Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30673 nr. 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30673 nr. 7 |
Ontvangen 2 juli 2007
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:
1°. In subonderdeel 1 wordt na «geïndiceerd: blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 tot de doelgroep behoren;» ingevoegd: gerealiseerd arbeidsjaar: het equivalent van een dienstbetrekking op basis van een volledige werkweek die het gehele kalenderjaar is vervuld door een geïndiceerde ingezetene of een daarmee gelijkgestelde, gebaseerd op het gemiddelde van de twaalf eindemaandsstanden;.
2°. In subonderdeel 2 wordt «met uitzondering van hoofdstuk 4» vervangen door: met uitzondering van hoofdstuk 4 en de artikelen 13, vierde lid, en 14, eerste lid.
3°. Er wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «en de arbeidshandicapcategorieën» vervangen door: , de arbeidshandicapcategorieën en de gerealiseerde arbeidsjaren.
b. In onderdeel B wordt in artikel 2, tweede lid, «dit hoofdstuk» vervangen door: deze wet.
c. Onderdeel H wordt als volgt gewijzigd:
1°. In artikel 8, derde lid, vervalt «op het terrein van de arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid of belastingen».
2°. In artikel 8, vierde lid, wordt «de wijze van betaling» vervangen door: de betaling.
3°. Artikel 9 komt te luiden:
1. Indien uit de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, blijkt dat in het kalenderjaar waarop de uitkering betrekking heeft het aantal in dat jaar gerealiseerde arbeidsjaren uit dienstbetrekkingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 minder bedraagt dan het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren, wordt van de uitkering teruggevorderd:
(A – B ) x C
A
waarbij:
A staat voor het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde aantal bij de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, behorende minimumaantal arbeidsjaren;
B staat voor het aantal gerealiseerde arbeidsjaren uit dienstbetrekkingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3;
C staat voor de uitkering bedoeld in artikel 8, eerste lid.
2. Verlies van ingezetenschap van de gemeente heeft geen invloed op de toepassing van het eerste lid, zolang de dienstbetrekking voortduurt tot en met het kalenderjaar na het jaar waarin het ingezetenschap is verloren. Indien de werknemer buiten Nederland gaat wonen heeft het verlies van ingezetenschap geen invloed op de toepassing van het eerste lid zolang de dienstbetrekking voortduurt tot en met het kalenderjaar na het jaar waarin hij wederom in Nederland gaat wonen.
3. Onze Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, mededeling van terugvordering op grond van het eerste lid aan het college.
4. Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 13, vierde lid, niet door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontvangen binnen twaalf maanden na het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft, wordt de uitkering met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar op nihil vastgesteld en wordt de reeds betaalde uitkering teruggevorderd. Indien volledige terugvordering naar het oordeel van Onze Minister leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, stelt Onze Minister de terugvordering vast op een percentage van de uitkering. Onze Minister doet binnen drie maanden na de in de eerste zin bedoelde datum mededeling van terugvordering aan het college.
d. Het in onderdeel I voorgestelde artikel 12 komt te luiden:
1. Het college beheert een wachtlijst. De wachtlijst bevat een overzicht van ingezetenen die geïndiceerd zijn, geen dienstbetrekking hebben als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 en beschikbaar zijn om een dergelijke dienstbetrekking te aanvaarden.
2. De gemeenteraad kan bij verordening regels stellen over de volgorde waarin de ingezetenen die op de wachtlijst zijn geplaatst voor een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in aanmerking worden gebracht. Bij het ontbreken van een dergelijke verordening geldt de volgorde van de plaatsing op de wachtlijst.
3. Het college kan de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking van een betrokkene intrekken indien:
a. betrokkene passende arbeid in dienstbetrekking onder aangepaste omstandigheden weigert;
b. de dienstbetrekking van betrokkene door het college is opgezegd op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel a of c, of door de werkgever, bedoeld in artikel 7, in verband met de toepassing van artikel 7, zesde lid, onderdeel b of c, vanaf het moment dat de opzegging rechtens onaantastbaar is;
c. de dienstbetrekking van betrokkene door het college of de werkgever, bedoeld in artikel 7, is opgezegd om een dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt, vanaf het moment dat de opzegging rechtens onaantastbaar is;
d. de dienstbetrekking op verzoek van betrokkene is geëindigd; of
e. betrokkene niet beschikbaar is om een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, te aanvaarden.
4. De indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking vervalt:
a. per de dag dat betrokkene arbeid in een dienstbetrekking anders dan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanvaardt, tenzij deze arbeid gericht is op het verkrijgen van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid;
b. per de dag dat betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt; of
c. indien betrokkene overlijdt.
5. Het college trekt de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking van een betrokkene in op schriftelijk verzoek van de betrokkene aan het college per de datum van dat verzoek.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bij het eerste lid aan het college opgedragen taak en de wijze van uitoefening daarvan.
7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
e. Onderdeel K komt te luiden:
In artikel 14, eerste lid, wordt «Het college van burgemeester en wethouders,» vervangen door «Het college en» en vervalt «en de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon».
f. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Andere colleges, de krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen rechtspersonen, de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, kosteloos, aan het college en de krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen rechtspersoon alle gegevens en inlichtingen te verstrekken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.
2. In het tweede tot en met vijfde lid wordt «college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door «college» en wordt «krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon» telkens vervangen door «krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen rechtspersoon».
g. Onderdeel P komt te luiden:
Artikel 21 komt te luiden:
De verordeningen, bedoeld in de artikelen 2, derde lid, en 7, tiende lid, treden uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, respectievelijk artikel I, onderdeel G, van de Wet van pm tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (Stb. Pm) in werking.
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel C wordt «De artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, 26, eerste lid, onderdelen d tot en met g en k tot en met m, en 72 tot en met 73» vervangen door: De artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, en 26, eerste lid, onderdelen d tot en met g en k tot en met m,.
b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel C, onder 2, komt te luiden:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.
b. Onderdeel D vervalt.
Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel D, onder 2, komt te luiden:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.
b. Onderdeel E vervalt.
In artikel V wordt onderdeel A, onder 2, vervangen door:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van de artikelen 34 tot en met 36 wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.
In artikel VI wordt onderdeel A, onder 2, vervangen door:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van de artikelen 34 tot en met 36 wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.
Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel A, onder 2, wordt vervangen door:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van de artikelen 7, 8 en 10 wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.
b. Onderdeel C vervalt.
Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel D, onder 2, wordt vervangen door:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.
b. Onderdeel G vervalt.
Onderdeel 1, onder a, 1° en 3°
Door middel van deze wijziging wordt in artikel 1, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) wordt het begrip gerealiseerd arbeidsjaar gedefinieerd. Dit begrip wordt gebruikt in het in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen artikel 9 van de Wsw (zie ook de toelichting op onderdeel 1, onder c, 6°). Onder een gerealiseerd arbeidsjaar wordt verstaan het equivalent van een dienstbetrekking op basis van een volledige werkweek die het gehele kalenderjaar is vervuld door een geïndiceerde ingezetene of daarmee gelijkgestelde, uitgedrukt als het gemiddelde van de twaalf eindemaandsstanden. In het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken zal worden geregeld dat personen met een dienstbetrekking wier (her)indicatiebeschikking is ingetrokken of vervallen of van wie de geldigheidsduur van de (her)indicatiebeschikking is verlopen gelijk worden gesteld met een geïndiceerde en dus mogen worden meegeteld bij de realisatie. Voorts zal worden geregeld dat een gerealiseerd arbeidsjaar voor een geïndiceerde ingezetene ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig met 1,25 wordt vermenigvuldigd. Tevens zal in dat besluit nader worden geduid wat wordt verstaan het vervullen van een dienstbetrekking. Hier zal onder meer worden geregeld dat onder het vervullen van een dienstbetrekking niet wordt verstaan de situatie dat de werknemer niet werkt en ook geen loon geniet. Hiermee worden gemeenten gestimuleerd om over te gaan tot het beëindigen van dienstbetrekkingen van zogenaamde «slapers». Dit zijn personen die na een periode van ziekte of gebrek nog een dienstbetrekking hebben, hoewel zij geen arbeid meer verrichten en inmiddels een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Aanpassing van de wet- en regelgeving hieromtrent is aan de Tweede Kamer toegezegd bij aanbieding van het onderzoek «Beëindiging van dienstbetrekkingen Wsw bij arbeidsongeschiktheid» van de Inspectie Werk en Inkomen (Kamerstukken II 2005/06, 29 817, nr. 12).
In het voorgestelde artikel 1, tweede lid, van de Wsw is geregeld dat indien bij een gemeenschappelijke regeling de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, dat openbaar lichaam niet in de plaats treedt van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders voor zover het betreft de betaling van de uitkering voor de uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3. Deze wordt ook in die gevallen overgemaakt aan het college van individuele gemeenten om daarmee invulling te geven aan het versterken van de gemeentelijke regiefunctie en daarbij behorende financiële verantwoordelijkheid van individuele gemeenten.
In overeenstemming met deze verantwoordelijkheid wordt nu – door ook een uitzondering te maken voor artikel 13, vierde lid, en artikel 14, eerste lid, – geregeld dat individuele gemeenten de verantwoordingsinformatie over de uitvoering indienen bij het rijk evenals de informatievoorziening voor de beleidsvorming met betrekking tot de wet.
In het voorgestelde artikel 2, tweede lid, van de Wsw wordt om de gemeentelijke regiefunctie te versterken de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders (college) om een privaatrechtelijke rechtspersoon aan te wijzen voor de uitvoering beperkt tot hoofdstuk 2 van de Wsw. Dit vanuit de veronderstelling dat bij een dergelijke aanwijzing de verantwoordelijkheid voor de desbetreffende taak kon worden overgedragen. Nu er evenwel in de huidige Wsw niet is geregeld dat aan de rechtspersoon bevoegdheden kunnen worden gedelegeerd, blijft ook bij een dergelijke aanwijzing het college verantwoordelijk voor de uitvoering van de desbetreffende taak. Het college kan in een aanwijzingsbesluit de rechtsbetrekking bepalen met een privaatrechtelijke rechtspersoon die uitvoering geeft aan één of meerdere verantwoordelijkheden van het college voor de Wsw, bijvoorbeeld het zoeken naar passende begeleid werkenplaatsen.
Een aanwijzingsbesluit versterkt de positie van het college doordat het college daarin eenzijdig de randvoorwaarden voor de uitvoering bepaalt. Er is dan ook geen reden om de mogelijkheid van een dergelijke aanwijzing te beperken. Dit zou een inperking zijn van de gemeentelijke regiefunctie.
In het voorgestelde derde lid van artikel 8 van de Wsw wordt geregeld dat de minister de hoogte van de uitkering kan wijzigen, voor zover dat verband houdt met een na de datum van de vaststelling van de uitkering getroffen maatregel die voor alle gemeenten gelijk uitwerkt, waarbij de getroffen maatregelen zijn gelimiteerd tot maatregelen op het terrein van de arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid of belastingen. Er zijn echter meer maatregelen die tot wijziging van de uitkering kunnen leiden, bijvoorbeeld als gevolg van wijziging van de begrotingswet door het parlement. Derhalve wordt het derde lid algemener geformuleerd en wordt afgezien van een limitatieve opsomming.
In het voorgestelde vierde lid van artikel 8 wordt «de wijze van betaling van de uitkering» vervangen door «de betaling van de uitkering». Thans is de handhaving van de termijnvoorschriften door de stopzetting van de voorschotbetalingen geregeld in het Besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 april 2007, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/SFI/07/11306, houdende vaststelling van beleidsregels inzake de handhaving van termijnvoorschriften op grond van Wet sociale werkvoorziening. Met de onderhavige aanpassing wordt de ruimte geschapen om dit, evenals dat is gebeurd voor de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet werk en inkomen kunstenaars en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, te regelen op het niveau van een ministeriële regeling.
Het eerste lid van het voorgestelde artikel 9 van de Wsw komt te vervallen omdat de uitkering die gemeenten over hebben na het realiseren van de taakstelling niet meer wordt teruggevorderd. De huidige Wsw kent deze terugvorderingsgrond ook niet. Dit leidt er evenwel niet toe dat budget bestemd voor de uitvoering van de Wsw voor andere doeleinden wordt ingezet. Het tegenovergestelde is het geval. Gemeenten voegen eigen middelen toe ten behoeve van de uitvoering van de Wsw. Terugvordering van de uitkering zal derhalve alleen plaatsvinden in het geval gemeenten de taakstelling niet realiseren. Dit is geregeld in het in de onderhavige nota van wijziging voorgestelde eerste lid van artikel 9 van de Wsw. Daarbij geldt dat als een gemeente op grond van artikel 10 van het wetsvoorstel arbeidsplaatsen bij andere gemeenten of werkvoorzieningschappen financiert, een aldus gerealiseerd arbeidsjaar wordt toegerekend aan eerstgenoemde gemeente. Zoals aangegeven in de toelichting op onderdeel 1, onder a, 1° en 3° zal in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken worden geregeld dat personen met een dienstbetrekking wier (her)indicatiebeschikking is ingetrokken of vervallen of van wie de geldigheidsduur van de (her)indicatiebeschikking is verlopen, mogen worden meegeteld bij de realisatie. Hiermee komt het oorspronkelijke voorstel om deze dienstbetrekkingen elk jaar voor 20 procent minder mee te laten rekenen bij de realisatie, te vervallen. Dit betekent een aanzienlijke reductie van de verantwoordingslasten voor gemeenten. Het is niet zo dat hiermee de stimulans vervalt voor gemeenten om een daadwerkelijke inzet te plegen om personen zonder indicatie buiten de Wsw aan het werk te krijgen, zodat weer ruimte ontstaat om een Wsw-geïndiceerde vanaf de wachtlijst een aanbod te kunnen doen. De stimulans voor gemeenten om hier werk van te maken is gelegen in de nieuwe wijze van financieren. De taakstelling en de uitkering worden immers vastgesteld op basis van het aantal geïndiceerden op de wachtlijst en het aantal geïndiceerden met een dienstbetrekking.
In verband met het vervallen van het eerste lid kan ook het vierde lid van het oorspronkelijk voorgestelde artikel 9 vervallen. Voorts is er met het vervallen van het eerste lid geen behoefte meer om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de terugvordering. In verband daarmee wordt in het thans voorgestelde vierde lid de omvang van de terugvordering bij een te late verantwoording geregeld. Hierbij is aangesloten bij hetgeen geldt in het kader van ander wetten op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verder wordt in dit lid de zinsnede «de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid» vervangen door «de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 13, vierde lid». Daarmee wordt verduidelijkt dat dit artikellid alleen ziet op de verantwoording voor zover het de Wsw betreft.
Het oorspronkelijk voorgestelde artikel 12 wordt gewijzigd om daarmee gemeenten meer mogelijkheden te bieden om hun wachtlijst te beheren. In het eerste lid van het thans voorgestelde artikel 12 wordt geregeld dat alleen ingezetenen met een Wsw-indicatie op de wachtlijst mogen staan die ook daadwerkelijk beschikbaar zijn om een dienstbetrekking te aanvaarden. Het niet beschikbaar zijn kan bijvoorbeeld zijn gelegen in het feit dat de geïndiceerde voltijdsonderwijs volgt, tijdelijk is opgenomen in een ziekenhuis of inrichting, of dat betrokkene geen dienstbetrekking (meer) wil aanvaarden. Op grond van het derde lid, onder e van het thans voorgestelde artikel 12 wordt gemeenten vervolgens de mogelijkheid geboden om de (her)indicatiebeschikking intrekken als betrokkene niet beschikbaar is om een dienstbetrekking te aanvaarden.
In het tweede lid van artikel 12 wordt geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om via een verordening zelf de volgorde op de wachtlijst te bepalen (de volgorde waarin de geïndiceerden die op de wachtlijst staan in aanmerking komen voor een aanbod door het college van een dienstbetrekking). Zo kunnen gemeenten regelen dat extra kwetsbare groepen, bijvoorbeeld Wajongers, met voorrang in een dienstbetrekking worden geplaatst. Indien gemeenten hier niet voor kiezen en er dus geen verordening is, geldt dat gemeenten geïndiceerde ingezetenen moeten plaatsen volgens de volgorde waarop zij op de wachtlijst zijn geplaatst. Met dit lid vervalt het oorspronkelijke voorstel om gemeenten te verplichten geïndiceerden op de wachtlijst binnen 12 maanden na de datum waarop betrokkene tot de doelgroep behoort een dienstbetrekking aan te bieden. De volgorde van plaatsing vanaf de wachtlijst dient door de gemeente aangehouden te worden, ook als de gemeente ervoor kiest om met bijvoorbeeld eigen middelen dienstbetrekkingen te realiseren.
In het derde lid van artikel 12 wordt geregeld dat in aanvulling op de in het oorspronkelijk voorgestelde artikel reeds genoemde redenen, de gemeente de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking kan intrekken van de ingezeten geïndiceerden die niet beschikbaar zijn om een dienstbetrekking te aanvaarden.
In het vierde lid, onderdeel a, van artikel 12 wordt geregeld dat als geïndiceerden een gewoon dienstverband aangaan de (her)indicatiebeschikking komt te vervallen. Dit impliceert immers dat iemand ook zonder inzet van de schaarse Wsw-middelen aan de slag kan komen. Enige uitzondering hierop vormt de situatie dat gemeenten of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met inzet van re-integratiemiddelen een arbeidsplaats hebben gerealiseerd voor geïndiceerden die op de wachtlijst staan in afwachting van een Wsw-plaats, om zodoende te voorkomen dat de arbeidsvaardigheden van deze mensen achteruit gaan (zie tevens de toelichting op de onderdelen 2 tot en met 8).
Artikel 14 wordt dusdanig aangepast dat individuele gemeenten verantwoordelijk zijn voor het indienen bij het rijk van de informatievoorziening voor de beleidsvorming met betrekking tot de wet.
Omdat onderdeel K van artikel I van het wetsvoorstel na de wijziging in onderdeel 1, onder f, slechts de wijziging bevat van artikel 14 van de Wsw wordt de (redactionele) wijziging van artikel 15 van de Wsw opgenomen in een nieuw onderdeel Ka van artikel I van het wetsvoorstel.
Het oorspronkelijk voorgestelde overgangsartikel 21 komt te vervallen. Dit betekent dat verantwoording en vaststelling van de uitkering over het uitvoeringsjaar voorafgaande aan het jaar van invoering van het wetsvoorstel geschiedt op grond van hetgeen is bepaald in onderhavig wetsvoorstel.
In het nieuwe artikel 21 is geregeld dat de verplicht vast te stellen gemeentelijke verordeningen uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van deze wet, in werking moeten treden. Het betreft de verordening cliëntenparticipatie (artikel 2, derde lid) en de verordening persoonsgebonden budget begeleid werken (artikel 7, derde lid).
In het kader van de stroomlijning met omliggende regelgeving wordt in de artikelen II tot en met VIII van het oorspronkelijke wetsvoorstel onder meer expliciet geregeld dat de inzet van gemeentelijke en UWV-re-integratiemiddelen voor personen op de Wsw-wachtlijst, ter toeleiding naar een dienstbetrekking niet is toegestaan. Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen om gemeenten meer zekerheid te geven dat mensen met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces met behoud van uitkering gedurende maximaal 2 jaar onbeloonde additionele werkzaamheden kunnen verrichten (Kamerstukken 30 650) is evenwel een amendement aangenomen waarin een dergelijke inzet voor het werkbudget van de WWB expliciet wordt toegestaan (Kamerstukken II 2006/07, 30 650, nr. 19). Ook ik vind het wenselijk dat een dergelijke inzet van het werkbudget en ook de andere re-integratiemiddelen van gemeenten en UWV mogelijk wordt. In verband hiermee worden de artikelen II tot en met VIII van het wetsvoorstel aangepast.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30673-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.