30 673
Wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet sociale werkvoorziening te herzien teneinde deze als voorziening ook op termijn te kunnen handhaven en de daarbij behorende doelen beter te realiseren;

Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET SOCIALE WERKVOORZIENING

De Wet sociale werkvoorziening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

arbeidshandicap: het vanwege lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen verminderd vermogen om arbeid te verrichten;

arbeidshandicapcategorie: een groep van tot de doelgroep behorende personen, die in dezelfde orde arbeidsgehandicapt is;

Centrale organisatie werk en inkomen: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

college: college van burgemeester en wethouders;

dienstbetrekking: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

doelgroep: personen, die nog niet de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en die door lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn;

geïndiceerd: blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 tot de doelgroep behoren;

Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

werknemer: degene die een dienstbetrekking heeft als bedoeld in het derde lid.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 4, in de plaats van de betrokken colleges.

3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Het college draagt er zorg voor dat aan zoveel mogelijk ingezetenen die geïndiceerd zijn, een dienstbetrekking wordt aangeboden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

1. Het college kan ter uitvoering van artikel 1, derde lid, aan een ingezetene die geïndiceerd is een dienstbetrekking aanbieden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden.

2. Het college kan een privaatrechtelijke rechtspersoon aanwijzen ten behoeve van de uitvoering van dit hoofdstuk. Het college regelt in het aanwijzingsbesluit de inhoud van de rechtsbetrekking tussen zichzelf en de betrokken rechtspersoon.

3. De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de wijze waarop de ingezetenen die geïndiceerd zijn of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop:

a. periodiek overleg wordt gevoerd met deze ingezetenen of hun vertegenwoordigers;

b. deze ingezetenen of vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;

c. zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

C

Artikel 3, derde lid, vervalt.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Het college bevordert de inschakeling in het arbeidsproces van de werknemers van wie bij herindicatiebeschikking is vastgesteld dat zij in staat zijn om arbeid te verrichten onder normale omstandigheden. Het college werkt hierbij samen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Centrale organisatie werk en inkomen.

E

In artikel 5 wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door «het college» en wordt «de werknemer» vervangen door: zijn werknemer.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Zo nodig in afwijking van de artikelen 670 en 670a van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zegt het college uit eigen beweging, dan wel onverwijld op een daartoe strekkend verzoek van het college van de gemeente dat een vergoeding als bedoeld in artikel 10, tweede lid, betaalt, de dienstbetrekking op, indien:

a. zijn werknemer niet meewerkt aan een herindicatie overeenkomstig de daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels;

b. zijn werknemer blijkens een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking niet langer tot de doelgroep behoort, en wel zodra voor hem een alternatieve opvangmogelijkheid feitelijk beschikbaar is of door zijn toedoen niet beschikbaar komt, dan wel zodra hij een aanbod tot passende arbeid onder normale omstandigheden heeft geweigerd;

c. zijn werknemer niet voldoet aan het eerste lid.

2. In het derde lid wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: het college.

G

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. Indien een werkgever met een ingezetene die geïndiceerd is een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, aangaat, en de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek, adequaat wordt verzorgd kan het college:

a. aan de werkgever een subsidie verstrekken; en

b. aan de begeleidingsorganisatie een vergoeding verstrekken voor de noodzakelijke kosten van arbeidsinpassing met inbegrip van de begeleiding van de geïndiceerde op zijn werkplek.

2. Op verzoek van de ingezetene die geïndiceerd is verstrekt het college in ieder geval een periodieke subsidie aan de werkgever aan wie op grond van het eerste lid subsidie kan worden verstrekt alsmede aan de begeleidingsorganisatie een periodieke vergoeding voor de noodzakelijke kosten van de begeleiding op de werkplek indien:

a. betrokkene een werknemer is of met inachtneming van artikel 12 en de daarop berustende regels recht heeft op aanbieding van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, door het college; en

b. het bedrag van de subsidie en de vergoeding omgerekend op jaarbasis niet meer bedraagt dan

((A / B) x C)) – (D)

waarbij: A staat voor de uitkering bedoeld in artikel 8, eerste lid; B staat voor het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde aantal bij de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, behorende minimumaantal arbeidsjaren; C staat voor 1 als de ingezetene is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig en voor 1,25 als hij is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig; D staat voor de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis.

3. Indien op grond van het tweede lid een periodieke subsidie wordt verleend kan het college aan de werkgever een vergoeding verstrekken voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht.

4. Het college kan op verzoek van de ingezetene die geïndiceerd is en die het college schriftelijk heeft meegedeeld in verband met het tweede lid een werkgever te zullen zoeken, een door die ingezetene aangewezen begeleidingsorganisatie inschakelen ten behoeve van de totstandkoming van een dienstbetrekking.

5. Een periodieke subsidie op grond van dit artikel wordt, in afwijking van artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht, verleend zolang de dienstbetrekking duurt en de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek, adequaat wordt verzorgd.

6. Zo nodig in afwijking van het vijfde lid worden de periodieke subsidie en de periodieke vergoeding voor de noodzakelijke kosten van de begeleiding op de werkplek beëindigd:

a. indien de werknemer blijkens een onaantastbaar geworden herindicatiebeschikking niet langer tot de doelgroep behoort, zodra voor hem een alternatieve opvangmogelijkheid feitelijk beschikbaar is of door zijn toedoen niet beschikbaar komt dan wel zodra hij een aanbod tot passende arbeid onder normale omstandigheden heeft geweigerd;

b. indien de werknemer niet meewerkt aan een herindicatie overeenkomstig de daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels;

c. indien de werknemer niet voldoet aan artikel 6, eerste lid .

7. Zo nodig in afwijking van de artikelen 670 en 670a van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kan de werkgever de dienstbetrekking opzeggen indien de periodieke subsidie op grond van het zesde lid niet langer wordt verleend.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste tot en met vierde lid.

9. De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

10. De gemeenteraad stelt bij verordening nadere regels met betrekking tot de toepassing van het tweede tot en met het vierde lid door het college. De regels, bedoeld in de eerste zin, hebben in ieder geval betrekking op:

a. de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld;

b. de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis;

c. de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht; en

d. de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde zelf is aangewezen.

H

Hoofdstuk 4 komt te luiden:

HOOFDSTUK 4. FINANCIERING

Artikel 8

1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering voor de uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3. De uitkering wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft door Onze Minister vastgesteld.

2. Het bedrag van de uitkering wordt, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid. Daarbij wordt, overeenkomstig bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur te stellen regels, het bijbehorende minimumaantal arbeidsjaren vastgesteld.

3. Onze Minister kan de hoogte van de uitkering wijzigen voor zover dat verband houdt met een na de datum van de vaststelling van de uitkering getroffen maatregel op het terrein van de arbeidsvoorwaarden, sociale zekerheid of belastingen, die voor alle gemeenten gelijk werkt.

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van betaling van de uitkering.

Artikel 9

1. Indien uit de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, niet volledig of onrechtmatig is besteed, wordt de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel teruggevorderd.

2. Indien uit de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, blijkt dat in het kalenderjaar waarop de uitkering betrekking heeft het, op basis van een volledige werkweek berekende, aantal in dat jaar gerealiseerde arbeidsjaren uit dienstbetrekkingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 minder bedraagt dan het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren, wordt van de uitkering teruggevorderd:

( A – B ) x C

   A

waarbij: A staat voor het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde aantal bij de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, behorende minimumaantal arbeidsjaren; B staat voor het, op basis van een volledige werkweek berekende, aantal gerealiseerde arbeidsjaren uit dienstbetrekkingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3; C staat voor de uitkering bedoeld in artikel 8, eerste lid.

3. Verlies van ingezetenschap van de gemeente heeft geen invloed op de toepassing van het tweede lid, zolang de dienstbetrekking voortduurt tot en met het kalenderjaar na het jaar waarin het ingezetenschap is verloren. Indien de werknemer buiten Nederland gaat wonen heeft het verlies van ingezetenschap geen invloed op de toepassing van het tweede lid zolang de dienstbetrekking voortduurt tot en met het kalenderjaar na het jaar waarin hij wederom in Nederland gaat wonen.

4. Indien zowel het eerste als het tweede lid van toepassing is wordt niet meer teruggevorderd dan het hoogste van de twee op grond van die leden berekende bedragen.

5. Onze Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, mededeling van terugvordering op grond van het eerste of tweede lid aan het college.

6. Indien de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, niet volledig aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gezonden op de uiterste datum waarop de jaarrekening aan hem moet worden gezonden of in het verslag van bevindingen van de accountant niet wordt gerapporteerd met betrekking tot deze wet, wordt een bij algemene maatregel van bestuur bepaald percentage van de uitkering teruggevorderd. Onze Minister doet binnen drie maanden na de in de eerste zin bedoelde datum mededeling van terugvordering aan het college.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de terugvordering, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, waarbij kan worden bepaald dat in bepaalde gevallen een percentage van het niet bestede deel van de uitkering niet wordt teruggevorderd.

8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 10

1. Bij overgang van ingezetenschap van de ene naar de andere gemeente treedt het college van de gemeente waarvan de betrokkene, bedoeld in artikel 7, ingezetene wordt per 1 januari van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van die overgang bij de toepassing van dat artikel in de plaats van het college van de gemeente waarvan de betrokkene, bedoeld in artikel 7, niet langer ingezetene is.

2. Bij overgang van ingezetenschap van de ene naar de andere gemeente betaalt het college van de gemeente waarvan de betrokkene ingezetene wordt vanaf het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van die overgang aan het college van de gemeente waarvan de betrokkene niet langer ingezetene is een vergoeding voorzover zijn dienstbetrekking met dat college voortduurt.

3. De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

(A / B) x C

waarbij: A staat voor de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid aan de gemeente waarvan de betrokkene ingezetene is; B staat voor het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde aantal bij de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, behorende minimumaantal arbeidsjaren voor de gemeente waarvan de betrokkene ingezetene is; C staat voor 1 als de ingezetene is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie matig en voor 1,25 als hij is ingedeeld in de arbeidshandicapcategorie ernstig.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt het ingezetenschap van de werknemer die van buiten Nederland in Nederland gaat wonen geacht over te zijn gegaan van de gemeente waarin hij laatstelijk in Nederland woonde naar de gemeente in Nederland waarin hij gaat wonen.

I

Hoofdstuk 5 komt te luiden:

HOOFDSTUK 5. DE INDICATIE EN HET AANBOD

Artikel 11

1. De Centrale organisatie werk en inkomen stelt van personen, die daartoe een aanvraag hebben ingediend, bij beschikking vast:

a. of deze behoren tot de doelgroep;

b. nadat is vastgesteld dat een persoon tot de doelgroep behoort:

1°. de geldigheidsduur van de indicatie;

2°. de indeling van de persoon in één van de arbeidshandicapcategorieën, die bepaald worden door de zwaarte van de aanpassing van de omstandigheden en de productiviteit.

2. De Centrale organisatie werk en inkomen verricht periodiek herindicatie van personen die tot de doelgroep behoren overeenkomstig de krachtens artikel 6, tweede lid, onderdeel a, gestelde regels. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

3. Op aanvraag van het college verricht de Centrale organisatie werk en inkomen, overeenkomstig de krachtens artikel 6, tweede lid, onderdeel a, gestelde regels, herindicatie van de werknemer die de bedongen arbeid gedurende een ononderbroken periode van ten minste 13 weken niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was en die naar het inzicht van het college duurzaam niet in staat zal zijn tot het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

4. Indicatie vindt slechts plaats met betrekking tot

a. personen: 1o. die als werkzoekende staan ingeschreven bij de Centrale organisatie werk en inkomen, 2o. die voor een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, in aanmerking wensen te komen, en 3o. van wie niet in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking is ingetrokken op grond van artikel 12, derde lid;

b. werknemers die voor herindicatie in aanmerking komen.

5. Een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking wordt gegeven binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag.

6. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de Centrale organisatie werk en inkomen binnen zestien weken na ontvangst van het bezwaarschrift tegen een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bij of krachtens dit artikel aan de Centrale organisatie werk en inkomen opgedragen taak en de wijze van uitoefening daarvan.

8. De voordracht voor een krachtens het zevende lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 12

1. Het college beheert een lijst van ingezetenen die geïndiceerd zijn.

2. Voorzover de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, daartoe voldoende is wordt een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aangeboden binnen 12 maanden na de datum per wanneer betrokkene tot de doelgroep behoort.

3. Het college kan de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking van een betrokkene intrekken als:

a. betrokkene passende arbeid in dienstbetrekking onder aangepaste omstandigheden weigert;

b. de dienstbetrekking van betrokkene door het college is opgezegd op grond van artikel 6, tweede lid, onderdeel a of c, of door de werkgever, bedoeld in artikel 7, in verband met de toepassing van artikel 7, zesde lid, onderdeel b of c, vanaf het moment dat de opzegging rechtens onaantastbaar is;

c. de dienstbetrekking van betrokkene door het college of de werkgever, bedoeld in artikel 7, is opgezegd om een dringende reden in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt, vanaf het moment dat de opzegging rechtens onaantastbaar is; of

d. de dienstbetrekking op verzoek van betrokkene is geëindigd.

4. De indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking vervalt:

a. per de dag dat betrokkene arbeid in een dienstbetrekking anders dan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanvaardt, tenzij deze arbeid ook bijkomend zou worden verricht, indien de geïndiceerde een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, derde lid, zou zijn aangegaan;

b. per de dag dat betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt; of

c. indien betrokkene overlijdt.

5. Het college trekt de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking van een betrokkene in op schriftelijk verzoek van de betrokkene aan het college per de datum van dat verzoek.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bij het eerste lid aan het college opgedragen taak en de wijze van uitoefening daarvan alsmede met betrekking tot de omstandigheden waaronder de termijn van 12 maanden, bedoeld in het tweede lid, mag worden overschreden.

7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

8. Bij ministeriële regeling kunnen, met het oog op een goede verdeling van de beschikbare dienstbetrekkingen over de ingezetenen die tot de doelgroep behoren, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de volgorde van aanbieding van een dienstbetrekking.

J

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

1. Onze Minister houdt toezicht op:

a. de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet door het college;

b. de doeltreffendheid van deze wetsuitvoering.

2. Dit toezicht wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, onder leiding van het hoofd van die inspectie. De artikelen 37, 38, 42 en 44 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Onze Minister kan, indien hij met betrekking tot de rechtmatige uitvoering van deze wet ernstige tekortkomingen constateert, aan het college, nadat het gedurende acht weken in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, een aanwijzing geven. Hij treedt daarbij niet in de besluitvorming inzake individuele gevallen. In een aanwijzing wordt een termijn opgenomen waarbinnen het college de uitvoering in overeenstemming heeft gebracht met deze aanwijzing.

4. Ten behoeve van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, bevat een bijlage bij de jaarrekening, bedoeld in artikel 186 van de Gemeentewet, de verantwoordingsinformatie over de uitvoering van deze wet.

5. Het college, de Centrale organisatie werk en inkomen en de krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen rechtspersoon verstrekken ten behoeve van het toezicht desgevraagd aan Onze Minister kosteloos nadere of andere informatie en verlenen hem inzage in de administratie.

6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het vierde lid.

K

In de artikelen 14 en 15 wordt «het college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door «het college» en wordt «krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen rechtspersoon» telkens vervangen door: krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen rechtspersoon.

L

Van artikel 16 vervallen het tweede tot en met vijfde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

M

De artikelen 17 en 18 vervallen.

N

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

Tenzij hij daartoe verzoekt behoeft de persoon, die op 31 december 1997 een dienstbetrekking heeft krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals deze luidde op die datum, zolang de dienstbetrekking voortduurt, niet overeenkomstig artikel 11, tweede lid, te worden geherindiceerd.

O

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

1. Indien op de datum van inwerkingtreding van artikel 10, eerste lid, de werknemer ingezetene is van een andere gemeente dan de gemeente waarvan het college ten behoeve van hem subsidie als bedoeld in artikel 7 verstrekt, treedt het college van de gemeente waarvan de werknemer ingezetene is per die datum bij de toepassing van dat artikel in de plaats van het andere college.

2. Indien op de datum van inwerkingtreding van artikel 10, tweede lid, de werknemer in een dienstbetrekking staat tot het college van een andere gemeente dan de gemeente waarvan hij ingezetene is betaalt het college van de gemeente waarvan de betrokkene ingezetene is vanaf die datum aan het andere college een overeenkomstig artikel 10, derde lid, berekende vergoeding voorzover zijn dienstbetrekking met dat college voortduurt.

P

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

Hoofdstuk 4, en de daarop berustende bepalingen, en artikel 13, vierde lid, zoals die luidden op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet van pm tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen (Stb. Pm) blijven van toepassing met betrekking tot de kalenderjaren gelegen voor die datum.

ARTIKEL II. WERKLOOSHEIDSWET

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 24, derde lid, tweede zin, komt te luiden: Niet als passende arbeid wordt beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

B

Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen e en f, en de hoofdstukken VI en XA wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

C

Na artikel 26 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26a

De artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, 26, eerste lid, onderdelen d tot en met g en k tot en met m, en 72 tot en met 73 zijn niet van toepassing op de werknemer die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening

ARTIKEL III. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVERZEKERING ZELFSTANDIGEN

De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 43 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

B

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

3. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing op de verzekerde die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.

C

Artikel 67d wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeidsinschakeling beschouwd inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

D

In artikel 67e wordt onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot het derde tot en met zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

ARTIKEL IV. WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 35 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

B

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

3. Het eerste lid, onderdeel g, is niet van toepassing op de verzekerde die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.

C

Aan artikel 50a wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

D

Artikel 59d wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeidsinschakeling beschouwd inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

E

In artikel 59h wordt onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot het derde tot en met zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

ARTIKEL V. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd;

A

Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

B

Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Voor de toepassing van het vierde lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

C

Aan artikel 37a wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De verplichtingen, bedoeld in artikel 37, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.

ARTIKEL VI. WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd;

A

Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

B

Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Voor de toepassing van het vierde lid wordt niet als arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

C

Aan artikel 37a wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De verplichtingen, bedoeld in artikel 37, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.

ARTIKEL VII. WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

B

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.

C

Na hoofdstuk 7 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VIIA. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 78a. Overgangsbepaling modernisering Wsw

Op de persoon aan wie op de dag voor de toevoeging van het tweede lid aan artikel 6 een voorziening werd verleend gericht op inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening blijft, met betrekking tot die voorziening, artikel 6, tweede lid, buiten toepassing.

ARTIKEL VIII. WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

De Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt aan de definitie van re-integratie en van re-integratiebedrijf telkens toegevoegd: met dien verstande dat onder arbeid niet wordt verstaan arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

B

Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt niet als inschakeling in de arbeid beschouwd inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

C

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Niet als passende arbeid wordt beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet van toepassing op de verzekerde die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening.

D

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt: of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt niet als arbeidsinschakeling beschouwd inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

E

In artikel 35, eerste lid, vervalt: of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7, van die wet.

F

In artikel 36, eerste lid, vervalt: of op een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening.

G

In artikel 37 wordt, onder vernummering van het zesde tot het zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

6. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als inschakeling in de arbeid beschouwd inschakeling in arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

ARTIKEL IX. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven