloop van de wachttijd moet worden gegeven. Dit is een absolute termijn, dat is niet de bedoeling. De beschikking moet uiterlijk zes weken voor afloop van de wachttijd worden gegeven. De tekst wordt hierop aangepast.

Onderdeel F, onder 3

Door de wijziging van artikel 25, veertiende lid, wordt bereikt dat wanneer het UWV de beschikking, bedoeld in dat lid, bijvoorbeeld een dag te laat afgeeft (zie in dit kader ook artikel 25, dertiende lid), het tijdvak van de loondoorbetaling niet een week eerder maar 1 dag eerder eindigt.

Verder wordt in het kader van de verduidelijking in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA ook het veertiende lid van artikel 25 van de Wet WIA aangepast, zodat duidelijk is dat waar in dat artikellid over «tijdvak» wordt gesproken, daarmee wordt bedoeld het tijdvak, bedoeld in het negende lid van artikel 25 van de Wet WIA.

Onderdeel G

In artikel 27, derde lid, is een bepaling opgenomen die de strekking heeft dat de informatie- en medewerkingsverplichtingen ook gelden ten opzichte van de Centrale organisatie werk en inkomen en re-integratiebedrijven, die een taak hebben bij de re-integratie. Door de huidige redactie van dat lid zou de indruk kunnen ontstaan dat de informatieplicht alleen geldt wanneer er sprake is van een oproep, vraag of onderzoek. Bedoeld is echter de algemene informatieplicht zoals neergelegd in artikel 27, eerste lid, onverkort ook van toepassing te laten zijn. Met de hier voorgestelde wijziging wordt dat verduidelijkt.

Onderdeel H

Het recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling dat in artikel 34 Wet WIA is geregeld is een recht jegens het UWV. Het recht is dus niet bedoeld voor de verzekerde voor wiens re-integratie de eigenrisicodrager op grond van 42 verantwoordelijk is.

Omdat de eigenrisicodrager op grond van artikel 83, derde lid, Wet WIA er voor kan kiezen de betaling van de WGA-uitkering aan het UWV over te laten, waarna het UWV de uitkering op hem verhaalt, kan verwarring ontstaan over de zinsnede «en wiens uitkering door het UWV wordt betaald» in artikel 34, eerste lid. Teneinde dergelijke verwarring te voorkomen wordt artikel 34, eerste lid, op dit punt gewijzigd.

Onderdeel I

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel I.

Onderdeel J

Met betrekking tot de instroomcijfers WIA wordt de berekeningswijze verduidelijkt. Tevens vindt een aanpassing plaats die verband houdt met de Wet VLZ. Aangezien in die wet de wachttijd voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is verlengd van één naar twee jaar, is voor de berekening van het instroompercentage het gemiddeld aantal werknemers van twee jaar geleden relevant in plaats van één jaar geleden.

Onderdeel K

Zie de toelichting op artikel V, onderdeel A.

Onderdelen L en N

Voor een toelichting op deze onderdelen wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Opgemerkt wordt dat de wijziging van artikel 61, derde lid, een redactionele wijziging betreft.

Onderdeel M

In dit onderdeel wordt tekstuele omissie in artikel 58 Wet WIA gecorrigeerd.

Onderdeel O

In artikel 62, eerste lid, Wet WIA is de hoogte van de vervolguitkering van de WGA-uitkering (hierna: vervolguitkering) geregeld. Die uitkering kan zijn gebaseerd op het minimumloon per maand of op het maandloon. Voor de situatie waarin niet over de gehele kalendermaand recht op uitkering bestaat (bijvoorbeeld wanneer de vervolguitkering halverwege de maand ingaat) en de vervolguitkering is gebaseerd op het maandloon, bepaalt artikel 13, vierde lid, onderdeel b, Wet WIA hoe de hoogte van de uitkering dient te worden berekend. Die wijze van berekening van de hoogte van de vervolguitkering is niet geregeld voor de situatie waarin de vervolguitkering is gebaseerd op het minimumloon per maand en niet over de gehele kalendermaand recht op uitkering bestaat. Omdat is gebleken dat hier in de uitvoering van de Wet WIA behoefte aan bestaat, wordt de wijze van berekening van de hoogte van de vervolguitkering in de genoemde situatie aan artikel 62, eerste lid, Wet WIA toegevoegd. Voor de formulering van deze zin is aansluiting gezocht bij artikel 13, vierde lid, onderdeel b, Wet WIA.

Hierbij wordt opgemerkt dat bij de formulering van de aan artikel 62, eerste lid, van de Wet WIA toe te voegen zinnen is uitgegaan van het feit dat het voorstel van Wet bevordering naleving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag op hetzelfde tijdstip in werking treedt als dit wetsvoorstel. De Wet bevordering naleving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wijzigt namelijk artikel 12, eerste lid, van de Wet WIA zodanig dat het begrip minimumloon in de Wet WIA wordt gedefinieerd als minimumloon per maand.

Onderdeel P

In artikel 77, vijfde lid, wordt ten onrechte naar artikel 77 verwezen. De wijze van tenuitvoerlegging die in dit artikel wordt bedoeld is omschreven in artikel 78 (dat weer verwijst naar artikel 96). Met dit onderdeel wordt dit gecorrigeerd, waardoor overigens dezelfde structuur als in artikel 57, vijfde lid, van de WAO wordt gehanteerd.

Onderdeel Q

Uit artikel 83, tweede lid, van de Wet WIA volgt dat de eigenrisicodragende werkgever van de loonaanvullingsuitkering die hij aan werknemer betaalt, niet hoeft te betalen het bedrag ter hoogte van de vervolguitkering die de werknemer zou hebben ontvangen als hij geen recht zou hebben gehad op een loonaanvullingsuitkering. Gelet op artikel 60, derde lid, van de Wet WIA is het ten aanzien van de verzekerde die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, niet mogelijk te bepalen welk bedrag de eigenrisicodragende werkgever op grond van artikel 83 op het UWV kan verhalen. De in artikel 60, derde lid, bedoelde verzekerde ontvangt immers nimmer een vervolguitkering. Om met betrekking tot deze verzekerde toch te kunnen bepalen welk bedrag de eigenrisicodragende werkgever op het UWV kan verhalen, wordt aan artikel 83, tweede lid, van de Wet WIA een volzin toegevoegd. Daarin wordt bepaald dat in plaats van het bedrag van de vervolguitkering 70% van het minimumloon in mindering moet worden gebracht op het bedrag van de loonvullingsuitkering.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat deze wijziging doorwerking heeft op de bedragen die op grond van artikel 117b, derde lid, onderdeel e, van de Wfsv ten laste van de Werkhervattingskas worden gebracht. Gelet echter op de tekst van dat artikelonderdeel is het niet nodig de Wfsv op dit punt te wijzigen.

Onderdeel R, onder 1

De hoofdregel bij het betalen van uitkeringen op grond van de Wet WIA door eigenrisicodragers aan uitkeringsgerechtigden is dat het UWV de uitkeringen betaalt tenzij de eigenrisicodrager aangeeft dit zelf te willen doen (zie artikel 83 van de Wet WIA). Op deze manier wordt aangesloten bij de bestaande situatie in de WAO. Bij deze hoofdregel past dat het UWV voor de betaling van de uitkering geen kosten in rekening brengt bij de eigenrisicodrager. Dit ligt te meer voor de hand omdat in geval van een loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering er in alle gevallen kosten verrekend dienen te worden tussen het UWV en de werkgever. Het betreft namelijk óf het deel ter hoogte van de vervolguitkering óf het deel ter hoogte daarboven (zie ook artikel 83, tweede lid, van de Wet WIA).

Gelet hierop is de huidige tekst van artikel 86, eerste lid, van de Wet WIA onduidelijk. Het UWV brengt alleen kosten in rekening als de eigenrisicodrager de uitkering niet wil of niet kan betalen en het UWV de betaling moet overnemen. De nieuwe redactie van artikel 86, eerste lid, beoogt aan te sluiten bij deze praktijk.

Onderdeel R, onder 2

In artikel 86 van de Wet WIA wordt ten onrechte naar artikel 82, derde lid, van die wet verwezen. Bedoeld wordt te verwijzen naar het verhaal, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Wet WIA. Dit wordt in dit onderdeel gecorrigeerd. Het is gewenst dat aan dit onderdeel terugwerkende kracht wordt verleend tot en met de inwerkingtredingsdatum van de Wet WIA, te weten 29 december 2005.

Opgemerkt wordt dat de wijzigingen van artikel 86, eerste lid, in twee onderdelen zijn opgenomen omdat de wijziging onder 2. terugwerkende kracht tot en met 29 december 2005 zal krijgen en de wijziging onder 1. niet.

Onderdeel S

Zie de toelichting op artikel X, onderdeel C.

Onderdeel T

De aanhef van artikel 120 van de Wet WIA eindigt met «de persoon die». Omdat de onderdelen b en c van artikel 120 ook beginnen met «de persoon die» loopt de tekst van artikel 120 niet goed door. Dit wordt met dit onderdeel gecorrigeerd.

Onderdeel U

Zowel in artikel 128 als in artikel 131 Wet WIA wordt overgangsrecht met betrekking tot artikel 90, derde lid, Wet WIA geregeld. Omdat artikel 128 overbodig is kan het vervallen.

Onderdeel V

De Wet wijziging WW-stelsel wijzigt de artikelen 59 en 61 van de Wet WIA. Die wet voegt een overgangsartikel toe aan de Wet WIA, op grond waarvan met betrekking tot de persoon wiens recht op een WGA-uitkering is ontstaan voor de dag van inwerkingtreding de artikelen zoals ze op die dag luidden van toepassing blijven.

In artikel 127 van de Wet WIA is echter overgangsrecht opgenomen met betrekking tot artikel 59, eerste lid, van de Wet WIA voor de verzekerde wiens recht ontstaat voor 1 januari 2008. Artikel 127 vervalt niet en wordt niet gewijzigd, hetgeen ook niet de bedoeling is. Dit betekent dat nog altijd de bepaling van artikel 127 onverkort geldt. De bepaling die is ingevoegd bij de Wet wijziging WW-stelsel brengt daar geen verandering in. De wijze waarop het artikel ten aanzien van personen wiens recht is ontstaan voor 1 januari 2008 gelezen moet worden blijft gelijk. Het artikel dat is ingevoegd bij de Wet wijziging WW-stelsel is derhalve overbodig daar waar het betrekking heeft op artikel 59. De onderhavige wijziging ziet erop dit te corrigeren

Onderdeel W

De verwijzing in artikel 134 Wet WIA naar artikel 35 Wet WIA is niet juist, nu in artikel 35 niet over de bedoelde verplichting wordt gesproken. De juiste verwijzing naar artikel 33 Wet WIA wordt met dit onderdeel aangebracht.

Artikel XIII. Wijziging van de Wet wijziging WW-stelsel

Artikel II, onderdeel B, onder 2 en 3, van de Wet wijziging WW-stelsel kan vervallen. Dit betreft een wijziging van de IOAW die ook reeds is meegenomen in de Wet van 30 maart 2006 tot wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met aanscherping van de wekeneis (Stb. 167). Aangezien laatstgenoemde wet op een eerder moment in werking kon treden, is ervoor gekozen het betreffende onderdeel van de Wet wijziging WW-stelsel niet in werking te laten treden en op een later moment te laten vervallen. De onderhavige wijziging ziet hierop.

Artikel XIV. Wijziging van de Ziektewet

Onderdeel A

Met de Wet IWIA is de zinsnede die met dit voorstel wordt geschrapt, aan artikel 11a van de ZW toegevoegd. De toelichting bij de Wet IWIA luidde: «In artikel 11a, eerste lid, is geregeld hoe het ziekengeld wordt uitbetaald van de werknemer die in dienstbetrekking stond tot een werkgever die eigenrisicodrager is. Dit ziekengeld wordt uitbetaald door tussenkomst van die werkgever. Voorgesteld wordt om dit artikellid ook van toepassing te laten zijn op de werknemer die in een dienstbetrekking stond tot de eigenrisicodrager in de zin van de Wet WIA» (Kamerstukken II 2004/05, 30 118, nr. 3, p. 112)

De ratio hierachter was dat het, evenals bij de WAO, gewenst werd geacht dat tijdens de eerste twee ziektejaren een financiële band blijft bestaan tussen de werkgever en de werknemer die ziekengeld op grond van de ZW ontvangt, ingeval de werkgever na die twee jaar eigenrisicodrager voor de Wet WIA is.

Omdat echter uit artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA voortvloeit dat de werkgever het risico van de betaling van de WIA-uitkering niet draagt als die uitkering aansluit op een uitkering op grond van de ZW, gaat de bedoelde ratio in dat geval, anders dan in de WAO, niet op. Daarom kan de bedoelde zinsnede in artikel 11a, eerste lid, van de ZW vervallen.

Onderdeel B, onder 1

Zie de toelichting op artikel VI, onderdeel D, onder 1.

Onderdeel B, onder 2

Op grond van artikel 29b, derde lid, onderdeel a, van de ZW geldt er een permanente no-riskpolis voor personen die een WAJONG-uitkering hebben of hebben gehad voor aanvang van de dienstbetrekking. De no-riskpolis voor die personen is dus onbeperkt in duur. Voor andere personen kan een tijdelijke no-riskpolis van toepassing zijn, als zij voldoen aan de voorwaarden. Een tijdelijke no-riskpolis geldt voor een periode van ziekteverzuim dat intreedt binnen vijf jaar na aanvang van de dienstbetrekking, en kan verlengd worden met vijf jaar. Jongeren die in dienst treden bij een werkgever voordat zij 18 jaar zijn, kunnen voorafgaande aan het moment van in dienst treden geen arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de WAJONG (WAJONG-uitkering) genieten. De WAJONG-uitkering kan immers pas ingaan als zij 18 jaar zijn. Als een jongere in dienst treedt bij een werkgever voordat hij 18 jaar wordt, kan de permanente no-riskpolis in verband met WAJONG-uitkering niet van toepassing zijn bij het voortbestaan van de dienstbetrekking bij deze werkgever. Als hij na zijn 18e jaar een WAJONG-uitkering krijgt, leidt dat voor de werkgever die hem in dienst heeft genomen niet tot voordeel van de permanente no-riskpolis. Elke andere werkgever waarbij de jongere nadien in dienst treedt heeft dit voordeel wel. Dit wordt niet redelijk geacht ten opzichte van de (eerste) werkgever die de jongere al in dienst heeft genomen voor zijn 18e jaar.

Dit is reden om artikel 29b, derde lid, zodanig te wijzigen dat de permanente no-riskpolis ook geldt als de werknemer na aanvang van de dienstbetrekking recht op een WAJONG-uitkering krijgt. Dit wordt geregeld in het nieuwe onderdeel c van artikel 29b, derde lid.

In principe ontstaat het recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking. Ingeval van de jongere die een dienstbetrekking is aangegaan voordat hij recht kreeg op een WAJONG-uitkering, kan de ziekte ontstaan na aanvang van de dienstbetrekking maar voor het recht op WAJONG-uitkering. Omdat het gewenst dat het recht op no-riskpolis pas ontstaat nadat het recht op WAJONG-uitkering is ontstaan, is aan het slot van artikel 29b, derde lid, een volzin toegevoegd. De permanente no-riskpolis geldt op grond daarvan dus voor de ziektegevallen die intreden na aanvang van de WAJONG-uitkering. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de werknemer in die situatie recht heeft op loondoorbetaling van de werkgever tot het moment waarop zijn recht op WAJONG-uitkering ontstaat. Een uitzondering hierop kan zijn de situatie waarin indien de werknemer voorafgaand aan zijn WAJONG-uitkering voldoet aan de voorwaarden voor een tijdelijke no-riskpolis; in dat geval krijgt de werknemer ziekengeld op grond van artikel 29b.

Onderdeel B, onder 3

Door de toevoeging van een elfde lid aan artikel 29b ZW ontstaat de mogelijkheid voor (aspirant) werknemers om een verklaring van het UWV te ontvangen of zij in aanmerking komen voor de no-riskpolis, bedoeld in artikel 29b, eerste lid, onderdeel d of e, ZW. De verklaring kan, indien gewenst en mits de (aspirant) werknemer deze tijdig aanvraagt, worden afgegeven alvorens hij een dienstbetrekking aangaat. Juist met het oog op het feit dat de verklaring (ook) kan worden aangevraagd voordat de betrokkene als werknemer kan worden beschouwd, wordt in het nieuwe elfde lid naast «werknemer» ook genoemd «de persoon die verwacht een dienstbetrekking met een werkgever aan te zullen gaan».

Onderdeel C

Door wijziging van artikel 45 van de ZW middels artikel XVI, onder Fa, van de Aanpassings- en verzamelwet Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is de verwijzing naar artikel 30a, derde lid, van de Wet SUWI niet meer volledig. Middels deze wijziging wordt dat gecorrigeerd.

Onderdeel D

Zie de toelichting op artikel V, onderdeel A.

Onderdeel E

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel I.

Onderdeel F en artikel XVIII (Wijziging grondslag Besluit werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW)

Het Besluit incasso boeten en onverschuldigde betalingen werkgevers geldt sinds de inwerkingtreding van artikel 62 van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen als ministeriële regeling. Deze regeling stelt ook regels met betrekking tot artikel 63a van de ZW. Omdat het zevende lid van dat artikel nog spreekt van een bevoegdheid voor het UWV om dergelijke regels te stellen, wordt dat artikellid gewijzigd in een ministeriële delegatiebevoegdheid.

In artikel XVIII wordt bepaald dat het Besluit werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW (dat door de minister van de Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 24 april 2003 is goedgekeurd (Strct. 2003, 80)), dat is gebaseerd op artikel 63a, zevende lid, ZW na de wijziging van dat artikel geldt als ministeriële regeling.

Artikel G

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel G.

Onderdeel H

Omdat de NV Nederlandse Spoorwegen is verzelfstandigd en het personeel dat daar in dienst is onder het arbeidsrecht van het Burgerlijk Wetboek valt en deswege niet de status van overheidspersoneel heeft, hoeft dit personeel niet langer in artikel 76 ZW – dat de toepasselijkheid van enkele artikelen van de ZW op overheidspersoneel regelt – te worden genoemd.

Onderdeel I en artikel XV, onderdeel B (Wijziging van het Burgerlijk Wetboek)

Met artikel 13, onderdeel A, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen (IWfsv) is artikel 8 van de Wet REA gewijzigd. Op het moment dat artikel 13 van de IWfsv in werking trad, was artikel 8 Wet REA echter reeds vervallen (namelijk door inwerkingtreding van artikel 2.10 van de IWIA). De inhoud van artikel 8 Wet REA is bij de IWIA overgenomen in artikel 658a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 76e van de ZW. De met artikel 13 IWfsv beoogde wijziging is echter in die artikelen ten onrechte niet overgenomen. Dit wordt in deze wet gecorrigeerd.

Hierbij wordt opgemerkt dat de nieuwe tekst in artikel 76e van de ZW iets anders luidt dan de nieuwe tekst van artikel 658a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 76e wordt gesproken van «de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden» en in artikel 658a van «de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk met hem een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan». Hoewel in beide artikelen beoogd wordt hetzelfde te regelen is de formulering verschillend, nu in titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek niet meer wordt gesproken van een dienstbetrekking maar van een arbeidsovereenkomst.

Onderdeel J

Met artikel 90 ZW is bedoeld te regelen dat de persoon die voorafgaand aan de intrekking van de Wet REA arbeidsgehandicapte was gedurende een bepaalde (in artikel 90 geregelde) duur recht houdt op de no-riskpolis, bedoeld in artikel 29b ZW. Door het in de aanhef van artikel 90, eerste lid, opnemen van de eerstgenoemde zinsnede «op de dag» bevat dat artikel een lacune in het overgangsrecht met betrekking tot de no-riskpolis dat kan worden uitgelegd aan de hand van het volgende voorbeeld: Betrokkene genoot een WAO-uitkering tot 1-1-2000.Op grond van artikel 2 Wet REA behield hij de arbeidsgehandicapte-status tot 1-1-2005.

Op 1-11-2004 treedt hij in dienst bij een nieuwe werkgever.

Op grond van artikel 29b zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de IWIA zou hij tot 1-11-2009 bij ziekte aanspraak kunnen maken op een uitkering krachtens de Ziektewet.

Op grond van het bij de IWIA gewijzigde artikel 29b ZW bestaat in deze situatie geen recht op no-riskpolis noch is in het overgangsrecht (artikel 90 ZW) voorzien in deze situatie. Er zou dus bij een ziekmelding op of na 29-12-2005 geen uitkering meer kunnen worden verleend. Dit is niet gewenst. Daarom wordt artikel 90 ZW zodanig aangepast dat de no-riskpolis ook van toepassing is op de verzekerde die op 28-12-2005 reeds de status van arbeidsgehandicapte heeft verloren, maar op grond van art. 29b ZW (oud) nog wel recht zou hebben gehad op ziekengeld.

Artikel XV. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Onderdeel A, onder 1, sub 1

In artikel 658a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de verplichting voor de werkgever geregeld om zijn zieke werknemer in te schakelen in passende arbeid in zijn bedrijf. Indien in het eigen bedrijf geen passende arbeid voorhanden is dient de werkgever de inschakeling te bevorderen in passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever. Daarbij is niet geregeld dat het UWV in alle gevallen vooraf beoordeelt of aangeboden arbeid bij een andere werkgever passend is. Als twijfel bestaat of de aangeboden arbeid passend is kan hierover een deskundigenoordeel gevraagd. Gelet hierop kan de zinsnede in artikel 629, lid 3, onderdeel c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek «met toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» vervallen.

Onderdeel A, onder 1, sub 2

Dit betreft een redactionele correctie.

Onderdeel A, onder 2

Door de redactie van artikel 629, lid 11, onderdeel c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kan de indruk ontstaan dat de ene grond voor verlenging de ander uitsluit. Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Om dit beter tot uitdrukking te laten komen wordt de redactie van dat onderdeel enigszins aangepast.

Onderdeel B

Zie de toelichting op artikel XIV, onderdeel I.

Artikel XVI. Wijziging van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Met ingang van 1 januari 2006 is de Wfsv in werking getreden en zijn bepalingen betreffende de heffing van premies voor de sociale verzekeringen opgenomen in die wet. In de artikelen 31, tweede lid, en 33, vierde lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen werd abusievelijk nog verwezen naar de premieheffing ingevolge de WW. Door middel van de onderhavige wijziging is dit gewijzigd in de premieheffing ingevolge afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wfsv.

Artikel XVII. Verruiming grondslag Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties BEU

Zie de toelichting op artikel III, onderdeel G.

Artikel XVIII. (Wijziging grondslag Besluit werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW)

Zie de toelichting op artikel XIV, onderdeel F.

Artikel XIX. Inwerkingtreding

De inwerkingtredingsbepaling maakt het mogelijk (delen van) artikelen met terugwerkende kracht in werking te laten treden. In onderstaand overzicht is opgenomen voor welke bepalingen dit in ieder geval zal gelden.

Artikel wetsvoorstel:Betreft wijziging van:Terugwerkende kracht tot en met:Reden terugwerkende kracht:
IInvoeringswet stelselherziening sociale zekerheid1 oktober 2006Omdat de desbetreffende wijziging van de WW in werking treedt met ingang van 1 oktober 2006, is het noodzakelijk dat deze wijziging eveneens terugwerkende kracht heeft tot en met deze datum (zie ook de artikelsgewijze toelichting).
III, onderdeel B18, tweede lid, WW1 oktober 2006Correctie in artikel dat na Wet wijziging WW-stelsel, die op 1-10-2006 in werking zal treden treden, is ingevoegd.
III, onderdeel E31, tweede lid, WW1 oktober 2006PM
III, onderdeel G53, eerste lid, onderdeel b, WW1 januari 2001Op grond van artikel VIII van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW is die regeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 aangewezen als de regeling die tevens gebruikt moet worden bij de vaststelling van de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW (zie verder artikelsgewijze toelichting).
III, onderdeel J77a WW1 juli 2006Betreft een correctie die terug dient te werken tot de datum waarop artikel 77a WW in werking trad.
III, onderdeel K, onder 1 en 2130o WW1 oktober 2006Betreft een correctie die terug dient te werken tot de datum van inwerkingtreding van de Wet wijziging WW-stelsel.
III, onderdeel L130p WWInw.tr. dag na plaatsing en terugwerkend t/m 1 oktober 2006Betreft overgangsrecht dat verband houdt met een bepaling uit de Wet wijziging WW-stelsel die op 1 oktober 2006 in werking zal treden (zie ook artikelsgewijze toelichting).
IV, onderdeel B58, tweede lid, WAZ29 december 2005Betreft verduidelijking van wijziging die per 29 december 2005 in werking is getreden.
V, onderdeel B50, tweede lid, WAJONG29 december 2005Betreft verduidelijking van wijziging die per 29 december 2005 in werking is getreden.
VI, onderdeel H105, derde lid, Wfsv1 januari 2006Betreft correctie van wijziging die verband houdt met wijziging die per 1 januari 2006 in werking is getreden.
VI, onderdeel K, onder 1117, eerste lid, Wfsv1 januari 2006Betreft correctie van wijziging die verband houdt met inwerkingtreding artikel 117 Wfsv, dat per 1 januari 2006 in werking is getreden.
VI, onderdeel L117b, derde lid, onderdeel f1 januari 2006Correctie van onderdeel dat met Wfsv, die op 1-1-2006 in werking is getreden, is ingevoegd.
VI, onderdeel M122b Wfsv1 januari 2006Correctie van onderdeel dat met Wfsv, die op 1-1-2006 in werking is getreden, is ingevoegd.
VI, onderdeel N122e Wfsv1 januari 2006De onderhavige wijziging van artikel 122e Wfsv werkt terug tot en met 1 januari 2006 omdat het hier een correctie betreft die betrekking heeft op de mogelijkheid om de differentiatie met betrekking tot de premie voor de Arbeidsongeschiktheidskas met terugwerkende kracht tot die datum te laten vervallen.
VII, onderdeel Ftoevoegen vierde lid aan 63 IOAZ29 december 2005Correctie van wijzigingen van de IOAZ die met de IWIA, die op 29-12-2005 in werking is getreden, zijn aangebracht
X, onderdeel H44, tweede lid, WAO29 december 2005Betreft verduidelijking van wijziging die per 29 december 2005 in werking is getreden.
X, onderdeel J80a WAO1 januari 2006Het is niet zinvol om in 2006 en in latere jaren nog instroomcijfers te publiceren; zie paragraaf «klein beleid».
X, onderdeel K81, tweede lid, onderdeel b, WAO1 januari 2001Op grond van artikel VIII van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW is die regeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 aangewezen als de regeling die tevens gebruikt moet worden bij de vaststelling van de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW (zie verder artikelsgewijze toelichting).
X, onderdeel L91b, eerste lid, WAO1 januari 2006Betreft correctie van wijziging die verband houdt met inwerkingtreding artikel 117 Wfsv, dat per 1 januari 2006 in werking is getreden.
XI, onderdeel B83i Wet SUWI1 januari 2006Deze wijziging betreft een correctie en werkt daarom terug tot 1 januari 2006, dat wil zeggen het tijdstip waarop dit artikel 83i is werking is getreden.
XII, onderdeel C18, tweede lid, onderdeel b, Wet WIA29 december 2005Op grond van artikel VIII van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW is die regeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 aangewezen als de regeling die tevens gebruikt moet worden bij de vaststelling van de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW (zie verder artikelsgewijze toelichting).
XII, onderdeel R, onder 2Wijziging 86, eerste lid, Wet WIA: vervanging «82, derde lid» door: 83, derde lid29 december 2005Correctie van Wet WIA die op 29-12-2005 in werking is getreden.
XIV, onderdeel G64, tweede lid, onderdeel b, ZW1 januari 2001Op grond van artikel VIII van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW is die regeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 aangewezen als de regeling die tevens gebruikt moet worden bij de vaststelling van de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW (zie verder artikelsgewijze toelichting).
XVIWijziging Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen1 januari 2006Correctie van onderdeel dat met Wfsv, die op 1-1-2006 in werking is getreden, is ingevoegd.
XVIIVerruiming grondslag Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties BEU en Regeling van 6 juni 1989 (Stcrt. 121)1 januari 2001Op grond van artikel VIII van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW is die regeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 aangewezen als de regeling die tevens gebruikt moet worden bij de vaststelling van de vrijwillige verzekering voor de AOW en de ANW (zie verder artikelsgewijze toelichting).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven