30 673
Wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen

nr. 10
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 8 oktober 2007

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het verslag van de Vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het doet ons genoegen dat de fracties in meerderheid kunnen instemmen met de hoofdlijnen van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet sociale werkvoorziening in verband met een betere realisering van de met die wet beoogde doelen. De onderwerpen waarop de vragen van de fracties voornamelijk betrekking hebben, zijn:

• aanleiding voor de wetswijziging

• indicatiestelling

• realisatie van het doel van de wet als gevolg van de wetswijziging

• sturing door gemeenten

• financieringssystematiek

• wachtlijsten

• zeggenschap voor de doelgroep zelf

• werkgeversaanpak

• sw-bedrijven

Alvorens in te gaan op de vragen van de fracties ten aanzien van deze onderwerpen worden eerst wat feiten op een rijtje gezet over de huidige Wsw.

1. Huidige Wsw

Sinds de herziening van de Wsw in 1998 beperkt de doelgroep van de Wsw zich uitdrukkelijk tot personen met een lichamelijke, verstandelijke en/of psychische handicap die graag willen werken maar bij wie de handicap van dusdanige aard is dat het verrichten van arbeid duurzaam niet mogelijk is zonder inzet van de Wsw-subsidie als loonkostensubsidie ter compensatie van de verminderde arbeidsproductiviteit, voor begeleiding op de werkvloer en voor eventueel noodzakelijke aanpassingen van de werkplek. De indicatiestelling voor de Wsw wordt uitgevoerd door CWI.

Het werk dat door Wsw’ers wordt uitgevoerd, dient gericht te zijn op het behoud dan wel de verdere ontplooiing van hun arbeidsvaardigheden met het oog op het werken onder zo regulier mogelijke omstandigheden. Globaal kunnen drie vormen van Wsw-arbeid onderscheiden worden:

• Arbeid die verricht wordt in de beschutte omgeving van het sw-bedrijf, waar hoofdzakelijk arbeidsgehandicapten werken. Deze Wsw’ers hebben formeel een dienstverband met de gemeente of het zogenaamde werkvoorzieningschap (een samenwerkingsverband van gemeenten op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen), waarbij de Wsw-CAO van kracht is.

• Arbeid die vanuit een detacheringsverband verricht wordt bij een reguliere werkgever. Ook deze Wsw’ers hebben formeel een dienstverband met de gemeente of het werkvoorzieningschap, waarbij de Wsw-CAO van kracht is.

• Arbeid die verricht wordt in dienst van een reguliere werkgever, het zogenaamde begeleid werken. Deze Wsw’ers hebben een dienstverband met de reguliere werkgever, waarbij de CAO van de desbetreffende werkgever van kracht is.

Gemeenten voeren de Wsw in medebewind uit en zijn verantwoordelijk voor het realiseren van arbeidsplaatsen voor Wsw’ers die aansluiten bij hun mogelijkheden en capaciteiten. Gemeenten hebben de ruimte om de uitvoeringsmodaliteit te bepalen die het beste past bij de wijze waarop zij hun verantwoordelijkheid voor hun Wsw’ers waar willen maken. Wordt gekeken naar de huidige uitvoeringspraktijk dan zien we dat gemeenten vaak samenwerken in een werkvoorzieningschap met volledige overdracht van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. In het bestuur van een dergelijk werkvoorzieningschap zijn veelal de wethouders van de deelnemende gemeenten vertegenwoordigd. Op dit moment zijn er 70 werkvoorzieningschappen en 41 zelfstandig uitvoerende gemeenten. Daarnaast zijn er in totaal 90 sw-bedrijven. In sommige gevallen is het sw-bedrijf onderdeel van de gemeente en daarmee een gemeentelijke dienst. Ook kan het sw-bedrijf deel uitmaken van het werkvoorzieningschap. Daarnaast hebben sommige gemeenten/werkvoorzieningschappen er voor gekozen om het sw-bedrijf verder op afstand te plaatsen door er een private rechtsvorm van te maken, veelal een stichting of NV. Het is aan gemeenten om te bepalen voor welke uitvoeringsmodaliteit wordt gekozen. Het zoeken naar de best passende Wsw-plaats voor een Wsw-er hoeft de gemeente of het werkvoorzieningschap overigens niet per definitie over te laten aan het sw-bedrijf. De gemeente of het werkvoorzieningschap kan hier ook andere organisaties voor inschakelen, zoals re-integratiebedrijven. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het realiseren van Wsw-plaatsen die passen bij de mogelijkheden en capaciteiten van de Wsw’ers ligt evenwel te allen tijde in publieke handen. Het zijn dan ook gemeenten en werkvoorzieningschappen die de subsidie van het rijk ontvangen en die daarover ook verantwoording moeten afleggen.

Door het rijk wordt voor het jaar 2008 € 2 275 658 000 beschikbaar gesteld om 89 817 Wsw-plaatsen te realiseren. Per Wsw-plaats is gemiddeld € 25 337 beschikbaar. Eind 2006 waren in totaal 89 817 Wsw-plaatsen gerealiseerd en waren 99 333 Wsw’ers aan het werk in het kader van de Wsw. 3% werkte op een begeleid werkenplek, 19% was gedetacheerd bij een reguliere werkgever en 78% was werkzaam onder de hoede van het sw-bedrijf. Daarnaast stonden er 19 545 personen op de wachtlijst.

2. Aanleiding voor de wetswijziging

De leden van de SP-fractie wensen een beschouwing van de effecten van de wetswijziging in 1998 en 2005 en vragen waarom de huidige doelen van de wet onvoldoende van de grond zijn gekomen.

De effecten van de wetswijziging van 1998 zijn meerdere malen geëvalueerd. In 2001 is een interdepartementaal onderzoek (IBO) verricht naar de toekomst van het arbeidsmarktbeleid. Dit heeft geleid tot het rapport «Aan de slag» waarin onder meer is geadviseerd om de Wsw-indicatiestelling verder te objectiveren door deze over te hevelen naar CWI en om de verhouding tussen de gemeente enerzijds en de sw-bedrijven anderzijds te verhelderen hetgeen tot een grotere en meer actieve betrokkenheid van gemeenten bij de uitvoering van de Wsw zou moeten leiden. Ook de Algemene Rekenkamer (AR) heeft in 2001 een onderzoek uitgevoerd naar de uitvoering van de Wsw en geconcludeerd dat de doelen van de wet onvoldoende werden gerealiseerd. Het werken bij of in dienst van reguliere werkgevers kwam volgens de AR onvoldoende van de grond. Daarnaast concludeerde de AR dat gemeenten meer zouden moeten sturen op de Wsw als onderdeel van het lokale arbeidsmarktbeleid in plaats van het maken van de belangrijke beleidsmatige keuzes over te laten aan de sw-bedrijven. Tevens adviseerde de AR de Wsw-indicatiestelling verder te objectiveren. Het advies van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) uit 2003 kent dezelfde strekking. De RWI constateerde dat de beweging van binnen naar buiten, oftewel de beweging van het werken onder de hoede van het sw-bedrijf naar het werken bij of in dienst van een reguliere werkgever, nog onvoldoende wordt gemaakt en dat begeleid werken het uitgangspunt zou moeten zijn. Tevens constateerde de RWI een te beperkte sturing op beleid en uitvoering van de Wsw, hetgeen volgens de RWI wordt veroorzaakt door het feit dat wanneer gemeenten samenwerken in een werkvoorzieningschap het rijk het budget rechtstreeks verstrekt aan dit werkvoorzieningschap, dat vaak op afstand staat van de individuele gemeenten. De RWI adviseerde tenslotte om vanwege de noodzakelijke objectiviteit de indicatiestelling over te hevelen van gemeenten naar CWI. Zowel het rapport «Aan de slag», het onderzoek van de AR als het advies van de RWI zijn aanleiding geweest voor wijziging van de Wsw. De eerste fase van de wetswijziging betrof de overheveling van de indicatiestelling van gemeenten naar CWI om een onafhankelijke en uniforme uitvoering van de indicatiestelling te waarborgen alsook om de sluitende overdracht van de cliënt als hij«te goed» of «te slecht» wordt bevonden voor de Wsw te realiseren. Hiertoe diende de wetswijziging die met ingang van 1 januari 2005 is ingevoerd. De tweede fase krijgt vorm met de wetswijziging die nu ter behandeling in uw Kamer voorligt en is erop gericht de verantwoordelijke partijen, de gemeenten, en de uitvoerders beter in staat te stellen om dat wat de wet van hen vraagt ook ten uitvoer te brengen: het centraal stellen van de doelgroep zelf en Wsw-plaatsen realiseren die passen bij de mogelijkheden en capaciteiten van de geïndiceerden.

De leden van de VVD-fractie vragen welke problemen met het eerdere wetsvoorstel door de nota van wijziging worden ondervangen.

Het kabinet heeft primair een nota van wijziging bij uw Kamer ingediend alsook een aangepast concept-Besluit om de problematiek van de wachtlijsten te verzachten door gemeenten en UWV de mogelijkheid te bieden om re-integratiemiddelen in te zetten om geïndiceerden op de wachtlijst te activeren in afwachting van een met Wsw-budget gefinancierde Wsw-plaats. Tevens wordt begeleid werken financieel gestimuleerd door introductie van een bonussystematiek begeleid werken. De overige wijzigingen die zijn aangebracht zijn gericht op het verder vereenvoudigen van de wetgeving en mede daardoor het verder terugdringen van de administratieve lasten. Zowel gemeenten als sw-bedrijven hebben hiertoe het afgelopen jaar veel suggesties en voorstellen gedaan tijdens de regionale voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten en sw-bedrijven en de vele werkbezoeken die het afgelopen jaar zijn verricht door medewerkers van het ministerie van SZW.

De leden van de fracties van de VVD en de ChristenUnie vragen waarom het kabinet ervoor kiest om de huidige wet te wijzigen terwijl er ook een fundamentele herbezinning is aangekondigd. De leden van de fracties van de SP, VVD, GroenLinks en de ChristenUnie vragen de regering of er al meer informatie is over de fundamentele herbezinning.

Het kabinet is voornemens de huidige wet te wijzigen om de kern, het doel van deze wet beter te kunnen realiseren. De aanpassingen worden ook door de betrokken partijen noodzakelijk geacht. De wijzigingen zijn derhalve noodzakelijk en wenselijk, maar beperkt van aard. Het gaat bij de wetswijziging niet om fundamentele aanpassingen. De noodzaak van de fundamentele herbezinning is voornamelijk ingegeven door het probleem van de groeiende wachtlijsten mede in relatie tot de ontwikkeling van en samenhang met andere regelingen voor arbeidsgehandicapten. De groei kent een dusdanige omvang dat de oplossing van dit probleem naar de mening van het kabinet niet zonder meer gevonden kan worden binnen de Wsw. Bij de fundamentele herbezinning zal de Wsw in samenhang met andere regelingen voor arbeidsgehandicapten zoals de WIA, Wajong en arbeidsongeschikten in de bijstand, moeten worden bezien om de problemen die zich voordoen binnen de afzonderlijke regelingen aan te kunnen pakken. VNG en Cedris hebben de noodzaak van deze fundamentele herbezinning onderschreven. De fundamentele herbezinning is echter niet van vandaag op morgen afgerond. Dit vergt een zorgvuldig traject met betrokkenheid van alle relevante partijen. Over de wijze waarop de fundamentele herbezinning zijn beslag zal krijgen, wordt uw Kamer nog voor de plenaire behandeling van de wetswijziging in uw Kamer nader schriftelijk geïnformeerd.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom het kabinet voor invoering per 1 januari 2008 heeft gekozen. Zij hebben de stellige indruk dat gemeenten en sw-bedrijven nog voluit bezig zijn met de voorbereiding van de implementatie van dit wetsvoorstel. Ze vrezen een onzorgvuldige en rommelige implementatie. De leden van de SP-fractie vragen of de invoeringsdatum 2008 wel haalbaar is gezien de wenselijkheid van een zorgvuldige behandeling, het groot aantal nieuwe woordvoerders op de Wsw, de lange historie van modernisering en het belang van een goede implementatie en discussie in de gemeenteraden. Deze leden vragen tevens welke waarborgen er zijn voor een adequate uitvoering door gemeenten en hoe zij worden geïnformeerd over hun nieuwe verantwoordelijkheid in deze. Ook vragen zij waarom de vakbonden en ondernemingsraden niet zijn betrokken bij de consultatie over de hoofdlijnennotitie.

De voorgenomen wetswijziging van de Wsw kent een lange voorgeschiedenis. Zoals gezegd hebben partijen als de AR, de werkgroep die het IBO-rapport «Aan de slag» heeft opgeleverd en de RWI in het verleden de noodzaak van wijzigingen voor het voetlicht gebracht om de reeds bestaande doelen van de wet beter te realiseren. Bij de discussie over de voorgenomen wetswijziging zijn zowel alle bij de uitvoering betrokken partijen als uw Kamer nauw betrokken, wat ook tot aanpassing van de oorspronkelijke voorstellen heeft geleid. De vakbonden zijn later aangesloten dan VNG, Cedris en cliëntenorganisaties, omdat zij in de periode dat de discussie over de noodzakelijke wijzigingen in de Wsw startte niet met het kabinet wenste te spreken wegens de moeizame besprekingen in het kader van het najaarsoverleg 2004.

Gelet op het voornemen van het vorige kabinet om de wetswijziging per 1 januari 2007 in te voeren is begin 2006 gezamenlijk met de bij de uitvoering betrokken partijen VNG, Cedris, cliëntenorganisaties én vakbonden een implementatieprogramma ontwikkeld. Deze partijen hebben subsidie gekregen om de eigen achterban voor te lichten en te ondersteunen. Het programma is van start gegaan in 2006. De uitvoering ervan is ook niet onderbroken toen duidelijk werd dat de Wsw niet per 1 januari 2007 zou worden gewijzigd. Het jaar 2007 is toen nadrukkelijk aangemerkt als overgangsjaar om de benodigde voorbereidingen te treffen. Gemeenten, sw-bedrijven en de Wsw’ers zelf hebben dus feitelijk een jaar langer de tijd gekregen zich voor te bereiden op de komst van de nieuwe wet. VNG en Cedris hebben voor de eigen achterban een groot aantal voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd in de periode mei 2006 tot oktober 2007. Ook is voorlichtingsmateriaal ontwikkeld voor gemeenten en sw-bedrijven, waaronder handreikingen en modelverordeningen. Het programma Versterking Cliëntparticipatie (VCP) van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) is het afgelopen jaar met subsidie van het ministerie van SZW in vijf gemeenten gestart met pilots cliëntenparticipatie. Het ministerie van SZW heeft inmiddels de vervolgopdracht gegeven om de ervaringen met de pilots het komende jaar landelijk uit te rollen. Daarnaast treft de CG-Raad samen met de vakbonden de nodige voorbereidingen voor voorlichting voor de gehele Wsw-doelgroep, zodat hiermee direct na behandeling van de wetswijziging in uw Kamer kan worden gestart. Op de gezamenlijke website www.aanhetwerkmetdewsw.nl is vanaf juni 2006 informatie over de wetswijziging, de implementatie-activiteiten en goede voorbeelden te vinden.

Het kabinet is derhalve van mening dat gemeenten en sw-bedrijven voldoende tijd hebben gehad en nog hebben voor een zorgvuldige voorbereiding. Daarbij vereist de wetswijziging niet dat met ingang van 1 januari 2008 de wijze waarop nu de Wsw wordt uitgevoerd op zijn kop moet worden gezet. Integendeel. Zo krijgen gemeenten meer tijd om de twee verplichte verordeningen vast te stellen, zodat een zorgvuldig totstandkomingsproces ervan gewaarborgd kan worden. Verder stimuleert de wetswijziging gemeenten, door de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw ook in financiële zin bij hen neer te leggen, om samen met hun uitvoerders een visie te ontwikkelen op de Wsw en deze ten uitvoer te brengen. Een proces dat veel gemeenten al gestart zijn in 2006 en 2007 vooruitlopend op de wetswijziging maar dat zijn beslag na 1 januari 2008 kan en ook zal krijgen. De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) zal de implementatie van de wetswijziging nauwlettend monitoren. Hierover zal uw Kamer ook worden geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het aangepaste concept-Besluit pas na behandeling van het voorstel in de Kamer naar de Raad van State wordt verstuurd.

Het concept-Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken vindt zijn grondslag mede in de wijziging van een aantal artikelen in de Wsw met het thans liggende wetsvoorstel. Een ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur wordt in beginsel niet eerder ter advisering aan de Raad van State voorgelegd, dan nadat het wetsvoorstel dat aan de algemene maatregel van bestuur ten grondslag ligt, door de Tweede Kamer is aanvaard.

3. Indicatiestelling

De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het voornemen in het wetsvoorstel om de uitvoering van de indicatiestelling door CWI te laten verrichten niet risicovol is. De leden van de SP-fractie uiten twijfels of het CWI in staat is om vast te stellen of mensen al dan niet in staat zijn om begeleid te werken. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de eerste fase als mislukt moet worden beschouwd nu de wachtlijsten anders dan verwacht niet zijn afgenomen.

De overdracht van de indicatiestelling van gemeenten naar CWI is met de inwerkingtreding van de vorige wetswijziging met ingang van 1 januari 2005 al gerealiseerd om een onafhankelijke en uniforme uitvoering van de indicatiestelling te waarborgen alsook om de sluitende overdracht van de cliënt als hij «te goed» of «te slecht» wordt bevonden voor de Wsw te realiseren. Doelstelling van de overdracht was niet om het aantal geïndiceerden terug te dringen. De doelgroep is met de wetswijziging immers niet aangescherpt. Het feit dat de wachtlijsten toenemen rechtvaardigt derhalve de conclusie niet dat de overdracht van de indicatiestelling als mislukt moet worden beschouwd. Integendeel. Onderzoek van IWI (II 2006/07, 29 817, nr. 27) laat een overwegend positief beeld zien. Wel plaatst IWI kanttekeningen bij het realiseren van de sluitende overdracht van de cliënt. Naar aanleiding hiervan heeft CWI in samenspraak met gemeenten, UWV en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) het overnemen van de verantwoordelijkheid voor de vervolgdienstverlening na de indicatiestelling voor de Wsw gewaarborgd. Ook de geïndiceerden zelf, gemeenten, werkvoorzieningschappen en sw-bedrijven oordelen bij de onlangs door CWI uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoeken positief over het functioneren van CWI.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de doelgroep licht arbeidsgehandicapten die sinds 1998 niet meer tot de doelgroep van de Wsw worden gerekend en of inzicht bestaat in de arbeids- en sociale situatie van deze groep.

Met de wetswijziging van 2005 is de arbeidshandicapcategorie «licht» komen te vervallen. Alleen de categorieën «matig» en «ernstig» resteren nog. De indeling in een categorie door CWI is bepalend voor de hoogte van de subsidie. Omdat voor de categorie «licht» geen eigen subsidiebedrag was vastgesteld en deze in de praktijk gelijk was aan de categorie «matig», is er destijds voor gekozen de categorie «licht» te laten vervallen. Geen sprake is dus geweest van aanscherping van de doelgroep.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de overheveling van de indicatiestelling er toe heeft geleid dat er nu alleen mensen op de wachtlijst staan die niet in staat zijn elders werk te verrichten. Zo ja, hoe kan het dan dat veel mensen het Wsw-bestand vervuilen en leidt dit wetsvoorstel er toe dat de indicatie verder moet worden aangescherpt?

Zoals gezegd is met de overdracht van de indicatiestelling van gemeenten naar CWI de onafhankelijke en uniforme toelating tot de doelgroep conform de definitie van de doelgroep zoals geformuleerd in de wetswijziging van 1998 – personen met een lichamelijke, verstandelijke en/of psychische handicap die graag willen werken maar bij wie de handicap van dusdanige aard is dat het verrichten van arbeid duurzaam niet mogelijk is zonder inzet van de Wsw-subsidie – gewaarborgd. Wordt iemand geïndiceerd voor de Wsw dan wordt diegene vervolgens op de wachtlijst geplaatst. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten of werkvoorzieningschappen om de wachtlijst te beheren. Het is bedoeling dat alleen mensen op de wachtlijst staan die ook willen en kunnen werken in het kader van de Wsw. Zo dient volgens de huidige regelgeving iemand van de wachtlijst te worden verwijderd als diegene bij herindicatie niet meer tot de doelgroep wordt gerekend, een reguliere baan vindt buiten de Wsw, de pensioengerechtigde leeftijd bereikt of komt te overlijden. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid om iemand van de wachtlijst te verwijderen als diegene een passende Wsw-plaats weigert. Geeft een gemeente of werkvoorzieningschap onvoldoende invulling aan het wachtlijstbeheer dan kan het voorkomen dat mensen onterecht op de wachtlijst staan. Het vermoeden bestaat, ook bij de uitvoering, dat sprake is van enige vervuiling. Dit kan worden veroorzaakt door een gebrekkige uitvoering van het wachtlijstbeheer of door meer doelbewust handelen, aangezien in de huidige financieringssystematiek gemeenten en werkvoorzieningschappen meer budget krijgen in geval van langere wachtlijsten. In welke mate vervuiling van de wachtlijst zich voordoet, is nog onbekend. IWI doet momenteel onderzoek naar de omvang en samenstelling van de wachtlijsten bij gemeenten en werkvoorzieningschappen. Naar verwachting is dit onderzoek eind dit jaar afgerond. Zodra de uitkomsten bekend zijn zal ook uw Kamer hierover worden geïnformeerd. Vervuiling van de wachtlijsten wordt met de wetswijziging tegengegaan door expliciet te regelen dat alleen geïndiceerden op de wachtlijst mogen staan die ook daadwerkelijk beschikbaar zijn om Wsw-arbeid te verrichten. De doelgroep wordt met deze wetswijziging niet verder aangescherpt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of inzicht kan worden verschaft in het aantal mensen dat zich bij CWI heeft gemeld als potentiële Wsw’er, maar nog niet is gekeurd en hoeveel van deze mensen binnen deze nieuwe groep Wsw’ers onlangs zijn herkeurd voor de WAO en door keuringsartsen van het UWV arbeidsgeschikt zijn bevorden.

Op dit moment wordt 97% van de aanvragen voor indicatie en 99% van de aanvragen voor herindicatie tijdig, dus binnen de wettelijke termijn van 16 weken, door CWI afgehandeld. De aanloopproblemen die CWI in het eerste jaar van uitvoering van de indicatiestelling heeft ondervonden met het afhandelen van aanvragen voor (her)indicatie binnen de wettelijke termijn hebben zich in 2006 en 2007 niet meer voorgedaan. Onbekend is hoeveel geïndiceerden zijn herkeurd voor de WAO. Hierover wordt in het kader van de Wsw geen beleidsinformatie aangeleverd door gemeenten en werkvoorzieningschappen.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre afschaffing van de WAO heeft geleid tot meer Wsw-indicaties.

Uit onderzoek dat is verricht door Research voor Beleid in opdracht van het ministerie van SZW, waarbij de gegevens uit de Wsw-sttistiek zijn gekoppeld aan de gegevens van CBS over de uitkeringsachtergrond voor de jaren 2001 tot en met 2005, laat geen toename zien van het aantal geïndiceerden met een WAO- of WIA-uitkering.

De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt toegezien op de scheiding tussen doelgroepen van de dagbesteding AWBZ en Wsw.

In de wetgeving van de Wsw is de doelgroep van de Wsw gedefinieerd. De Wsw wordt gezien als een voorliggende voorziening op de AWBZ. Dit betekent dat als iemand beschikt over een geldige Wsw-indicatie en dus in aanmerking komt voor Wsw-arbeid, diegene geen aanspraak kan maken op dagbesteding AWBZ.

De leden van VVD-fractie vragen waarom naar aanleiding van commentaar van CWI de bezwaartermijn tegen indicatiestelling is uitgebreid van 6 naar 16 weken.

Met de wetswijziging krijgt CWI 16 weken de tijd om te beslissen als bezwaar is aangetekend tegen een (her)indicatiebeschikking. Nu geldt een termijn voor beslissing op bezwaar op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Die termijn bedraagt zes weken en kan met vier weken worden verlengd. Verder uitstel is mogelijk als de indiener van het bezwaar daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen. De termijn van zes weken is voor CWI echter nauwelijks haalbaar. De bezwaarzaken houden namelijk een volledige heroverweging van het oorspronkelijk genomen besluit in. Indien de gronden van het bezwaar zijn gericht tegen de medische beoordeling moet een nieuwe medische beoordeling plaatsvinden. Deze medische beoordeling dient evenwel door een andere arts en/of psycholoog te geschieden dan degene die bij de eerdere beoordeling betrokken was. Hetzelfde geldt voor het arbeidsdeskundige advies. Ook kan het noodzakelijk zijn om (wederom) te voorzien in een multidisciplinair overleg met een arts, een psycholoog en een arbeidsdeskundige. Daarnaast is de huidige mogelijkheid van verlenging van de beslistermijn nogal eens emotioneel belastend voor de betrokkenen. Om deze redenen is in de wet een termijn opgenomen van zestien weken voor de beslissing op bezwaar tegen een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking.

De leden van VVD-fractie vragen of het niet zinvoller is om een centraal indicatieorgaan te organiseren.

Onlangs is uw Kamer door de Staatssecretaris van VWS geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het Programma Stroomlijning Indicatieprocessen in Zorg en Sociale Zekerheid (II 2006/07, 29 515 en 26 631, nr. 203). Medio 2006 zijn de ministeries van VWS en SZW samen met UWV, CWI en CIZ met dit programma gestart. Door middel van pilots is onderzocht op welke wijze het proces van indicatiestelling voor voorzieningen in de zorg en de sociale zekerheid minder bureaucratisch kan verlopen. In de pilots «Gezamenlijke Beoordeling» hebben UWV, CIZ, CWI en vijf gemeenten samengewerkt in de uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijke cliënten. Dit gebeurde met instemming van de betrokken cliënten. De resultaten van deze pilots hebben geleerd dat uitwisseling van gegevens nuttig is en lasten kan verlichten, zowel voor de cliënt als voor de uitvoeringsinstanties. Voor het vervolg staat er daarom een nieuwe, regionale pilot gepland waarbij de verschillende organisaties gezamenlijk één fysiek loket creëren waarin ze samenwerken ten behoeve van deze categorie cliënten. Het kabinet streeft ernaar om na afronding van deze pilot begin 2009 beslissingen te nemen over een landelijke invoering van deze manier van werken. Daarnaast is ook een pilot «indicatiedossier/-paspoort» uitgevoerd. Hierbij is onderzocht of het mogelijk is in de toekomst informatie over één cliënt te ontsluiten in de verschillende systemen van de betrokken partijen. Het indicatiedossier is dan een virtueel mechanisme voor het inzien van de relevante informatie die door alle betrokkenen (cliënt, arts en indicatiestellers) in hun eigen applicaties is vastgelegd. Het vooronderzoek zal nu nader worden uitgewerkt naar een concreet plan van aanpak en functioneel ontwerp. Daarnaast wordt er een businesscase opgesteld om de baten en lasten van het indicatiedossier/-paspoort inzichtelijk te maken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op grond van welke criteria een gemeente kan overgaan tot herindicatie, of er ook een periodieke herindicatie plaatsvindt en zo ja om de hoeveel jaar. Ook vragen zij zich af of Wsw’ers niet zelf de mogelijkheid moeten krijgen een herindicatie aan tevragen.

Bij (her)indicatie dient CWI een besluit te nemen over de geldigheidsduur van de af te geven (her)indicatiebeschikking. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om 16 weken voordat de geldigheid van de (her)indicatiebeschikking afloopt een aanvraag voor een herindicatie te doen bij CWI. Dit is de zogenoemde periodieke herindicatie. Daarnaast is herindicatie op verzoek van de geïndiceerde zelf mogelijk. Tenslotte wordt het met de wetswijziging ook mogelijk gemaakt dat gemeenten na 13 weken van ongeschiktheid tot het verrichten van Wsw-arbeid wegens ziekte of gebrek een herindicatie kunnen aanvragen bij CWI. De gemeente dient in dit geval middels indiening van een re-integratieverslag aannemelijk te maken dat betrokkene duurzaam niet meer in staat is tot het verrichten van Wsw-arbeid. Geeft CWI een negatieve herindicatiebeschikking af omdat betrokkene «te slecht» wordt bevonden voor de Wsw dan kan de gemeente de dienstbetrekking opzeggen op het moment dat er een plek is gevonden in het kader van dagbesteding AWBZ dan wel als betrokkene hier geen interesse in heeft. Hiermee wordt enerzijds voorkomen dat Wsw-werknemers die eigenlijk niet meer tot de doelgroep behoren, en voor wie inspanningen gericht op re-integratie naar Wsw-arbeid geen kans van slagen hebben, gedurende de volledige duur van het opzegverbod van 104 weken een Wsw-plaats bezet houden, waardoor instroom in de Wsw van iemand op de wachtlijst wordt verhinderd. Anderzijds krijgen deze werknemers de mogelijkheid om eerder door te stromen naar dagbesteding AWBZ, waarmee hun maatschappelijke participatie wordt gewaarborgd. In het inkomen van betrokkene wordt tot 104 weken na aanvang van de ziekte of het gebrek voorzien door ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na afloop van de 104 weken ontstaat na beoordeling door UWV het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Met de wetswijziging wordt tevens geregeld dat er geen bepalingen meer worden opgenomen over de minimale en maximale geldigheidsduur die CWI mag toekennen. In plaats daarvan zal CWI beleidsregels opstellen, zodat een geldigheidsduur op maat kan worden toegekend. Hiermee kunnen onnodige herindicaties en daarmee bureaucratie en belasting van de doelgroep worden voorkomen. Zo zijn in 2006 circa 13 000 personen geherindiceerd door CWI. 96% behoorde na herindicatie nog tot de doelgroep. Gezien dit hoge percentage ligt het voor de hand te streven naar vermindering van het aantal herindicaties, niet alleen vanwege de kosten maar ook vanwege de emotionele belasting die herindicatie met zich mee kan brengen voor Wsw’ers.

De leden van de CDA-fractie vragen of de werknemer verplicht is om bij het vervallen van de indicatie gebruik te maken van een alternatief aanbod en zo ja onder welke voorwaarden. Zij vragen ook of het denkbaar is dat iemand geen alternatief aanbod krijgt en dan op een volledig door de gemeente gefinancierde Wsw-plek werkzaam blijft en of de veronderstelling klopt dat iemand die geen gebruik maakt van het alternatieve aanbod ontslagen wordt en mogelijk aanspraak moet maken op een bijstandsuitkering.

In het wetsvoorstel wordt gesproken over het vervallen van de (her)indicatiebeschikking als betrokkene reguliere arbeid gaat verrichten dan wel de pensioengerechtigde leeftijd bereikt of komt te overlijden. Verondersteld wordt dat de CDA-fractie doelt op het afgeven door CWI van een negatieve herindicatiebeschikking omdat de Wsw-werknemer niet meer tot de doelgroep wordt gerekend. Indien CWI iemand «te goed» of «te slecht» acht voor de Wsw dan is de gemeente verantwoordelijk voor het realiseren van een passende reguliere werkplek dan wel voor de totstandkoming van een plek in de dagbesteding AWBZ. Totdat een dergelijke plek is gevonden blijft betrokkene werkzaam op zijn Wsw-plaats. Werkt betrokkene hieraan niet mee of wordt een passende reguliere werkplek of dagbesteding AWBZ geweigerd dan kan de gemeente of de reguliere werkgever (als sprake is van begeleid werken) overgaan tot ontslag. Afhankelijk van de inkomenssituatie kan betrokkene vervolgens terugvallen op een bijstandsuitkering.

4. Realisatie van het doel van de wetals gevolg van de wetswijziging

De leden van de CDA-fractie vragen om een betere onderbouwing voor de veronderstelde positieve effecten van de wetswijziging. Ook de leden van de VVD-fractie vragen om een nadere onderbouwing voor de veronderstelling dat met de wetswijziging meer Wsw-plaatsen buiten het beschutte sw-bedrijf tot stand komen en zij vragen of de regering alsnog concrete meetbare doelstellingen kan formuleren. De leden van de SP-fractie vragen of met de wetswijziging de trend wordt gekeerd dat niet de beschikbare vacature het uitgangspunt is, maar de vraag of deze arbeidsplaats ook het best passend is en vragen zich af of een vooraf opgelegd doel als begeleid werken wel past bij het doel van de Wsw.

De wetswijziging is erop gericht om de kern van de wet, het doel van de Wsw beter te kunnen realiseren: Wsw-plaatsen realiseren die passen bij de mogelijkheden en capaciteiten van de geïndiceerden zodat hun arbeidsvaardigheden behouden of zo mogelijk verder ontplooid worden met het oog op het werken onder zo normaal mogelijke omstandigheden. Het vergroten van het aantal begeleid werkenplaatsen is derhalve geen doel op zich. Uit overleg met de bij de uitvoering van de Wsw betrokken partijen alsook uit het voornoemde onderzoek van de AR, het advies van de RWI en het IBO «Aan de slag» is gebleken dat belemmeringen bij het realiseren van dit doel te maken hebben met de door gemeenten als gering ervaren verantwoordelijkheid voor de Wsw, de mogelijkheden die geïndiceerden zelf hebben om sturing te geven aan het realiseren van voor hen passende Wsw-plaatsen en de bereidheid van reguliere werkgevers om arbeidsplaatsen beschikbaar te stelen. De wetswijziging richt zich dan ook op het verbeteren van de sturing door gemeenten, het creëren van meer zeggenschap voor de doelgroep zelf en het werk maken van een grotere bereidheid van werkgevers om Wsw’ers in dienst te nemen. Deze drie pijlers, waar in onderstaande paragrafen nog nader op in gegaan zal worden, moeten in samenhang met elkaar worden bezien en moeten gezamenlijk leiden tot het beter realiseren van het doel van de wet. Dus inderdaad niet meer de vacature in het sw-bedrijf centraal, maar de doelgroep zelf. Daarbij past het volgens het kabinet niet om landelijk vooraf een kwantitief doel te stellen. Er is juist voor gekozen om de kwantitatieve doelstelling die er nu is, de zogenoemde taakstelling begeleid werken, te laten vervallen. Het gaat er om dat gemeenten ervoor zorgdragen dat maatwerk wordt geleverd.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af waarom gemeenten nu wel meer begeleid werkenplaatsen zouden creëren en welk financieel belang zij daarbij hebben. Ook vragen zij zich af waarom er zo’n strikt onderscheid wordt gemaakt tussen detacheren en begeleid werken en of dit wel vruchtbaar is. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoeveel begeleid werkenplekken er nu zijn, wat het aantal beoogde plekken is in 2009 en 2010 en hoe de bonus uitpakt als je die aantallen haalt. Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie of het mogelijk is een deel van het bedrag voor werkgevers ten goede te laten komen aan werknemers die in een zo regulier mogelijke omgeving gaan werken. En hoe wordt gedacht over een financiële tegemoetkoming, in collectieve zin, om de eventuele stap van het sw-bedrijf naar begeleid werken beter mogelijk te maken. De leden van de SP-fractie vragen zich af waar in het voorstel staat dat 50% van de Wsw’ers begeleid kan werken. De leden van de fracties van de VVD en SGP vragen zich af waarom de nadruk zo ligt op begeleid werken en of detacheren niet verder kan worden gestimuleerd. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er wel voldoende geld is om genoeg begeleid werkenplekken te realiseren en of niet meer stimulerende maatregelen nodig zijn.

Zoals in de eerste paragraaf is vermeld, kunnen globaal drie vormen van Wsw-arbeid onderscheiden worden: beschutte arbeid bij een sw-bedrijf, detachering bij een reguliere werkgever of begeleid werken in dienst van een reguliere werkgever. Begeleid werken staat het dichtst bij het werken onder zo normaal mogelijke omstandigheden, waar alle betrokkenen gezien de doelstelling van de wet naar behoren te streven. Dit wil echter niet zeggen dat dit voor de gehele doelgroep ook een haalbaar streven is. Het vergroten van het aantal begeleid werkenplaatsen is derhalve geen doel op zich. Wel kan geconstateerd worden dat het aandeel begeleid werkenplekken – 3% eind 2006 – niet in verhouding staat tot het aandeel geïndiceerden van wie CWI bij (her)indicatie vaststelt dat zij ook daadwerkelijk op een begeleid werkenplek aan de slag kunnen – circa 50%. Wel is de afgelopen jaren een duidelijke groei waarneembaar van het aantal begeleid werkenplekken: 1215 (1,3%) eind 2003, 1575 (1,6%) eind 2004, 2096 (2,1%) eind 2005 en 2917 (2,9%) eind 2006. Gemeenten en sw-bedrijven geven zelf ook aan in toenemende mate werk te maken van begeleid werken en zeggen dat dit met de nodige inspanningen zeker voor een groter deel van de doelgroep mogelijk is. Het kabinet wil deze inspanningen van gemeenten en sw-bedrijven ten aanzien van begeleid werken verder stimuleren door een bonussystematiek begeleid werken te introduceren. VNG heeft ook aangegeven hier voorstander van te zijn. Gemeenten krijgen vanaf 2008 extra budget voor iedere gerealiseerde begeleid werkenplek die in het voorafgaande jaar is gerealiseerd en kunnen dit budget naar eigen inzicht inzetten. Gemeenten kunnen er dus ook voor kiezen dit budget in te zetten voor een beloning voor Wsw’ers die de overstap maken naar begeleid werken in dienst van een reguliere werkgever of als stimulans voor een reguliere werkgever die een begeleid werkenplek beschikbaar stelt. Het kabinet wil de wijze waarop gemeenten de bonus willen inzetten graag aan gemeenten zelf laten. Voor de bonussystematiek begeleid werken is vanaf 2008 € 18 mln. gereserveerd. De bonus per gerealiseerde begeleid werkenplek is gemaximeerd op € 3 000. Dat betekent dat maximaal 6000 begeleid werkenplekken kunnen worden gerealiseerd waarbij de maximale bonus van € 3 000 aan gemeenten wordt uitgekeerd. Als op enig moment meer dan 6000 begeleid werkenplekken zijn gerealiseerd, neemt de bonus per begeleid werkenplek navenant af. Stel dat er over 3 jaar 10 000 begeleid werkenplekken zijn gerealiseerd dan bedraagt de bonus per plek € 1 800. Het kabinet heeft er bewust voor gekozen de bonussystematiek te beperken tot begeleid werken, omdat deze vorm van werken het minst gerealiseerd wordt en gelet op het doel van de wet wel zeer nastrevenswaardig is. Detacheren daarentegen komt veel beter van de grond – 19% eind 2006 – en is, gelet op de inleenvergoeding die verkregen wordt, ook al financieel aantrekkelijk voor gemeenten en sw-bedrijven. Het kabinet acht een bonussystematiek voor detacheren dan ook niet noodzakelijk.

5. Sturing door gemeenten

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere onderbouwing waarom de verstrekking van het budget rechtstreeks aan sw-bedrijven als een probleem wordt ervaren dat kan worden opgelost door overheveling van het budget naar gemeenten alsook hoe dit leidt tot meer betrokkenheid door gemeenten. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie het kabinet aan te geven waaruit de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van gemeenten nog blijkt als de uitvoering van taken aan een werkvoorzieningschap wordt overgedragen. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het onmogelijk wordt om het budget vanuit het rijk rechtstreeks aan het werkvoorzieningschap over te maken. De leden van de SP-fractie vragen inzicht in wie er verantwoordelijk is voor de sociale doelen en hoe hierop wordt toegezien en vragen een reactie op de rapporten van de SP-afdelingen in Overijssel, Cuijk, Leeuwarden en Zeist over de uitvoering van de Wsw. Ook vragen de leden van de SP-fractie zich af of gemeenten beter gaan sturen enkel door het verleggen van geldstromen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verdeling van middelen plaatsvindt als gemeenten besluiten samen te werken. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het wenselijk vindt dat gemeenten meer samenwerken bij het creëren van begeleid werken en welke prikkels er mogelijk zijn om deze samenwerking te stimuleren. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe het kabinet de vergroting van de democratische controle enerzijds waardeert ten opzichte van de efficiency en de stimulans tot samenwerking anderzijds en of deze beide aspecten verenigbaar zijn.

Individuele gemeenten hebben de afgelopen jaren al meer verantwoordelijkheid, ook in financiële zin, en daarmee ook betrokkenheid gekregen ten aanzien van de uitvoering van de WWB en WMO en zijn volop bezig met het ontwikkelen van een integrale visie op het re-integratie- en participatiebeleid voor hun inwoners. Gemeenten hebben zelf ook aangegeven dat de Wsw onderdeel van deze visie zou moeten uitmaken en niet als iets aparts moet worden gezien dat ver weg op afstand is georganiseerd. Vanuit een integrale visie zouden gemeenten keuzes moeten maken over de wijze waarop ze de Wsw willen uitvoeren en of en hoe ze willen samenwerken. Samenwerken en de wijze waarop dit gebeurt moet een bewuste keuze zijn van gemeenten en niet een vanzelfsprekendheid.

Het kabinet is van mening dat het toekennen van het budget aan individuele gemeenten nodig is om gemeenten beter in staat te stellen om invulling te geven aan de verantwoordelijkheid die zij, ook nu al, hebben voor de Wsw, opdat het doel van de Wsw beter kan worden bereikt. De betrokkenheid van gemeenten bij de vormgeving van het beleid en de uitvoering van de Wsw wordt zodoende beter gewaarborgd. Met het budget in handen, met een plek hiervoor in de gemeentelijke begroting en in de gemeentelijke jaarrekening, kan door het college van B&W in samenspraak met de gemeenteraad meer gestuurd worden op zowel beleid als uitvoering van de Wsw. Kort gezegd: de gemeente betaalt, dus bepaalt.

Gemeenten zelf zijn dan ook voorstander van dit voorstel. Het feit dat de gemeenten die samenwerken in een werkvoorzieningschap niet zelf het budget voor de eigen Wsw’ers krijgen, waarvoor ze uiteindelijk wel verantwoordelijk zijn, belemmert hen volgens eigen zeggen in de mogelijkheid om ook te kunnen sturen op een door hen gewenste uitvoering van de Wsw.

Overigens betekent het gegeven dat het budget te allen tijde door het rijk verstrekt wordt aan individuele gemeenten en dat individuele gemeenten hierover ook verantwoording moeten afleggen aan het rijk geenszins dat gemeenten niet meer kunnen samenwerken in een werkvoorzieningschap. Ze kunnen hier nog steeds voor kiezen, ook wat de uitvoering van begeleid werken betreft. Geen sprake kan echter meer zijn van het verschuilen achter of opgesloten zijn in een collectief. Het zijn de individuele colleges die de verantwoordelijkheid dragen en hierop aangesproken kunnen worden door de gemeenteraad en het rijk. Juist deze keuze voor individuele gemeentelijke financiële verantwoordelijkheid, maar wel de mogelijkheid om de Wsw verder in gezamenlijkheid uit te voeren, leidt volgens het kabinet tot het juiste evenwicht tussen democratische controle en gemeentelijke sturingsmogelijkheden enerzijds en een efficiënte, doelmatige en doeltreffende uitvoering anderzijds.

Gelet op de verantwoordelijkheid die gemeenten hebben voor de uitvoering van de Wsw is het niet aan het kabinet om te oordelen over de lokale uitvoering van de Wsw, zoals beschreven in de rapporten van de SP-afdelingen in Overijssel, Cuijk, Leeuwarden en Zeist. Controle op de uitvoering van de Wsw vindt plaats via de gebruikelijke weg van de lokale democratie, de gemeenteraad. Om de invloed van de Wsw’ers te vergroten heeft het kabinet in de wetswijziging wel de verplichting tot cliëntenparticipatie opgenomen. Via de gemeentelijke jaarrekening dient de gemeente vanaf 2008 verantwoording af te leggen aan het rijk. Daarnaast houdt IWI toezicht op de algehele uitvoering van de Wsw.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of overdracht van taken naar gemeenten niet het risico inhoudt dat zaken als wachtlijstbeheer dubbel worden gedaan en er veel beheersmatig gedoe ontstaat. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom er per gemeente de verplichting is om wachtlijstbeheer en plaatsingen te administreren. Ook vragen zijn hoe, in dit geval de gemeente Utrecht met 43 gemeenten personeelsgegevens moet uitwisselen voor mensen die in Utrecht werken, maar elders wonen en hoe kan worden voorkomen dat verhuisbewegingen niet leiden tot heel veel administratieve lasten voor de betrokken gemeenten. De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet in te gaan op de zienswijze van de VNG dat het wetsontwerp weinig oog heeft voor de bestaande situatie, namelijk dat de uitvoering grotendeels georganiseerd is in werkvoorzieningschappen. Ook vragen zij of de regering de vermindering van administratieve lasten kan kwantificeren.

Met de wetswijziging worden individuele gemeenten verantwoordelijk, ook in financiële zin, voor hun geïndiceerden. Dit leidt ertoe dat gemeenten over gegevens over de wachtlijst en het aantal gerealiseerde Wsw-plaatsen dienen te beschikken. Het landelijk beschikbare Wsw-budget zal immers aan gemeenten worden verstrekt op basis van het aantal geïndiceerden op de wachtlijst en het aantal geïndiceerden dat in het kader van de Wsw werkt. Om het budget onder gemeenten te kunnen verdelen, dienen gemeenten deze gegevens zelf in de gemeentelijke jaarrekening op te nemen. Voor het budget dat gemeenten ontvangen van het rijk moet vervolgens een minimumaantal Wsw-plaatsen gerealiseerd worden voor de eigen geïndiceerden. Gemeenten leggen in de gemeentelijke jaarrekening verantwoording af aan het rijk over het door hen gerealiseerde aantal Wsw-plaatsen voor hun geïndiceerden.

Daarbij is het ook in het belang van de eigen geïndiceerde inwoners die op de wachtlijst staan en waar de gemeente verantwoordelijk voor is, dat inzicht wordt geboden in de plek die geïndiceerden innemen op de gemeentelijke wachtlijst. Zij hebben immers het recht om te weten wanneer er een Wsw-plaats voor hen gerealiseerd kan worden of wanneer zij aanspraak kunnen maken op het persoonsgebonden budget (PGB) begeleid werken.

Het is echter niet zo dat gemeenten die nu in een werkvoorzieningschap samenwerken en waar dit werkvoorzieningschap de wachtlijst beheert, op dit punt geconfronteerd worden met een groot uitvoeringsprobleem. Het enige dat het werkvoorzieningschap moet doen, is de wachtlijst uitsplitsen per gemeente.

De keuze om de gemeenten, ook in financiële zin, verantwoordelijk te maken, heeft dus gevolgen voor gemeenten. Ook wat betreft de bekostiging van Wsw-plaatsen. Daar waar in de huidige financieringssystematiek als een Wsw-werknemer verhuist maar wel op zijn oude Wsw-plek blijft werken, het rijk het budget verstrekt aan de gemeente of het werkvoorzieningschap waar betrokkene werkt, wordt in de nieuwe financieringssystematiek in dit geval het budget verstrekt aan de gemeente waar betrokkene woont en heeft deze gemeente de verplichting om het budget dat samenhangt met de gerealiseerde Wsw-plaats over te hevelen aan de gemeente of het werkvoorzieningschap waar betrokkene werkt. Bij de overgang naar 2008 dient derhalve door gemeenten in kaart gebracht te worden waar de eigen geïndiceerden werkzaam zijn. Hierbij worden gemeenten ondersteund door het ministerie van SZW. Gegevens hierover zijn door de werkvoorzieningschappen en zelfstandig uitvoerende gemeenten onlangs aan het ministerie verstrekt om de budgetverdeling 2008 voor te kunnen bereiden. Overigens hebben ook al veel gemeenten, werkvoorzieningschappen en sw-bedrijven waar geïndiceerden werkzaam zijn die elders woonachtig zijn, zelf de betreffende woongemeenten aangeschreven om ervoor te zorgen dat de bekostiging van de Wsw-plaatsen niet in de knel komt met het verleggen van de geldstroom door het rijk. Het neerleggen van de verantwoordelijkheid bij individuele gemeenten vergt dus een eenmalige administratieve herschikking waar de voorbereidingen al voor in gang zijn gezet. Na deze herschikking zal de administratieve belasting in geval van verhuizingen van dezelfde omvang zijn als in de huidige situatie. Daartegenover staat dat met de wetswijziging structureel meer beleidsruimte wordt geboden aan gemeenten en de administratieve lasten worden verminderd, onder andere door de introductie van een sterk vereenvoudigde financieringssystematiek. Conform de single-information/single-audit-systematiek hoeft er geen apart verantwoordingsverslag voorzien van een accountantsverklaring meer te worden ingediend bij het rijk. Verantwoording over de Wsw vindt plaats als onderdeel van de gemeentelijke jaarrekening, waarbij het aantal indicatoren waarover gemeenten verantwoording moeten afleggen afneemt van 123 naar 4. Naast een reductie van de administratieve verantwoordingslasten worden met de wetswijziging ook problemen in de uitvoering die voortvloeien uit de huidige wetgeving opgelost. Zowel gemeenten als sw-bedrijven hebben hiertoe de afgelopen jaren veel suggesties gedaan.

De leden van de CDA-fractie vragen of is voorzien in het feit dat gemeenten door overdracht van taken extra incidentele kosten maken.

Naast de twee verordeningen die gemeenten moeten opstellen, brengt de wetswijziging geen wezenlijk nieuwe taken met zich mee. Mogelijk dat wel een verschuiving van taken zal plaatsvinden tussen sw-bedrijven, werkvoorzieningschappen en gemeenten. De mate waarin dit gebeurt zal ook afhangen van de wens en inzet van gemeenten om de uitvoeringsstructuur aan te passen.

De leden van de CDA-fractie vragen of detacheren tot het publieke of private domein behoort. De leden van de VVD-fractie vragen of er bij begeleid werken ook een taak ligt voor de private markt en of het mogelijk is hiervoor ook andere re-integratiebureaus/uitzendbureaus in te schakelen. De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre bij de keuze van gemeenten voor een begeleidingsorganisatie niet alleen budgettaire overwegingen spelen gezien het feit dat een overschot voor andere doeleinden kan worden bereikt.

Gemeenten hebben de ruimte om de uitvoeringsmodaliteit te bepalen die het beste past bij de wijze waarop zij hun verantwoordelijkheid voor hun geïndiceerden waar willen maken. Voor het realiseren van passende Wsw-plaatsen kan de gemeente welke organisatie dan ook inschakelen, dus ook re-integratiebedrijven of uitzendbureaus als die bijvoorbeeld de beste verhouding tussen prijs en kwaliteit leveren. De verantwoordelijkheid voor hun eigen geïndiceerden kunnen gemeenten echter nooit overhevelen naar een private partij. Voert een private partij echter onderdelen van de Wsw voor de gemeente uit dan biedt de Wsw de gemeente de mogelijkheid om in een aanwijzingsbesluit de rechtsbetrekking met deze partij te regelen. Een aanwijzingsbesluit versterkt de positie van de gemeente doordat de gemeente daarin eenzijdig de randvoorwaarden van de uitvoering kan bepalen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat gemeenten zich bij hun keuze voor een uitvoerder voor onder meer begeleid werken vooral laten leiden door budgettaire overwegingen. Het is ook nu namelijk al zo dat gemeenten budget dat ze overhouden na het realiseren van het minimumaantal Wsw-plaatsen mogen besteden aan andere doeleinden. De huidige praktijk is echter dat gemeenten jaarlijks eigen middelen toevoegen voor de uitvoering van de Wsw. Niet alleen voor het dekken van tekorten, die gemeenten overigens ook geacht worden zelf aan te vullen, maar ook voor het realiseren van bijvoorbeeld extra Wsw-plaatsen.

De leden van SP-fractie vragen een toelichting op de instrumenten die een gemeente en een uitvoeringsorganisatie ter beschikking staan voor het bevorderen en behoud van de arbeidsbekwaamheid. Ook vragen zij hoe gemeenten inzicht kunnen krijgen in de ontwikkeling van Wsw’ers, of werkleiders en voormannen in sw-bedrijven voldoende zijn toegerust en uitgerust voor de omgang met de doelgroep Wsw’ers en hoe het kabinet gaat bevorderen dat ook Wsw’ers gebruik kunnen maken van hun recht op scholing.

Het doel van de wet blijft met de wetswijziging onveranderd, namelijk het realiseren van Wsw-plaatsen die passen bij de mogelijkheden en capaciteiten van de geïndiceerden zodat hun arbeidsvaardigheden behouden of zo mogelijk verder ontplooid worden met het oog op het werken onder zo normaal mogelijke omstandigheden. De wetswijziging verandert niets aan de instrumenten die gemeenten en uitvoeringsorganisaties ter beschikking staan voor het ontwikkelen, begeleiden en scholen van Wsw-werknemers om het doel van de wet te bereiken. Het zijn gemeenten die hiervoor verantwoordelijk zijn. Door het verstrekken van het budget aan individuele gemeenten krijgen gemeenten wel meer mogelijkheden om hierop te sturen.

6. Financieringssystematiek

De leden van de PvdA-fractie vragen of gemeenten meer geld krijgen naarmate meer mensen in hun gemeenten een Wsw-indicatie hebben en als dit zo is waarom gemeenten dan gebruik zouden maken van de mogelijkheid die ze krijgen om de indicatie van mensen in te trekken. De leden van de VVD-fractie vragen hoe gemeenten worden gecompenseerd voor een stijging van het aantal Wsw’ers en vragen hoe gemeenten kunnen omgaan met grote schommelingen in het bestand. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het kabinet garandeert dat gemeenten wel worden gestimuleerd dat personen die hun indicatie verliezen elders worden gere-integreerd met de keuze voor afloop van de subsidie in 5 jaar. Zij vragen zich af of het wel verstandig is zo’n lange periode door te betalen zonder daaraan concrete inspanningsverplichtingen te koppelen. Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wat er gebeurt met gemeenten die niet het minimale aantal sw of bw-plaatsen kunnen realiseren en of het budget direct wordt gekort en welke teldatum er wordt gehanteerd bij toekenningen op basis van het aantal geïndiceerden en of hierdoor niet te maken krijgen met grote schommelingen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe evaluatie van de financieringssystematiek plaatsvindt.

Met de wetswijziging wordt de financieringssystematiek van de Wsw sterk vereenvoudigd. Het Wsw-budget wordt onder individuele gemeenten verdeeld naar behoefte, op basis van het aantal in de gemeente woonachtige geïndiceerden die op de wachtlijst staan of een dienstbetrekking hebben op 31 december van het jaar T-2. In principe is het aandeel van het landelijk beschikbare budget dat een individuele gemeente ontvangt, gelijk aan het aantal in de gemeente woonachtige geïndiceerden die op de wachtlijst staan of een dienstbetrekking hebben ten opzichte van het landelijke aantal. Het kabinet heeft dus gekozen voor een simpele systematiek die het meest recht doet aan de vraag naar Wsw-plaatsen.

Op de wachtlijst mogen alleen geïndiceerden staan die daadwerkelijk beschikbaar zijn voor Wsw-arbeid, oftewel geïndiceerden die ook willen en kunnen werken. De gemeente legt in de gemeentelijke jaarrekening van het jaar T-1 verantwoording af over het aantal in de gemeente woonachtige geïndiceerden die op de wachtlijst staan of een dienstbetrekking hebben op 31 december van het jaar T-2, zodat de budgetverdeling voor het jaar T plaats kan vinden voor 1 oktober van het jaar T-1. De gemeentelijke accountant dient op een juiste weergave van de gegevens in de gemeentelijke jaarrekening toe te zien. Ook zal IWI toezicht houden op het wachtlijstbeheer van gemeenten.

Voor het budget dat een gemeente ontvangt van het rijk dient een minimumaantal Wsw-plaatsen gerealiseerd te worden. De gemeente dient in de gemeentelijke jaarrekening verantwoording af te leggen over het aantal gerealiseerde Wsw-plaatsen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om bij de vaststelling van het budget dat aan gemeenten is verstrekt voor de uitvoering van de Wsw alleen nog maar te beoordelen of gemeenten het minimumaantal toebedeelde Wsw-plaatsen hebben gerealiseerd. Is dit niet het geval dan wordt het budget dat is gemoeid met de niet gerealiseerde Wsw-plaatsen teruggevorderd. Budget dat gemeenten over houden na realisatie van het minimumaantal Wsw-plaatsen mogen gemeenten naar eigen inzicht besteden. Op deze wijze worden gemeenten gestimuleerd tot een efficiënte uitvoering.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om het voorstel van het vorige kabinet aan te passen om de subsidie voor mensen zonder geldige (her)indicatiebeschikking in vijf jaar tijd af te bouwen. Dit betekent een aanzienlijke reductie van de verantwoordingslasten van gemeenten. Het is niet zo dat hiermee de stimulans vervalt voor gemeenten om een daadwerkelijke inzet te plegen om personen zonder geldige (her)indicatiebeschikking buiten de Wsw aan het werk te krijgen, zodat weer ruimte ontstaat om een geïndiceerde vanaf de wachtlijst te plaatsen. De stimulans voor gemeenten om hier werk van te maken is gelegen in de nieuwe wijze van financieren. Het budget wordt immers verdeeld onder gemeenten op basis van het aantal in de gemeente woonachtige geïndiceerden die op de wachtlijst staan of een dienstbetrekking hebben.

De verdeling van het budget en de Wsw-plaatsen onder gemeenten kan van jaar op jaar tot herverdeeleffecten leiden. Onder herverdeeleffecten wordt verstaan de mate waarin een gemeente in enig jaar meer of minder Wsw-plaatsen ontvangt dan in het voorgaande jaar ten koste of ten gunste van andere gemeenten. Om deze effecten te beperken en gemeenten niet met te grote wisselingen van jaar op jaar te confronteren is voorzien in een garantiefactor. Deze houdt in dat gemeenten voor het jaar T ten minste een x-percentage van het aantal voor het jaar T-1 toebedeelde Wsw-plaatsen ontvangt. De hoogte van deze garantiefactor zal worden bepaald op basis van de landelijk gemiddelde uitstroom uit het werknemersbestand in het jaar T-2. Hiermee wordt gewaarborgd dat een gemeente die er in enig jaar in Wsw-plaatsen op achteruitgaat, dit zo goed als mogelijk op kan vangen door de gebruikelijke uitstroom uit het werknemersbestand. Het aantal Wsw-plaatsen dat nodig is om gemeenten te garanderen dat zij ten minste een x-percentage van het aantal voor het jaar T-1 toebedeelde Wsw-plaatsen ontvangen, wordt verstrekt uit het aantal landelijk beschikbare Wsw-plaatsen. Dit betekent dat gemeenten die er in principe op grond van hun aantal geïndiceerden in aantal Wsw-plaatsen op vooruit zouden gaan, een deel daarvan inleveren, zodat gemeenten gecompenseerd kunnen worden die er teveel op achteruit zouden gaan.

De werking van de financieringssystematiek zal in het kader van de bredere evaluatie van de wet, drie jaar na inwerkingtreding van de wet en vervolgens telkens na vier jaar, nader worden bezien.

De leden van de CDA-fractie vragen of zicht kan worden gegeven op de herverdeeleffecten van de nieuwe financieringssystematiek. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen naar de herverdeeleffecten van de nieuwe financieringssystematiek en vragen of het kabinet bereid is om een financiële regeling te treffen in geval van herverdeeleffecten. De leden van de SP-fractie vragen wat de precieze gevolgen zijn van de nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten en schappen.

Zoals gezegd wordt met de wetswijziging het Wsw-budget onder individuele gemeenten verdeeld naar behoefte, op basis van het aantal in de gemeente woonachtige geïndiceerden die op de wachtlijst staan of een dienstbetrekking hebben. Het budget dat gemeenten volgens de nieuwe financieringssystematiek ontvangen kan echter niet zonder meer vergeleken worden met het budget dat gemeenten/werkvoorzieningschappen zouden ontvangen volgens de huidige financieringssystematiek. In de huidige financieringssystematiek is het namelijk zo dat als een Wsw-werknemer verhuist maar wel op zijn oude Wsw-plek blijft werken, het rijk het budget niet verstrekt aan de nieuwe woongemeente, maar aan de gemeente of het werkvoorzieningschap waar betrokkene werkt. In de nieuwe financieringssystematiek wordt in dit geval het budget echter verstrekt aan de woongemeente en heeft de woongemeente de verplichting om het budget dat samenhangt met de gerealiseerde Wsw-plaats over te hevelen aan de gemeente of het werkvoorzieningschap waar betrokkene werkt. Door verhuizingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden, ontvangen gemeenten vanaf 2008 dus naast het budget van het rijk mogelijk ook nog budget van andere gemeenten.

Voorkomen dient echter te worden dat bij gemeenten budgettaire problemen ontstaan als gevolg van de nieuwe financieringssystematiek. Derhalve heeft het kabinet een analyse hiernaar verricht. Hiertoe is het budget dat gemeenten puur op basis van het aantal geïndiceerden zouden ontvangen, vergeleken met de meest recente gegevens van gemeenten over het aantal gerealiseerde Wsw-plaatsen. Op deze wijze wordt een beeld verkregen van gemeenten die meer gerealiseerde Wsw-plaatsen zouden hebben dan door het rijk toebedeelde Wsw-plaatsen. Deze gemeenten zouden dan met een zogenoemde overrealisatie geconfronteerd worden in 2008. Zij dragen hier vanaf 2008 wel de verantwoordelijkheid voor, maar hebben hier in het verleden niet zelf voor gekozen. Zo kan het zo zijn dat in het verleden toevalligerwijs relatief meer geïndiceerde inwoners zijn geplaatst van de ene dan de andere gemeente door het werkvoorzieningschap waar de verschillende gemeenten deel van uitmaken. Daarnaast kan deze situatie ontstaan als, zoals ook hiervoor uiteen gezet, Wsw-werknemers in het verleden zijn verhuisd naar een andere gemeente maar wel op de oude Wsw-plek zijn blijven werken. De woongemeente draagt in de huidige situatie niet de verantwoordelijkheid voor deze Wsw-werknemer, maar vanaf 2008 wel.

Aangezien ontslag van Wsw-werknemers niet aan de orde kan zijn, wil het kabinet de overrealisatie waar gemeenten in 2008 mogelijk mee worden geconfronteerd en die niet door de gebruikelijke uitstroom uit het werknemersbestand kan worden ondervangen, compenseren. Hiertoe wordt de nieuwe financieringssystematiek voor het jaar 2008 aangepast. Gemeenten krijgen de garantie dat zij bij de verdeling van het landelijke aantal beschikbare Wsw-plaatsen, tenminste 97,5% van het aantal op 30 juni 2007 gerealiseerde Wsw-plaatsen krijgen toebedeeld. Dit betekent dat gemeenten die op basis van hun aandeel geïndiceerden eigenlijk meer Wsw-plaatsen zouden krijgen, een deel hiervan inleveren om budgettaire problemen bij andere gemeenten te voorkomen. Om te voorkomen dat deze herschikking van Wsw-plaatsen het beoogde doel van de nieuwe financieringssystematiek, verdeling naar behoefte, teniet doet, stelt het kabinet voor de extra € 25 mln. die vanaf 2008 beschikbaar is in te zetten om extra Wsw-plaatsen toe te bedelen aan die gemeenten die daar op basis van hun aantal geïndiceerden het meeste behoefte aan hebben. Hiermee kunnen structureel circa 1 000 Wsw-plaatsen extra gerealiseerd worden en kan tevens een deel van de wachtlijstproblematiek het hoofd worden geboden. Met VNG en Cedris is afgesproken dat gemeenten medio oktober nader geïnformeerd worden over de nieuwe wijze van verdelen van het landelijk beschikbare budget en dat zij tevens een indicatie ontvangen van hun budget voor 2008.

De leden van de CDA-fractie vragen of het budget per plek gelijk blijft. Ook vragen zij of de knip tussen publiek en privaat betekent dat geen vast bedrag meer beschikbaar is voor de sw-bedrijven per gerealiseerde arbeidsplaats en of gemeenten zelf een deel van het budget kunnen achterhouden voor het uitvoeren van eigen taken en zelf kunnen besluiten welk deel van de beschikbare middelen naar sw-bedrijven gaat. Ook vragen zij of de regering op de hoogte is van de kwestie van de hoge kosten voor pensioenen en of zij mogelijkheden ziet hiervoor een voorziening te treffen. De leden van de SP-fractie vragen of met de wetswijziging ook het probleem wordt opgelost dat 80% tot 85% in de rode cijfers staat. Ook vragen zij of het onderzoek van Ecorys beschikbaar is en wat de belangrijkste conclusies zijn.

Door het rijk wordt voor het jaar 2008 € 2 275 658 000 beschikbaar gesteld om 89 817 Wsw-plaatsen te realiseren. Het aantal landelijk beschikbare Wsw-plaatsen blijft ongewijzigd. Het landelijk voor het jaar 2008 beschikbare budget is gelijk aan het landelijk voor het jaar 2007 beschikbare budget, waar de kabinetsbijdrage aan de arbeidskosten 2007 van € 55 780 000 aan is toegevoegd. Met het laatstgenoemde bedrag kunnen kosten als gevolg van stijging van onder andere lonen en pensioenlasten worden gecompenseerd. Zoals gezegd wordt het landelijk beschikbare budget verdeeld onder individuele gemeenten naar behoefte. Gemeenten zijn verantwoordelijk om met dit budget passende Wsw-platsen te realiseren voor hun geïndiceerden. Gemeenten hebben daarbij de ruimte om te differentiëren in de per Wsw-plaats in te zetten middelen. De kosten voor gemeenten die samenhangen met hun verantwoordelijkheid om voor hun geïndiceerden passende Wsw-plaatsen te realiseren dienen bekostigd te worden vanuit het budget dat zij van het rijk ontvangen. Daarnaast worden ook jaarlijks via het gemeentefonds middelen aan gemeenten verstrekt voor onder meer de uitvoering van de Wsw.

Gemeenten zijn als gevolg van de huidige tekorten en het feit dat zij deze zelf dienen aan te vullen in toenemende mate actief om te sturen op een efficiënte uitvoering en het daarmee terugdringen van tekorten. Het feit dat individuele gemeenten nu rechtstreeks het budget zullen ontvangen, vergroot hun mogelijkheden hiertoe. Het onderzoek dat in opdracht van het ministerie van SZW door Ecorys is verricht naar de achtergronden van bedrijfseconomische resultaten van sw-bedrijven, dat begin oktober aan uw Kamer is aangeboden als bijlage bij het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt september 2007, laat ook zien dat meer sturing door gemeenten gewenst is om de tekorten terug te dringen en dat gezien de grote verschillen in de uitvoering hier maatwerk geboden moet worden. Iedere situatie vraagt zijn eigen oplossingen.

7. Wachtlijsten

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel extra Wsw-plaatsen zijn te creëren met de extra € 18 mln. die is uitgetrokken voor de bonussystematiek begeleid werken en waarom de regering er niet voor gekozen heeft met deze middelen extra Wsw-plaatsen te creëren, gezien de steeds langer wordende wachtlijsten. De leden van SP-fractie vragen waarom het rijksbudget niet wordt verhoogd om de participatie van mensen te bevorderen. Ook vragen zij of het kabinet een stijging of daling van de wachtlijsten verwacht. De leden van de VVD-fractie vragen een reactie op de opmerking van VNG dat nog niet zeker is dat de wachtlijsten daadwerkelijk (snel) teruggedrongen zullen worden met het aannemen van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de GroenLinks-fractie willen graag inzicht in de omvang van wachtlijsten in de Wsw en vragen of per regio kan worden aangegeven hoe groot de huidige groep Wsw’ers is en hoeveel mensen er op de wachtlijst staan.

De wetswijziging biedt, zoals het kabinet uw Kamer ook per brief (Kamerstuk 2006/07, 19 817, nr. 30) heeft laten weten, geen structurele oplossing voor het probleem van de wachtlijsten in de Wsw. Eind 2006 stonden circa 20 000 mensen op de wachtlijst. De omvang van de wachtlijst per provincie is te vinden in het Jaarrapport Wsw-statistiek 2006 dat begin oktober naar uw Kamer is gestuurd als bijlage bij het Kwartaalbericht Arbeidsmarkt september 2007. Wordt gekeken naar de ontwikkeling van de wachtlijst vanaf de wetswijziging van 1998 dan kan geconstateerd worden dat deze meer dan verdubbeld is. Het is de verwachting dat de wachtlijsten de komende jaren zullen blijven toenemen omdat het aantal mensen dat een beroep doet op de Wsw voorlopig groter blijft dan de uitstroom uit het Wsw-werknemersbestand. De omvang van de wachtlijsten en de verwachte groei ervan zijn dusdanig dat de oplossing van dit probleem naar de mening van het kabinet niet zonder meer gevonden kan worden binnen de Wsw. Zoals in paragraaf 2 vermeld zal in het kader van de fundamentele herbezinning een structurele oplossing gevonden moeten worden voor de wachtlijstproblematiek. Gelet op voorgaande heeft het kabinet er voor gekozen om de € 18 mln. die vanaf 2008 extra beschikbaar is in te zetten voor een bonussystematiek begeleid werken en niet voor circa 700 extra Wsw-plaatsen.

De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie op het rapport van de G4 over de wachtlijsten en daarbij aandacht te besteden aan de opmerking dat «de grootstedelijke context door verminderde sociale cohesie een verzwarende factor is, die rechtvaardigt dat er gerichte aandacht is voor de wachtlijsten in de grote steden». Ook vragen zij in de reactie ook de inspanningen van de 40 krachtwijken te betrekken en in te gaan op de stelling dat het «financieel-economisch verstandig is te investeren in het zo snel mogelijk oplossen van de wachtlijsten en de onderbouwing van die stelling zoals beschreven in het rapport». De leden van de VVD-fractie vragen of het kabinet kan ingaan op de wens van de G27 om de WWB en Wsw samen te voegen en daarbij ook in te gaan op de reactie van de CG-Raad.

Het kabinet heeft ervoor gekozen het landelijk beschikbare Wsw-budget te verdelen op basis van de reële behoefte die gemeenten hebben aan Wsw-plaatsen, namelijk op basis van het aantal in de gemeente woonachtige geïndiceerden die op de wachtlijst staan of een dienstbetrekking hebben. Indien de grootstedelijke context, bijvoorbeeld als gevolg van inspanningen in de 40 krachtwijken, leidt tot meer behoefte aan Wsw-plaatsen dan zal dit tot uiting komen in een groter aantal geïndiceerden in de grote steden en dus ook tot een groter aandeel uit het landelijk budget.

Zoals in bovenstaande alinea is aangegeven, is het kabinet niet voornemens extra budget beschikbaar te stellen voor het verkorten van de wachtlijsten. Ze acht voor oplossing van dit probleem eerst een fundamentele herbezinning noodzakelijk. In dit kader zullen voorstellen van de G27, maar inmiddels ook van de G4, om budgetten Wsw en WWB samen te voegen ook worden meegenomen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet heeft overwogen een extra incidentele inspanning te laten verrichten om de wachtlijsten op te schonen, mogelijk voorzien van een financiële prikkel en of is overwogen deze taak bij sw-bedrijven neer te leggen. Tevens vragen zij of de verwachting juist is dat de inzet van re-integratiemiddelen voor mensen op de wachtlijst ook nu al is geoorloofd. De leden van de PvdA-fractie vragen wie verantwoordelijk is voor de kosten van iemand die op de wachtlijst staat en die een onbetaalde stage volgt bij het sw-bedrijf en daarvoor (hoge) reiskosten moet maken. De leden van de SP-fractie vragen of het UWV verplicht is re-integratiemiddelen in te zetten voor personen op de wachtlijst.

Het kabinet heeft verschillende maatregelen getroffen om gemeenten in staat te stellen de wachtlijstproblematiek te verzachten. Dit jaar is voortvloeiend uit het amendement Irrgang (II 2006/07, 30 885 B, nr. 3) eenmalig € 25 mln. via het gemeentefonds uitgekeerd aan gemeenten en voortvloeiend uit het amendement Verburg/Bussemaker (II 2006/07, 30 800 XV, nr. 34) eenmalig € 25 mln. via de Wsw-financieringssystematiek uitgekeerd aan gemeenten en werkvoorzieningschappen voor de aanpak van de wachtlijsten. Het is aan gemeenten en werkvoorzieningschappen zelf om te bepalen op welke wijze zij deze middelen inzetten. Zij zijn schriftelijk geïnformeerd door zowel het ministerie van BZK als het ministerie van SZW over het doel van de extra middelen, waarbij in samenspraak met de VNG suggesties zijn gedaan voor de besteding van de middelen: ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in en het opschonen van de wachtlijst en het activeren van personen op de wachtlijst.

Om de problematiek van de wachtlijsten verder te verzachten wil het kabinet met de wetswijziging gemeenten en UWV de mogelijkheid bieden om re-integratiemiddelen in te zetten om geïndiceerden op de wachtlijst te activeren in afwachting van een met Wsw-budget gefinancierde Wsw-plaats. Dit is nu niet geoorloofd. Zoals ik ook in de begeleidende brief bij deze nota naar aanleiding van het verslag heb aangegeven, ben ik wel voornemens dit vooruitlopend op de wetswijziging al toe te staan in 2007. Met het mogelijk maken van de inzet van re-integratiemiddelen voor geïndiceerden op de wachtlijst zouden dan ook bijvoorbeeld stages kunnen worden bekostigd. Het betreft hier evenwel een mogelijkheid en geen verplichting voor gemeenten en UWV. Zij kunnen de re-integratiemiddelen naar eigen inzicht inzetten voor de groepen waarvoor zij de verantwoordelijkheid dragen.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat het kabinet precies verstaat onder beschikbaarheid en wat zij vindt van de suggestie om een accountant hier op te laten controleren. De leden van SP-fractie vragen hoe het doel van passende arbeid zich verhoudt tot het kunnen verwijderen van Wsw’ers van de wachtlijst bij niet accepteren van een passende baan en wie beslist wat als passend kan worden aangemerkt.

Op de wachtlijst mogen alleen geïndiceerden staan die daadwerkelijk beschikbaar zijn voor Wsw-arbeid, oftewel geïndiceerden die ook willen en kunnen werken. Zo zijn geïndiceerden die langdurig ziek zijn of voltijdsonderwijs volgen niet beschikbaar voor Wsw-arbeid. Deze personen dienen dan geen deel uit te maken van de wachtlijst. Pas op het moment dat zij weer beschikbaar zijn, mogen ze wederom hun plek op de wachtlijst innemen. Ook geïndiceerden die een passende Wsw-plaats, een Wsw-plaats die naar het oordeel van de gemeente aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de geïndiceerden, weigeren en daarmee blijk geven niet in de Wsw te willen werken, zijn niet beschikbaar voor Wsw-arbeid en dienen van de wachtlijst te worden verwijderd. De Wsw is immers vrijwillig maar niet vrijblijvend. Het kabinet heeft er op verzoek van gemeenten zelf voor gekozen om het begrip beschikbaarheid niet tot en detail in de wetgeving te definiëren. Het is immers onmogelijk om elke situatie die zich kan voordoen in de praktijk in kaart te brengen. Het is dus aan gemeenten zelf hier nader invulling aan te geven. Om gemeenten hierbij te ondersteunen zal samen met de partijen die betrokken zijn bij de implementatievoorbereiding een handreiking worden opgesteld. Zoals toegelicht in paragraaf 5 dient de gemeentelijke accountant toe te zien op een juiste weergave in de gemeentelijke jaarrekening over onder meer het aantal in de gemeente woonachtige geïndiceerden die op de wachtlijst staan. Daarnaast zal IWI, in vervolg op het lopende onderzoek naar de omvang en samenstelling van de wachtlijsten, de wijze waarop gemeenten invulling geven aan de term beschikbaarheid en hun wachtlijstbeheer monitoren.

De leden van de CDA-fractie vragen of de bevoegdheid om zelf plaatsingsbeleid te formuleren aan (besturen) van sw-bedrijven kan worden overgelaten en hoe dit vorm moet krijgen. Ook vragen zij hoe kan worden gerealiseerd dat het klachtrecht, indien plaatsing binnen 12 maanden uitblijft, ook daadwerkelijk inhoud krijgt en geen papieren tijger wordt. De leden van de PvdA-fractie vragen of er een maximale wachttijd ingesteld kan worden voor geïndiceerden. Ook vragen zij of transparantie gegarandeerd kan worden bij de keuze voor wie op de wachtlijst re-integratiemiddelen worden ingezet. Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie hoe wordt voorkomen dat sommige (groepen) mensen in de praktijk niet meer in aanmerking komen voor een Wsw-plek doordat de gemeente voorrang geeft aan andere groepen. De leden van de SP-fractie vragen inzicht in de mogelijkheden voor werknemers en geïndiceerden om hun recht te krijgen. Is het bijvoorbeeld niet beter om met CWI een standaardprocedure af te spreken waarbij zeer snel na het verstrijken van de 12e maand een arbeidscontract kan worden geboden waarbij desnoods het rijk de kosten verhaalt op de gemeente? Ook vragen zij in hoeverre voorrangsbeleid voor schoolverlaters in strijd is met rechtsgelijkheid van mensen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op grond waarvan gemeenten kunnen bepalen dat kwetsbare groepen voorrang krijgen. Zij vragen zich af of niet alle groepen kwetsbaar zijn en hoe deze maatregel zich verhoudt tot het recht om na 12 maanden een plaats af te dwingen.

In het wetsvoorstel dat het vorige kabinet bij uw Kamer heeft ingediend was geregeld dat de geïndiceerde een klacht bij de gemeente kon indienen als na 12 maanden wachttijd nog geen Wsw-plaats voor hem was gerealiseerd terwijl de gemeente nog niet het minimumaantal Wsw-plaatsen had gerealiseerd dan wel een geïndiceerde die later op de wachtlijst was ingestroomd eerder had geplaatst. Het huidige kabinet heeft dit voorstel met de nota van wijziging aangepast. Dit mede op verzoek van gemeenten en sw-bedrijven zelf. Men vond het voorstel onduidelijk en daardoor slecht uitvoerbaar. Daarbij gaven gemeenten en sw-bedrijven aan belang te hechten aan de mogelijkheid om het plaatsingsbeleid aan te passen aan de lokale situatie, bijvoorbeeld om ervoor te kunnen zorgen dat onderwijs en Wsw-arbeid aansluiten voor de kwetsbare groep Wajongers. Het kabinet heeft vervolgens met de nota van wijziging geregeld dat plaatsing dient te geschieden conform de volgorde van instroom op de wachtlijst (het principe van first-in/first-out; fifo). Dus wie het langst wacht, moet het eerst geplaatst worden. Gemeenten die van deze plaatsingsvolgorde willen afwijken, dienen hier in een verordening nadere invulling aan te geven. Bij de totstandkoming van de verordening zijn de gemeenteraad en de geïndiceerden of hun vertegenwoordigers, via de cliëntenparticipatie, betrokken. Het is aan de voornoemde partijen om ervoor te zorgen dat een evenwichtig plaatsingsbeleid wordt geformuleerd, opdat wordt voorkomen dat bepaalde groepen niet meer aan bod komen. Om hen hierbij te ondersteunen zal samen met de partijen die betrokken zijn bij de implementatievoorbereiding een handreiking worden opgesteld.

Het formuleren van het plaatsingsbeleid kan niet worden overgelaten aan private sw-bedrijven. Een van fifo afwijkend plaatsingsbeleid moet namelijk vastgesteld worden bij verordening. Het opstellen van een verordening is de bevoegdheid van de gemeenteraad. Kiest een gemeente er evenwel voor om samen te werken in een werkvoorzieningschap dan kan de gemeenteraad besluiten om al de gemeentelijke bevoegdheden over te hevelen aan het werkvoorzieningschap. In dat geval stelt het werkvoorzieningschap de verordening vast.

Voldoet de gemeente niet aan de plaatsingsvolgorde zoals wettelijk of in de eigen verordening voorgeschreven dan kunnen geïndiceerden bij de civiele rechter een vordering tegen de gemeente instellen wegens een onrechtmatige daad. Ook IWI zal de komende jaren toezien op de wijze waarop de gemeenten omgaan met de mogelijkheid die ze krijgen om zelf plaatsingsbeleid te formuleren.

Het kabinet heeft er niet voor gekozen een maximale wachttijd in te stellen. De Wsw is immers geen open-einderegeling. Het landelijk beschikbare Wsw-budget is gemaximeerd. Zoals al eerder geconstateerd is het aantal mensen dat een beroep doet op de Wsw groter dan de uitstroom uit het Wsw-werknemersbestand, hetgeen resulteert in groeiende wachtlijsten. Hierbij past het instellen van een maximale wachttijd niet.

8. Zeggenschap voor de doelgroep zelf

De leden van de SGP-fractie vragen of door het handhaven van de vrijwilligheid van de Wsw de doelen van de wet wel kunnen worden gerealiseerd.

De Wsw is en blijft een vrijwillige voorziening. De mensen die aanspraak kunnen maken op de Wsw zijn immers duurzaam niet in staat om reguliere arbeid te verrichten, ook niet met inzet van re-integratievoorzieningen. Wel is het zo dat eenmaal toegelaten tot de Wsw-doelgroep geen sprake meer is van vrijblijvendheid. Weigert een geïndiceerde een passende Wsw-plaats dan kan de gemeente de Wsw-indicatie om die reden intrekken. Gaat het om een Wsw-werknemer die een ander passend aanbod voor Wsw-arbeid weigert, bijvoorbeeld in het geval een passende begeleid werkenplek wordt aangeboden aan iemand die gedetacheerd is of werkzaam is in het sw-bedrijf, dan kan de gemeente de Wsw-indicatie intrekken alsook de dienstbetrekking opzeggen.

De leden van de CDA-fractie vragen of een PGB ook aan de orde kan zijn voor detacheringen en/of een beschutte werkplek. Ook vragen zij wie de hoogte van het PGB bepaalt en of dit aan een minimum of maximum is gebonden. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of een geïndiceerde onder alle omstandigheden recht heeft op een PGB, ook als alle middelen al besteed zijn, op welke wijze wordt geborgd dat het budget ook daadwerkelijk voor begeleid werken wordt ingezet en of het budget ook kan worden gebruikt voor het zoeken naar een dergelijke plaats. Zij vragen ook of het denkbaar is dat de werkgever voor het realiseren van begeleid werken gebruik kan maken van andere financiële regelingen en hoe dit kan worden voorkomen. De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet bereid is om voor het in te voeren PGB een landelijke regeling te creëren die als basis moet dienen, om te voorkomen dat geïndiceerden in verschillende gemeenten, verschillend worden behandeld. De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet bereid is keuzevrijheid op te nemen voor Wsw-werknemers om voor het ene of het andere sw-bedrijf te gaan werken. Ook vragen zij of het kabinet de zorg deelt dat door invoering van het persoonsgebonden budget de «krenten uit de pap» worden gehaald hetgeen ten koste gaat van werknemers die meer «kosten». Daarnaast vragen deze leden hoeveel Wsw’ers gebruik gaan maken van een PGB, hoe goede begeleiding door uitvoeringsorganisaties wordt gegarandeerd en hoe gemeenten hierop controleren. Ook vragen zij of het kabinet voor een bepaling is om commerciële re-integratiebedrijven uit te sluiten voor het uitvoeren van een PGB. De leden van de VVD-fractie vragen of het PGB ruimte biedt voor mensen om zelf een bedrijf (ook privaat) te kiezen zoals dat bij het IRO kan.

Het kabinet heeft ervoor gekozen een PGB begeleid werken te introduceren om daarmee geïndiceerden die begeleid willen werken de mogelijkheid te bieden zelf op zoek te gaan naar een voor hen passende plek bij een reguliere werkgever dan wel het zoeken naar die plek over te laten aan een zelf verkozen begeleidingsorganisatie. Het PGB beperkt zich tot begeleid werken omdat bij begeleid werken daadwerkelijk iets te kiezen valt voor de geïndiceerde. In geval van detacheren en beschut werken is betrokkene immers te allen tijde in dienst van de gemeente die de uitvoering ervan veelal heeft belegd bij het eigen sw-bedrijf. Daarnaast is het juist begeleid werken dat extra stimulans behoeft, zoals ook is aangegeven in paragraaf 5.

Het PGB is overigens geen rugzakje met geld dat de geïndiceerde mee krijgt in zijn zoektocht naar een begeleid werkenplek. Het PGB betreft het recht op een begeleid werkenplek naar keuze, mits aan een aantal randvoorwaarden is voldaan, waarover straks meer. Het is de gemeente die het budget in handen houdt en verantwoordelijk is voor het verstrekken van onder meer de loonkostensubsidie aan de werkgever. Op deze manier blijven de administratieve lasten voor de geïndiceerde beperkt en kunnen gemeenten controle houden op een juiste besteding van de middelen alsook erop toezien dat de werkgever voor betrokkene niet via andere bronnen oneigenlijke financiering verkrijgt.

De voorwaarden waaraan geïndiceerden moeten voldoen om aanspraak te kunnen maken op het PGB zijn in het wetsvoorstel opgenomen: Een geïndiceerde kan gebruik maken van zijn recht op een PGB als (a) hij gelet op zijn plaats op de wachtlijst aan de beurt is om aan de slag te gaan in het kader van de Wsw dan wel als hij beschut werkt of gedetacheerd is en de overstap wil maken naar begeleid werken (in beide gevallen is immers Wsw-budget beschikbaar voor een Wsw-plaats voor betrokkene) en (b) de begeleid werkenplek die gevonden is door hemzelf of de door hem verkozen begeleidingsorganisatie niet meer kost dan het gemiddelde budget dat het rijk beschikbaar stelt per Wsw-plaats. Meer regels worden in het wetsvoorstel niet gesteld. Het realiseren van Wsw-plaatsen is immers maatwerk. Om de geïndiceerde echter wel enig houvast te bieden alsook om de gemeente de mogelijkheid te geven om haar verantwoordelijkheid voor de eigen geïndiceerden, ook in financiële zin, waar te kunnen maken, is in het wetsvoorstel opgenomen dat de gemeente nadere regels dient te stellen over het PGB in een verordening. Zo dient de gemeente in de verordening te bepalen op welke wijze de hoogte van de loonkostensubsidie voor de werkgever wordt vastgesteld, de zogenoemde loonwaardebepaling. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente meer Wsw-budget beschikbaar moet stellen aan de werkgever dan noodzakelijk is. Tevens dient de gemeente duidelijk te maken in de verordening aan welke eisen een begeleidingsorganisatie moet voldoen die op zoek gaat naar een begeleid werkenplek of de begeleiding op de werkvloer verzorgt.

Het kabinet is van mening dat met het formuleren van de randvoorwaarden in het wetsvoorstel en een nadere inkleuring hiervan in een gemeentelijke verordening de rechten van de geïndiceerden voldoende zijn gewaarborgd. Het opnemen van meer voorwaarden in de wetgeving gaat volgens het kabinet ten koste van de keuzevrijheid van geïndiceerden en het leveren van maatwerk. Om dezelfde reden acht het kabinet het onwenselijk om vast te leggen dat re-integratiebedrijven niet ingezet kunnen worden als begeleidingsorganisatie. Daarenboven wordt de kwaliteit van de in te schakelen begeleidingsorganisaties gewaarborgd, doordat gemeenten in hun verordening eisen daarover moeten opnemen.

Aangezien de keuze voor een PGB vrijwillig is, acht het kabinet het niet mogelijk aan te geven hoeveel geïndiceerden van deze mogelijkheid gebruik zullen maken. Het kabinet is evenwel niet bevreesd dat invoering van het PGB ertoe leidt dat mensen die nu beschut werken in het sw-bedrijf dan wel gedetacheerd zijn bij een reguliere werkgever van de ene op de andere dag de overstap maken naar een begeleid werkenplek in dienst van een reguliere werkgever, waardoor de bedrijfsvoering van het sw-bedrijf in gevaar zou komen, wat mogelijk consequenties zou hebben voor de Wsw-werknemers die aangewezen zijn op beschutte arbeid.

De leden van de fracties van CDA, PvdA en VVD vragen waarom in het wetsvoorstel de mogelijkheid wordt geboden om Wsw-geïndiceerden uit twee begeleidingsorganisaties te laten kiezen. Zij vragen zich af wat deze mogelijkheid toevoegt naast een PGB en of deze mogelijkheid niet leidt tot extra bureaucratie.

De geïndiceerde kan kiezen voor een PGB begeleid werken, maar kan het zoeken naar een passende begeleid werkenplek ook overlaten aan de gemeente. Wanneer de inspanningen van de gemeente om een begeleid werkenplaats te realiseren na zes maanden echter nog geen resultaat hebben opgeleverd, heeft de geïndiceerde het recht om zelf een begeleidingsorganisatie aan te dragen. Kiest de gemeente er niet voor om zelf op zoek te gaan naar een begeleid werkenplek, maar dit over te laten aan een externe begeleidingsorganisatie, dan is in het wetsvoorstel geregeld dat de geïndiceerde het recht heeft een keuze te maken uit ten minste twee begeleidingsorganisaties. Op deze manier is dus gewaarborgd dat geïndiceerden in alle situaties inspraak hebben bij het realiseren van een begeleid werkenplek. Cliëntenorganisaties hebben aangegeven hier zeer aan te hechten. Dit leidt naar de mening van het kabinet ook niet tot extra bureaucratie. Als een gemeente er immers voor kiest een externe begeleidingsorganisatie in te schakelen dan zal de gemeente ook de regels omtrent aanbesteding in acht moeten nemen, waarbij meerdere partijen de gelegenheid moeten krijgen om te kunnen offreren. Iets wat gemeenten in de huidige praktijk ook regelmatig doen.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze wordt voorzien in ondersteuning van de doelgroep om de cliëntenparticipatie daadwerkelijk inhoud te geven. Daarnaast vragen deze leden of cliëntenparticipatie op het niveau van gemeenten moet worden georganiseerd of dat dit ook mag op het niveau van het werkvoorzieningschap. De leden van de SP-fractie vragen waarom er wordt gesproken van cliënten in plaats van werknemers. Ook vragen zij in hoeverre het kabinet de gemeenteraad niet in staat acht om cliënten op de wachtlijst en werknemers te vertegenwoordigen, oftewel wat de toegevoegde waarde is van een cliëntenraad en of het mogelijk is dat er een cliëntenraad komt op het niveau van het werkvoorzieningschap. De leden van de SP-fractie vragen in dit kader ook of het kabinet voornemens is de Wsw-CAO af te schaffen.

Mede op verzoek van de cliëntenorganisaties zelf is het recht op cliëntenparticipatie in de wetswijziging opgenomen. Het kabinet wil hiermee de betrokkenheid van geïndiceerden en hun vertegenwoordigers bij de wijze waarop de Wsw door hun gemeente wordt uitgevoerd vergroten. Dit betekent geenszins dat het kabinet gemeenteraden niet competent acht. Het kabinet acht het evenwel van belang dat mensen inspraak hebben over zaken die hen direct aangaan. Om deze reden is bijvoorbeeld ook het recht op cliëntenparticipatie geregeld in de WWB en WMO.

Gemeenten moeten in een verordening regelen hoe zij cliëntenparticipatie vorm willen geven, zodat een vorm kan worden gekozen die het beste past bij de lokale of regionale situatie. Zo kunnen gemeenten er dus ook voor kiezen om cliëntenparticipatie op het niveau van het werkvoorzieningschap te organiseren.

Gekozen is voor de term cliëntenparticipatie en niet voor de term werknemersparticipatie, omdat deze laatste term niet de gehele doelgroep omvat. Ook de belangen van geïndiceerden die op de wachtlijst staan dienen immers behartigd te worden.

Gemeenten en cliënten en hun vertegenwoordigers worden intensief ondersteund bij het opzetten van cliëntenparticipatie. Het programma Versterking Cliënt Participatie (VCP) van de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) is het afgelopen jaar met subsidie van het ministerie van SZW in vijf gemeenten gestart met pilots cliëntenparticipatie. Het ministerie van SZW heeft inmiddels de vervolgopdracht gegeven om de ervaringen met de pilots het komende jaar landelijk uit te rollen. Eén van de uitkomsten van de pilots is overigens dat op verzoek van de doelgroep zelf niet wordt gesproken over cliëntenraden, maar Wsw-raden.

Cliëntenparticipatie heeft geen enkele relatie met de Wsw-CAO. De Wsw-CAO is er voor Wsw-werknemers die beschut werken of gedetacheerd zijn. VNG, gemeenten en vakbonden zijn verantwoordelijk voor deze CAO. Met de wetswijziging worden hier geen aanpassingen in aangebracht.

9. Werkgeversaanpak

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze gemeenten voor de Wsw-doelgroep een verplichting zijn aangegaan bij het sluiten van het bestuursakkoord tussen kabinet en VNG. De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet de voorstellen in de wetswijziging voor de werkgeversaanpak nog eens uiteen kan zetten. Ook vragen zij of het kabinet duidelijke signalen heeft van werkgevers dat zij bereid zijn meer Wsw’ers in dienst te nemen. De leden van de SP-fractie vragen waarom er een hogere participatie van werkgevers wordt verwacht en wat er gebeurt als er aan deze verwachting niet wordt voldaan. Zij vragen waarom er geen verplichting wordt opgelegd, inclusief sanctionerend beleid en in hoeverre gemeenten worden gestimuleerd het goede voorbeeld te geven en werk te gunnen aan Wsw’ers en Wsw’ers in dienst te nemen, eventueel via detachering. De leden van de VVD-fractie vragen hoe een duurzaam acquisitiebeleid van gemeenten met sw-bedrijven, waarbij werkgevers ook het MKB betrekken, concreet wordt gestimuleerd en gecontroleerd. Ook vragen zij hoe werkgevers worden betrokken bij de uitvoering van het wetsvoorstel, of het kabinet hier een taak ziet voor de private markt en hoe het benadrukken van de lokale verantwoordelijkheden in deze wetswijziging zich verhoudt tot de regionale samenwerking en werkgeversbenadering. De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet inzicht te bieden in de belangstelling vanuit werkgevers om mensen met een Wsw-indicatie in dienst te nemen. Zij vragen of onderzoek is gedaan naar de attitude van werkgevers ten opzichte van Wsw’ers. Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie de visie van het kabinet op de mogelijkheid van een quoteringsregeling voor het in dienst nemen van Wsw’ers. De Leden van de SGP-fractie vragen of het mogelijk is om de bereidheid van werkgevers om Wsw’ers in dienst te nemen te vergroten door het afgeven van de garantie dat risico’s 10 jaar zijn afgedekt en door het starten van een permanente campagne om werkgevers te wijzen op de mogelijkheden die er wel degelijk zijn.

Het vorige kabinet heeft reeds een aantal maatregelen getroffen om de bereidheid van werkgevers te vergroten om arbeidsgehandicapten, waaronder Wsw’ers, in dienst te nemen. Per 1 januari 2006 geldt een permanente no-riskpolis bij ziekte en arbeidsongeschiktheid voor Wsw’ers die begeleid gaan werken. Deze is niet gebonden aan enige termijn en dus niet gelimiteerd tot de door de leden van de SGP-fractie voorgestelde 10 jaar. Daarnaast is in het wetsvoorstel opgenomen dat gemeenten tijdelijk de verplichting hebben om de subsidie aan de werkgever door te betalen in geval de Wsw-werknemer die op een begeleid werkenplek werkzaam is bij herindicatie niet meer tot de doelgroep blijkt te behoren. Op dit moment is het niet geoorloofd dat de gemeente in dat geval de werkgever doorbetaalt. Dit leidt tot koudwatervrees bij reguliere werkgevers om geïndiceerden in dienst te nemen op een begeleid werkenplek. Met de wetswijziging wordt dit probleem ondervangen. De subsidie aan de werkgever loopt door tot het moment dat de gemeente een passend alternatief aanbod heeft gerealiseerd dan wel betrokkene een passend aanbod heeft geweigerd. Is van dit laatste sprake dan kan de gemeente de subsidie aan de werkgever stopzetten en kan de werkgever betrokkene ontslaan.

Voor het zoeken naar begeleid werkenplekken staat het gemeenten vrij zelf één of meerdere organisatie(s) in te schakelen. Dit kunnen dus ook private re-integratiebedrijven zijn.

Het kabinet deelt de opvatting van het vorige kabinet dat het realiseren van meer Wsw-plaatsen bij reguliere werkgevers iets is dat op lokaal/regionaal niveau gestalte moet krijgen. Het kabinet wil daarom samen met partijen in de keten werk en inkomen komen tot één loket voor werkgevers en zet in op het versterken van het regionale arbeidsmarktbeleid. Dit is ook vastgelegd in het bestuursakkoord met de VNG. In dit akkoord zijn afspraken gemaakt over de gehele doelgroep waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn (75 000 minder bijstandsgerechtigden en 25 000 nuggers aan het werk). Passend bij hun verantwoordelijkheid, ook voor de Wsw-doelgroep, kunnen gemeenten deze afspraken zelf nader invullen. Het feit dat de lokale verantwoordelijkheid in de Wsw wordt benadrukt staat niet haaks op het versterken van regionaal arbeidsmarktbeleid. Individuele gemeenten hebben immers daar waar nodig en wenselijk alle ruimte om regionaal samen te werken.

Ook sw-bedrijven en gemeenten ondernemen verschillende initiatieven om meer Wsw’ers bij reguliere werkgevers te plaatsen. Zo zijn gesprekken gestart met de schoonmaaksector en de textielsector over mogelijkheden om meer Wsw’ers bij reguliere werkgevers in deze sectoren te plaatsen en worden via het A&O-fonds SBCM verschillende activiteiten ondernomen om de bereidheid van werkgevers om Wsw’ers in dienst te nemen te vergroten. Een voorbeeld is het project «matchmaker» waarmee een marktbenadering wordt ontwikkeld die is gebaseerd op koopmotieven van de werkgevers. Ook het jaarlijkse congres van SBCM zal dit jaar in het teken staan van de vraaggerichte benadering onder de titel «kansrijk matchen». Daarnaast zijn gesprekken gestart met MKB over regionale pilots om meer Wsw’ers aan het werk te krijgen bij reguliere werkgevers.

Het kabinet acht het niet zinvol naast bovengenoemde initiatieven aparte afspraken te maken voor de Wsw-doelgroep. Werkgevers zelf hebben ook aangegeven een integrale aanpak te prefereren in plaats van geconfronteerd te worden met allerlei aparte initiatieven voor verschillende doelgroepen. Wel ziet het kabinet voor zichzelf de taak weggelegd om via voorlichting en campagnes de bereidheid van werkgevers om Wsw’ers in dienst te nemen te versterken. Zo heeft de Commissie Werkend Perspectief onderzoek laten verrichten naar onder andere de attitude van werkgevers ten aanzien van arbeidsgehandicapten. Hieruit blijkt dat werkgevers onvoldoende weten op welke vormen van ondersteuning ze kunnen rekenen als ze een arbeidsgehandicapte in dienst nemen en onbekend zijn met de maatregelen die er zijn getroffen om de financiële risico’s voor werkgevers zo veel mogelijk weg te nemen. Ook als het gaat om voorlichting kiest het kabinet evenwel voor een integrale benadering voor alle doelgroepen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het zal hierbij gaan om een gerichte inzet, die in samenspraak wordt ontwikkeld met de betrokken partijen en wordt ingepast in een bredere communicatiestrategie in het kader van het project «Iedereen doet mee».

Ook de Rijksoverheid zelf heeft de afgelopen jaren activiteiten ondernomen om meer werk te bieden aan Wsw’ers. Het Ministerie van SZW heeft een convenant afgesloten met sw-bedrijf de Heaghegroep. Dit heeft er tot toe geleid dat 9 Wsw’ers bij het ministerie aan het werk zijn. Het ministerie van SZW heeft zijn ervaringen opgetekend in het boekje «sw’ers aan het werk bij SZW». Dit boekje is breed verspreid onder de andere departementen en gemeenten om leerervaringen te delen en hen te stimuleren aan de slag te gaan met op een effectieve wijze werk bieden aan Wsw’ers. Daarnaast heeft het ministerie van BZK, als verantwoordelijk departement voor het personeelsbeleid bij het rijk, in samenspraak met het ministerie van SZW en Cedris informatiebijeenkomsten gehouden en is een praktische brochure gemaakt voor alle departementen met informatie over het in dienst nemen van Wsw’ers. Vervolgactiviteiten om meer Wsw’ers bij het rijk aan de slag te krijgen zijn in voorbereiding, waarbij het registreren van het aantal Wsw’ers per departement en centraal voor het Rijk een belangrijk aandachtspunt zal zijn.

Voornoemde maatregelen betreffen de korte termijn en zijn volop in ontwikkeling. Gezien het feit dat werkgevers ondanks eerdere voorlichtingscampagnes, het wegnemen van financiële risico’s, het bieden van ondersteuning en het verstrekken van subsidies nog steeds huiverig blijken te zijn om werk te bieden aan arbeidsgehandicapten, wil het kabinet in het kader van de fundamentele herbezinning Wsw laten onderzoeken welke aanvullende mogelijkheden er zijn om de bereidheid van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen te vergroten. In dat kader zal ook gekeken worden naar maatregelen die in andere landen worden getroffen om de bereidheid van werkgevers te vergroten, zoals het hanteren van een quotumregeling.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar het advies van de RWI «Buitenkans, aanbevelingen om meer Wsw’ers in een reguliere werkomgeving te brengen» en welke vervolgacties in overleg met partijen worden ontwikkeld. De leden van de PvdA-fractie vragen ook een reactie op het RWI-advies en vragen in hoeverre het invloed heeft gehad op de wetswijziging. Ook de leden van de SGP-fractie vragen een visie op de aanbevelingen van het RWI-advies.

Het vorige kabinet heeft de RWI in februari 2006 gevraagd om een lokale/regionale aanpak te ontwikkelen om gemeenten en uitvoerders te ondersteunen bij het realiseren van meer begeleid werkenplekken en/of detacheringsplaatsen. Een aanpak die gemeenten en uitvoerders concrete handvatten zou moeten bieden om met hun werkgevers in de regio tot afspraken te komen. In oktober 2006 heeft de RWI de handreiking «Buitenkans, aanbevelingen om meer Wsw’ers in een reguliere werkomgeving te brengen» uitgebracht. Het betreffen hier conform de opdracht voornamelijk aanbevelingen aan gemeenten en sw-bedrijven. Deze zijn mede door VNG en Cedris breed bij gemeenten en sw-bedrijven onder de aandacht gebracht. Ook is een aantal aanbevelingen aan het rijk gedaan. De aanbeveling om gemeenten de mogelijkheid te bieden re-integratiemiddelen in te zetten voor Wsw’ers op de wachtlijst heeft het kabinet overgenomen. Een aantal aanbevelingen is meer fundamenteel van aard, zoals de aanbeveling om mensen te kunnen verplichten te gaan werken in het kader van de Wsw en het in kaart brengen van de voor- en nadelen van verdere decentralisatie van de Wsw. Deze aanbevelingen zullen worden meegenomen bij de fundamentele herbezinning.

Mede naar aanleiding van de aanbeveling om als rijk subsidieruimte/innovatiebudget voor experimenten beschikbaar te stellen zijn gesprekken gestart met MKB, Cedris en VNG over de mogelijkheid om regionale experimenten te starten met inzet van subsidie van het ministerie van SZW gericht op uitstroom vanuit sw-bedrijven naar begeleid werkenplekken of detacheringsplaatsen bij reguliere werkgevers. Uiteraard zullen deze experimenten moeten worden ingepast in de ontwikkelingen ten aanzien van het werkgeversloket en het regionale arbeidsmarktbeleid.

10. Sw-bedrijven

De leden van de CDA-fractie vragen naar de mogelijke negatieve neveneffecten voor de continuïteit van de bedrijfsvoering en de toekomstige plaatsingsmogelijkheden voor ernstiger arbeidsgehandicapten en vraagt hoe de regering dit in de gaten houdt. De leden van de SP-fractie vragen hoe eventuele belemmeringen voor het gunnen van werk door gemeenten aan sw-bedrijven, zoals verplichte aanbestedingen, kunnen worden opgeheven. De leden van de VVD-fractie vragen een reactie op de opmerking van de VNG dat ondersteunend budget voor transitiekosten nodig is.

Voor de sw-bedrijven kan een toenemende gerichtheid op begeleid werkenplekken buiten het sw-bedrijf op termijn een krimp betekenen. Het kan evenwel niet zo zijn dat geïndiceerden die de mogelijkheden en capaciteiten hebben om buiten het sw-bedrijf te gaan werken op grond van bedrijfseconomische redenen niet die stap mogen maken. Het sw-bedrijf is een middel om aan die geïndiceerden arbeid te bieden die gezien hun capaciteiten en mogelijkheden niet bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen, geen doel op zich. Als evenwel wordt gekeken naar de huidige verhouding tussen het aantal Wsw-plaatsen in sw-bedrijven en het aantal detacheringen enerzijds en het aantal begeleid werkenplekken anderzijds alsook de zeer geleidelijke groei van het aantal begeleid werkenplekken de afgelopen jaren dan lijkt het onwaarschijnlijk dat op zeer korte termijn de toename van het aantal begeleid werkenplekken een dusdanige omvang aanneemt dat de bedrijfsvoering van het sw-bedrijf in gevaar zou komen. Daarbij moet ook niet vergeten worden dat veel gemeenten en sw-bedrijven de afgelopen jaren ook al geïnvesteerd hebben om de omslag van traditioneel productiebedrijf naar mensontwikkelbedrijf te maken. Daarnaast hoeft uitstroom van de meer productieve geïndiceerden naar begeleid werkenplekken buiten het sw-bedrijf er niet zonder meer toe te leiden dat de Wsw-plaatsen in het sw-bedrijf voor de minst productieve en meest ernstig gehandicapte geïndiceerden onbetaalbaar worden. Gemeenten hebben immers de ruimte om te differentiëren in de per Wsw-plaats in te zetten middelen. Zo kan budget dat wordt overgehouden op Wsw-plaatsen van meer productieve Wsw’ers worden ingezet om de duurdere Wsw-plaatsen voor de meer ernstig gehandicapte Wsw’ers te financieren. Daarenboven geldt dat het gemeenten en UWV in het kader van het voeren van integraal arbeidsmarktbeleid vrij staat om de infrastructuur van het sw-bedrijf desgewenst ook voor andere, niet-geïndiceerde personen in te zetten. Trajecten en gesubsidieerde arbeidsplaatsen in een sw-bedrijf voor niet-geïndiceerden kunnen echter onder geen enkele voorwaarde met het Wsw-budget worden gefinancierd. Voor zover sw-bedrijven naast Wsw-plaatsen voor geïndiceerden ook andere, al of niet overheidsgefinancierde, arbeidsplaatsen aanbieden, dient sprake te zijn van een gescheiden en transparante boekhouding.

Het kabinet acht het niet nodig om gemeenten meer mogelijkheden te bieden om aan te besteden werk voor te behouden aan de sw-bedrijven. Een gemeente kan al volgens artikel 19 van het Besluit Aanbesteding Overheidsopdrachten de deelneming aan procedures voor de gunning van overheidsopdrachten voorbehouden aan sociale werkvoorzieningen, indien de meerderheid van de bij de uitvoering van de betreffende overheidsopdracht betrokken werknemers personen met een handicap zijn, die wegens de aard of de ernst van hun handicaps geen beroepsactiviteit in normale omstandigheden kunnen uitoefenen. Het besluit bepaalt wel dat als een gemeente hiervoor kiest alle bestaande sw-bedrijven mogen meedingen.

IWI houdt toezicht op de algehele uitvoering van de Wsw en de implementatie van de wetswijziging en de gevolgen daarvan in het bijzonder.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet het met hen eens is dat in een mensontwikkelbedrijf een breed aanbod nodig is om arbeidscapaciteiten van werknemers te testen, hoe het kabinet in dat licht de sluitingen van afdelingen van sw-bedrijven beoordeelt en of het kabinet mogelijkheden ziet om met bijvoorbeeld een speciale subsidie deze werkplekken te behouden. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of het kabinet van plan is nadere voorwaarden te stellen aan de inhuur van niet-Wsw’ers zoals Polen om onrust over deze ontwikkeling op de werkvloer te voorkomen. Tevens geven de leden van de SP-fractie aan dat sw-bedrijven verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de begeleiding van Wsw’ers bij financiële, relationele of psychische problemen. Ook vragen deze leden of het kabinet bekend is met de praktijk dat in veel sw-bedrijven nieuwe werknemers in hun eerste jaar geen opleidingsplan hebben gehad, waardoor vanaf het begin een functieloon betaald had moeten worden en of het bereid is hierin in te grijpen. Ook vragen deze leden in hoeverre de financiële druk op de werkvloer toeneemt doordat gemeenten nog meer financiële invloed krijgen en of het kabinet het instellen van een extern meldpunt voor misstanden, bijvoorbeeld bij de gemeente, een goede zaak vindt en of het kabinet dit wil bevorderen.

Zoals eerder aangegeven kunnen ook andere groepen dan de Wsw-doelgroep gebruik maken van de infrastructuur van het sw-bedrijf.

Het sw-bedrijf is er niet exclusief voor geïndiceerden. Vice versa geldt ook dat arbeid in het kader van de Wsw niet gelijk gesteld kan worden aan arbeid in het sw-bedrijf. Zo kunnen geïndiceerden ook gedetacheerd worden bij een reguliere werkgever of in dienst van een reguliere werkgever aan de slag gaan op een begeleid werkenplek. De verantwoordelijkheid voor het realiseren voor passende Wsw-plaatsen voor geïndiceerden, hun verdere ontwikkeling en de arbeidsvoorwaarden ligt bij gemeenten. Het is dus aan gemeenten om te bepalen of de tewerkstelling van andere groepen in het sw-bedrijf het verrichten van arbeid door of de ontwikkeling van geïndiceerden al dan niet in de weg staat. Het is ook aan gemeenten om te bepalen of er binnen het sw-bedrijf voor de groep die echt op beschutte arbeid is aangewezen afdoende variëteit aan werksoorten wordt geboden. Wat betreft de begeleiding van geïndiceerden die bekostigd wordt vanuit het Wsw-budget dient opgemerkt te worden dat het hier begeleiding voor het kunnen verrichten van arbeid betreft op de werkvloer dan wel in randvoorwaardelijke zin. En wederom zijn gemeenten verantwoordelijk voor het waarborgen van de kwaliteit van deze begeleiding. Het is primair aan de gemeenteraad hierop toe te zien en via de cliëntenparticipatie kunnen zij daarbij ook het oordeel van de Wsw-doelgoep zelf betrekken.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

Naar boven