30 672
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177) en richtlijn nr. 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177) (Wet implementatie kapitaalakkoord Bazel 2)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 oktober 2006

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties die in het verslag aan het woord zijn. Deze vragen zullen hierna worden beantwoord in de volgorde die in het verslag is aangehouden. Graag zeg ik de leden van de vaste commissie voor Financiën dank voor de voortvarende wijze waarop zij het wetsvoorstel in behandeling hebben willen nemen.

Deze nota gaat vergezeld van een nota van wijziging.

Algemeen

1. De leden van de CDA-fractie bekritiseerden de late indiening van het wetsvoorstel, dat per 1 januari moet worden ingevoerd. Zij vroegen of het wetsvoorstel door de toezichtautoriteiten en de financiële instellingen kan worden ingevoerd en hoe de overgang is geregeld.

De te implementeren richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177) (hierna: herziene richtlijn banken) en richtlijn nr. 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177) (hierna: herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid) dienen uiterlijk op 1 januari 2007 in nationale regelgeving te zijn omgezet. De regering is zich terdege bewust van de druk die de voorbereiding hiervan op zowel het parlement als de toezichthouder en de financiële ondernemingen legt.

De voorbereidingen van de toezichthouder en de desbetreffende financiële ondernemingen zijn desondanks in een vergevorderd stadium. Reeds geruime tijd was bekend dat het nieuwe Bazel 2 kapitaalakkoord (hierna: Bazel 2) in Europese richtlijnen gecodificeerd zou worden en dat 1 januari 2007 de datum van inwerkingtreding zou zijn. De voorbereiding is dan ook ruim vóór de publicatie van de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid aangevangen. Omdat de inhoud van de beide herziene richtlijnen en de implementatie daarvan in het onderhavige wetsvoorstel nauwelijks afwijken van Bazel 2, vergt de voorbereiding in de finale fase verhoudingsgewijs nog weinig aanpassingen. De verwachting is dan ook dat alle ondernemingen op tijd klaar zullen zijn.

Voor financiële ondernemingen, waarvoor een overstap op Bazel 2 per 1 januari 2007 mogelijk toch een probleem zal opleveren, wordt voorzien in overgangsregelingen. Deze regelingen bewerkstelligen dat banken en beleggingsondernemingen ervoor kunnen kiezen om pas op 1 januari 2008 over te stappen op de nieuwe, op Bazel 2 gebaseerde, regels. Dit geeft hen de mogelijkheid om de voorbereidingstijd met maximaal een jaar te verlengen.

Overigens zij opgemerkt dat het wetsvoorstel banken en beleggingsondernemingen geenszins verplicht om hun solvabiliteitsvereiste op basis van interne risicobeoordelingsmodellen te berekenen. Het staat ondernemingen die niet beschikken over interne modellen of die hiervan voor de berekening van het solvabiliteitsvereiste geen gebruik wensen te maken, vrij om de standaardbenadering toe te passen, die grotendeels identiek is aan de bestaande, op Bazel 1 gebaseerde, regels. De overstap van de standaardmethode op een interne modellenmethode kan ook nog op enig tijdstip na 1 januari 2008 gemaakt worden. Tevens wordt de mogelijkheid geboden tot een stapsgewijze invoering per categorie vorderingen of per bedrijfsactiviteit van een interne modellenmethode.

2. De leden van de CDA-fractie vroegen of er verschillen bestaan tussen de Europese regelgeving betreffende de kapitaaltoereikendheid en de regels elders, met name in de VS. Zo die verschillen bestaan, vloeien die voort uit de toepassing van de verschillende «accounting standards»?

De inhoud van de regelgeving in de VS staat nog niet vast. Een eerste concept van deze regelgeving ligt vanaf begin september 2006 ter consultatie voor bij de marktpartijen. De consultatie sluit in januari 2007. Het ziet ernaar uit dat Bazel 2 in de VS alleen van toepassing zal zijn op de grote, internationaal opererende, banken en dat de inwerkingtredingsdatum 1 januari 2009 zal zijn. Mogelijke verschillen tussen de implementatie in de VS en de EU vloeien niet voort uit verschillen in standaarden voor de jaarverslaggeving. De Europese Commissie en de VS zijn in gesprek om te bewerkstelligen dat banken die in beide continenten actief zijn van deze verschillen zo min mogelijk hinder ondervinden.

3. De leden van de CDA-fractie merkten voorts op dat een steeds verdergaande differentiatie van de risico’s per type van krediet tot gevolg kan hebben dat de differentiatie in rentevergoeding groter wordt, te meer omdat de Nederlandsche Bank bij de risico-analyses van externe kredietbeoordelingsinstellingen of exportkredietbeoordelaars gebruik zal maken. Omdat kleine ondernemingen geen toegang tot de markt van kredietbeoordelingsinstellingen hebben, zal de risico-opslag hoger worden. Zij vroegen naar de visie van de regering op dit verschijnsel.

Doordat met het wetsvoorstel beter wordt aangesloten bij de daadwerkelijk gelopen risico’s, zal de hoogte van de rentevergoeding meer afhankelijk worden van de kans op wanbetaling van de kredietnemer. De differentiatie in rentevergoeding zal daardoor groter worden. Door het gebruik van kredietbeoordelingen van de kredietnemer kan door een bank beter worden ingeschat hoe groot de kans is op wanbetaling door de desbetreffende onderneming. Ook kleine ondernemingen kunnen hun voordeel doen met kredietbeoordelingen, omdat steeds meer kredietbeoordelingen worden opgesteld voor middelgrote en kleine ondernemingen. Er zijn zelfs kredietbeoordelingsbureaus die zich vooral richten op middelgrote en kleine ondernemingen.

4. De leden van de CDA-fractie vroegen wie toeziet op de soliditeit van kredietbeoordelingsinstellingen, omdat de macht van deze instellingen erg groot wordt, nu de toezichthouders af gaan op hun oordeel.

Banken en beleggingsondernemingen mogen alleen kredietbeoordelingen gebruiken van kredietbeoordelingsbureaus die door de Nederlandsche Bank (hierna: DNB) zijn erkend. Om voor erkenning in aanmerking te komen moet een kredietbeoordelingsbureau voldoen aan een aantal criteria met betrekking tot objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie. Een kredietbeoordelingsbureau dat kredietbeoordelingen voor securitisatieposities afgeeft, dient bovendien aan te kunnen tonen dat het bekwaam is op het terrein van securitisaties.

Tevens is geregeld dat DNB een erkenning van een kredietbeoordelingsbureau door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat kan overnemen.

5. De leden van de CDA-fractie vroegen verder of zij ervan uit mogen gaan dat de richtlijnen zonder «nationale koppen» worden omgezet in nationaal recht.

Het wetsvoorstel en de daarbij behorende lagere regelgeving strekken uitsluitend ter implementatie van de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid. Nationale koppen zijn bewust niet opgenomen teneinde onnodige (administratieve) lasten te voorkomen. Op deze wijze wordt voor Nederlandse banken en beleggingsondernemingen een gelijk speelveld gecreëerd ten opzichte van banken en beleggingsondernemingen uit andere lidstaten.

6. De leden van de CDA-fractie merkten met betrekking tot de interne modellenmethode op dat het voor financiële instellingen van groot belang is dat zij exacte zekerheid hebben dat de interne modellen de instemming van de Nederlandsche Bank en andere toezichthouders kan wegdragen. Aan de opzet van dergelijke modellen zijn immers hoge kosten verbonden, zodat helderheid vooraf over de goedkeuring door de Nederlandsche Bank zeer gewenst is. Zij vroegen of er thans reeds voorwaarden bestaan waaraan deze interne modellen moeten voldoen.

Het grote belang van helderheid vooraf over de goedkeuring door de toezichthouder is in de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid erkend. De bijlagen van de richtlijnen specificeren nauwkeurig de voorwaarden waaraan interne modellen moeten voldoen. Daarbij gaat het om voorwaarden met betrekking tot de opzet van de interne risicobeoordelingssystemen, categorisering van vorderingen, documentatie over de modellen, bijhouden van gegevens, validatie van modellen, enzovoorts. Omdat deze voorwaarden een zeer technisch gehalte hebben, worden zij één op één in lagere regelgeving verwerkt. Op basis van deze voorwaarden kan de betreffende financiële onderneming nauwkeurig inschatten of haar interne model voldoet.

7. De leden van de CDA-fractie wilden met betrekking tot de derde pijler weten welke informatie naast het bekende jaarverslag naar buiten gebracht moet worden. Wat moet er worden gezegd over de risicoprofielen, het risicomanagement en de solvabiliteit? Zij merkten op dat indien volstaan kan worden met algemene formuleringen dat geenszins leidt tot grotere transparantie, en dat indien gedetailleerde informatie weergegeven moet worden dat zeker de belangstelling van concurrenten zal hebben.

Het door het onderhavige wetsvoorstel toegevoegde artikel 2:102a van de Wft bepaalt dat banken en beleggingsondernemingen de gegevens die zijn opgesomd in bijlage XII, delen 2 en 3, van de herziene richtlijn banken openbaar moeten maken. Het gaat om gegevens met betrekking tot het risicobeheer, de aanwezige en vereiste solvabiliteit, de naleving van de solvabiliteitsvereisten, de blootstelling aan financiële risico’s (met name kredietrisico, verwateringsrisico, positierisico en renterisico) en operationele risico’s en het gebruik van securitisatie en kredietrisicoverminderende maatregelen. Het staat de financiële ondernemingen vrij om deze gegevens als onderdeel van de jaarrekening of het jaarverslag dan wel afzonderlijk via een ander medium openbaar te maken.

De openbaarmaking van deze gegevens is enerzijds bedoeld om een grotere transparantie tegenover marktpartijen te waarborgen, anderzijds om banken en beleggingsondernemingen een extra prikkel te bieden om ervoor te zorgen dat zij financieel voldoende solide zijn. Marktpartijen kunnen immers consequenties verbinden aan het feit dat de financiële soliditeit onvoldoende is. Deze doelstellingen vereisen een voldoende gedetailleerde opsomming van de openbaar te maken gegevens. Aan het door de leden van de CDA-fractie gesignaleerde bezwaar is tegemoet gekomen. Gegevens die de concurrentiepositie van de financiële onderneming zouden kunnen aantasten, hoeven niet openbaar te worden gemaakt. In plaats daarvan dient over het desbetreffende onderwerp geaggregeerde informatie die niet concurrentiegevoelig is, openbaar te worden gemaakt.

8. De leden van de CDA-fractie vroegen of de nationale discreties zullen leiden tot grote verschillen in de toepassing van Bazel 2 en of de regering een overzicht kan verschaffen over de manier waarop andere landen Bazel 2 invoeren, zodat een vergelijking gemaakt kan worden.

Pas op het moment dat alle lidstaten de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid hebben geïmplementeerd en gepubliceerd is het mogelijk een overzicht te geven van de manier waarop andere landen Bazel 2 invoeren. Nederland is niet, zoals de leden van de CDA-fractie veronderstellen, in vergelijking met de andere EU-lidstaten later met het implementeren van de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid. Volgens een overzicht van de Europese Commissie verwachten twee lidstaten hun wetgeving voor oktober 2006 gepubliceerd te hebben. De overige lidstaten verwachten deze in de laatste maanden van 2006 te kunnen publiceren. De herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid verplichten de nationale toezichthouders om onder meer deze regelgeving en wijze waarop gebruik is gemaakt van de nationale discreties te publiceren. In het Europese Comité van Bankentoezichthouders (hierna: CEBS) hebben de toezichthouders hiervoor een format afgesproken.

De herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid laten ruimte voor interpretatie (zogenaamde nationale discreties). Het aantal nationale discreties in de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid is mede door inspanning van Nederland tijdens de richtlijnonderhandelingen ten opzichte van Bazel 2 sterk beperkt. Een aantal discreties houdt verband met de overgangsregelingen. Deze zijn alleen in de overgangsperiode tot 2008 van belang. De toezichthoudende instanties van de lidstaten zullen door onderlinge samenwerking in het kader van CEBS ernaar streven de toezichtpraktijk te harmoniseren.

9. De leden van de PvdA-fractie vroegen welke impact Bazel 2 zal hebben op de Nederlandse economie. Zij verzochten daarbij in te gaan op de effecten voor grote ondernemingen enerzijds en het midden- en kleinbedrijf anderzijds. In welke mate krijgen zij te maken met effecten in de kredietverlening? Welke verwachtingen heeft de regering voor het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat als gevolg van Bazel 2? Ook wensten zij te vernemen hoe de markt voor microkredieten wordt beïnvloed.

Banken maken de laatste jaren in toenemende mate gebruik van modellen en systemen voor de beoordeling van de kredietrisico’s van hun cliënten. Bazel 2 en onderhavig wetsvoorstel sluiten aan bij deze trend. De solvabiliteitsvereisten ter dekking van de kredietrisico’s zijn beter afgestemd op de daadwerkelijk door de financiële onderneming gelopen kredietrisico’s. Om deze reden kunnen de solvabiliteitsvereisten voor bepaalde vorderingen of portefeuilles van vorderingen veranderen ten opzichte van de bestaande regelgeving. Aangezien de hoogte van de solvabiliteitsvereisten wordt weerspiegeld in de kostprijs van de kredietverlening, kan ook deze kostprijs veranderen. Door nauwer aan te sluiten bij de economische werkelijkheid verkleint het wetsvoorstel het verstorende effect van de op Bazel 1 gebaseerde prudentiële toezichtregelgeving op de marktwerking en in het bijzonder op de economische kostprijs van kredietverlening.

Deze effecten zijn over het algemeen minder relevant voor grote ondernemingen dan voor middelgrote en kleine ondernemingen. Voor grote ondernemingen is de kapitaalmarkt een belangrijk alternatief voor bancaire kredietverlening. Voor middelgrote en kleine ondernemingen zijn banken echter vaak de belangrijkste bron van vreemd vermogen. Verwacht wordt dat de toegenomen marktwerking ervoor zorgt dat het overgrote deel van deze ondernemingen te maken krijgt met een daling van de kostprijs van kredietverlening. Om diezelfde reden kunnen ondernemingen die voor de kredietverstrekkende bank een groter kredietrisico vormen echter met een hogere kostprijs worden geconfronteerd. Deze trend heeft de laatste jaren geleid tot een grotere aandacht voor bijzondere kredietfaciliteiten zoals microkredieten. Dergelijke vormen van kredietverlening gaan dikwijls samen met begeleiding van de startende ondernemer om zo de risico’s voor beide partijen te verminderen.

Het wetsvoorstel geeft een positieve impuls aan het Nederlandse vestigingsklimaat. Terwijl de bestaande op Bazel 1 gebaseerde regels in het Handboek Wtk op onderdelen verder gaan dan de Europese richtlijnen, zal dat onder het onderhavige wetsvoorstel niet meer het geval zijn. Hierdoor kunnen in Nederland gevestigde banken en beleggingsondernemingen een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van andere banken en beleggingsondernemingen in de EU waar de regels eventueel wel verder gaan dan de Europese richtlijnen.

10. De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts in hoeverre sprake is geweest van een typisch Europese interpretatie ten opzichte van andere Bazel-deelnemers en in hoeverre sprake is geweest van een typisch nationale interpretatie ten opzichte van de Europese richtlijn. Voor welke definities is dit geweest en welke instellingen kunnen hiermee te maken krijgen?

De herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid codificeren Bazel 2 voor de EU. De richtlijnen wijken nauwelijks af van Bazel 2. Waar dit wel het geval is, betreft het veelal technische punten die niet afdoen aan de bedoelingen van Bazel 2. Bovendien zijn beide richtlijnen, zoals in het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie onder punt 5 is toegelicht, zonder nationale koppen in het wetsvoorstel verwerkt.

11. De leden van de PvdA-fractie merkten op dat uitstel van implementatie niet wenselijk zou zijn. Zij vroegen welk tijdpad voor de parlementaire behandeling wordt gehanteerd en welke beleidsregels nog door de toezichthouder worden ontwikkeld. Kunnen banken zich in zulke korte tijd optimaal voorbereiden op implementatie? Tevens vroegen zij welke stappen er worden genomen om de informatievoorziening tussen banken en toezichthouder te optimaliseren?

Uitstel van implementatie zou Nederlandse banken en beleggingsondernemingen op een concurrentieachterstand zetten ten opzichte van landen waar Bazel 2 per 1 januari 2007 geïmplementeerd zal zijn. Uit een overzicht van de griffie van de Tweede Kamer volgt dat de plenaire behandeling van het wetsvoorstel is geagendeerd voor week 41 en de stemming voor 26 oktober 2006. De marktconsultatie van het ontwerpbesluit implementatie kapitaalakkoord Bazel 2 is inmiddels afgerond. Het ontwerpbesluit is aan de Raad van State voorgelegd voor spoedadvies. Ook de consultatietermijn van de marktconsultatie van de toezichthouderregels van DNB is inmiddels verstreken zodat tijdige publicatie daarvan hoogstwaarschijnlijk geen problemen zal opleveren.

In het antwoord op de vraag van de CDA-fractie onder punt 1 is toegelicht dat naar verwachting alle banken en beleggingsondernemingen op tijd klaar zullen zijn voor de nieuwe regelgeving. Mogelijke problemen worden opgelost door middel van de diverse overgangsregelingen. De informatie die DNB nodig heeft om het prudentieel toezicht adequaat te kunnen uitoefenen dient net als voorheen periodiek door middel van rapportagestaten door de banken en beleggingsondernemingen te worden aangeleverd. DNB stelt hiervoor via een beveiligde internetverbinding een elektronisch rapportagesysteem beschikbaar. Indien de rapporterende ondernemingen dat wensen, zal DNB haar rapportagesysteem geschikt maken voor XBRL. XBRL is een open standaard voor het samenstellen en elektronisch versturen van rapportages via het internet. Het gebruik ervan kan in beginsel leiden tot een beperking van de administratieve lasten voor financiële ondernemingen.

12. De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de toezichthouder het tempo bepaalt van mogelijke overstap op de interne modellenmethode en welke criteria de toezichthouder daarbij hanteert. Welke stappen kunnen worden ondernomen indien een instelling het oneens is met de toezichthouder?

Hoewel een overstap de instemming van DNB vereist, beslist een bank of beleggingsonderneming in beginsel zelf of zij wil overstappen op een interne modellenmethode of niet. Het staat haar vrij de standaardmethode toe te passen. Aan het tempo van de overstap stelt de herziene richtlijn banken wel enige randvoorwaarden. Zo dient de financiële onderneming ten minste drie jaar ervaring met het bewuste interne model te hebben voordat zij deze voor de berekening van het solvabiliteitsvereiste voor het kredietrisico mag gebruiken. Voorts kan DNB instemmen met een stapsgewijze invoering van de interne modellenmethode. Voorwaarde voor instemming is dat de financiële onderneming de stapsgewijze invoering niet selectief gebruikt om lagere solvabiliteitsvereisten te verkrijgen.

Het verlenen of weigeren van instemming is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve staan een financiële onderneming de rechtsmiddelen die deze wet haar biedt ter beschikking.

Deze leden vroegen tevens binnen welke randvoorwaarden banken en beleggingsondernemingen eigen inschattingen van het effect van kredietrisicobeperkende maatregelen kunnen gebruiken en hoe deze randvoorwaarden worden vastgesteld.

De minimumvereisten voor het gebruik van de verschillende vormen van kredietrisicovermindering (zoals garanties, kredietderivaten, kredietprotectie) zijn opgesomd in bijlage VIII van de herziene richtlijn banken. Deze vereisten worden – gezien het technische karakter ervan – verwerkt in lagere regelgeving. De vereisten hebben voornamelijk betrekking op de rechtszekerheid en de juridische afdwingbaarheid van de maatregel, het beheer van de risico’s die voortvloeien uit de maatregel en de inhoud en de documentatie van de overeenkomst. Tevens is opgesomd welke activa, protectiegevers en overeenkomsten in aanmerking mogen worden genomen bij kredietprotectie.

13. De leden van de VVD-fractie vroegen welke aannames in de administratieve lastenberekening de Nederlandse Vereniging van Banken niet wenst te onderschrijven en waarom deze aannames niet zijn gewijzigd.

De Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: de NVB) heeft aangegeven de berekeningen niet zonder meer te kunnen onderschrijven en dat de bedragen niet voor haar rekening komen. Zij wijst in dit verband op de divergentie van de implementatie van Bazel 2 tussen de EU en landen buiten de EU, met name de VS. Hoewel de gevolgen van deze divergentie niet genegeerd mogen worden, vallen zij niet aan te merken als administratieve lasten. De definitie van administratieve lasten bestrijkt geen volledige kosten-batenanalyse. Om die reden is bijvoorbeeld ook de positieve impuls van het wetsvoorstel op het portefeuille- en risicomanagement van financiële ondernemingen niet in de administratieve lastenberekening meegenomen. Bij de specifieke aannames van de administratieve lastenberekening zelf heeft de NVB geen kanttekeningen geplaatst. Daarom is er geen reden geweest om deze aannames te wijzigen.

Deze leden wensten voorts te vernemen welke administratieve lasten voortvloeien uit het feit dat Nederland verder gaat dan Europa vraagt en hoe groot de uit de betreffende «nationale koppen» voortvloeiende administratieve lasten zijn.

Zoals in het antwoord op de vragen van leden van de CDA-fractie onder punt 5 en de leden van de PvdA-fractie onder punt 10 is toegelicht, gaat het wetsvoorstel niet verder dan Europa vraagt. De administratieve lasten vloeien dan ook volledig voort uit de implementatie van de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid.

14. De leden van de VVD-fractie vroegen of er bij de consultatieronde opmerkingen zijn geplaatst over de vertaling van begrippen. Zij wilden weten of er bij de bespreking van dit wetsvoorstel een discussie heeft plaatsgevonden over de letterlijke vertaling van begripsomschrijvingen waardoor het begrip ruimer zou zijn dan bedoeld in de Europese regelgeving.

Een dergelijke discussie is niet gevoerd bij de voorbereiding van onderhavig wetsvoorstel. Het wetsvoorstel gebruikt de definities uit de Nederlandse versie van de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid. Indien nodig zijn de definities aangepast aan de gebruikte formuleringen in de Wft.

15. De leden van de VVD-fractie merkten op dat het hen onvoldoende duidelijk is of het streven van inwerkingtreding per 1 januari 2007 reëel is. Zij vroegen of de markt voldoende voorbereid is op deze regelgeving en hoe ruim het overgangsrecht in combinatie met de mate van controle- en toezichtuitvoering in dezen is.

In het antwoord op de vraag van de CDA-fractie onder punt 1 en de vraag van de PvdA-fractie onder punt 11 is uitgelegd dat de markt naar verwachting op tijd klaar zal zijn voor de nieuwe regelgeving. Voor marktpartijen waarvoor 1 januari 2007 om wat voor reden dan ook te vroeg komt, is voorzien in diverse overgangsmaatregelen. Zie hiervoor de genoemde antwoorden. De regering acht inwerkingtreding per 1 januari 2007 daarom reëel. Tijdige inwerkingtreding is ook zeer gewenst, omdat Nederlandse banken en beleggingsondernemingen anders op een concurrentieachterstand worden geplaatst ten opzichte van banken en beleggingsondernemingen uit landen die Bazel 2 wel tijdig implementeren.

16. De leden van de VVD-fractie vroegen naar een overzicht van de stand van zaken ten aanzien van de convergentie in de lidstaten van de EU omdat het lijkt dat er, ondanks de inspanningen van de Europese toezichthouders in het Committee of European Banking Supervisors, in de praktijk grote verschillen bestaan tussen de Europese lidstaten.

Verwezen wordt naar het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie onder punt 8.

Deze leden vroegen voorts naar de stand van zaken op dit punt ten opzichte van de landen buiten de EU, waar CEBS geen zeggenschap heeft.

Op de VS is ingegaan in het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie onder punt 2. Inmiddels hebben 65 landen buiten de EU aangegeven dat ze het kader van Bazel 2 zullen overnemen. Wellicht dat net als binnen de EU op ondergeschikte punten wordt afgeweken van Bazel 2, maar ten aanzien van de hoofdlijnen is dat niet de verwachting. In haar werkprogramma heeft het CEBS aangekondigd haar contacten met toezichthouders buiten de EU te zullen intensiveren, in het bijzonder wat de implementatie van Bazel 2 betreft.

Tevens drongen deze leden er bij de regering op aan om in de EU actief te pleiten voor verdere convergentie van toezicht en vroegen zij op welke termijn overeenstemming over de convergentie van toezichtregels is te verwachten.

Nederland is voorstander van convergentie van het toezicht omdat convergentie onnodige lasten kan voorkomen voor financiële ondernemingen die grensoverschrijdend werkzaam zijn. Voorkomen moet echter worden dat in het kader van convergentie van de toezichthouderregels de toezichteisen cumuleren om op die manier overeenstemming te bereiken.

De wens tot convergentie leeft niet bij alle lidstaten even sterk, omdat die wens vooral wordt gevoeld bij die lidstaten die financiële ondernemingen hebben die in grote mate grensoverschrijdend werkzaam zijn. Het valt daarom helaas niet aan te geven op welke termijn overeenstemming over de convergentie van toezichtregels is te verwachten.

17. De leden van de VVD-fractie wensten te vernemen of het klopt dat grote internationale banken in alle landen, waar ze vertegenwoordigd zijn door middel van dochterondernemingen, een tweetal kapitaalsberekeningen zullen moeten maken op basis van verschillende datasets, in sommige landen met verschillende ratings moeten werken en additionele regels moeten implementeren. Zij vroegen of dit tot extra administratieve lasten leidt en of er een mogelijkheid bestaat het voorstel op dit punt te wijzigen.

De toezichthoudende instanties van de lidstaten zullen in het kader van CEBS er naar streven de toezichtpraktijk te harmoniseren. Daardoor kunnen de administratieve lasten worden verminderd.

De door de VVD-fractie geschetste problemen kunnen zich niet voordoen bij de interne modellenmethoden voor het kredietrisico en de geavanceerde methode voor het operationeel risico omdat in die gevallen kan worden volstaan met één model voor de gehele groep. Grote internationaal opererende banken zullen voornamelijk gebruik maken van deze interne modellenmethoden. Wanneer de toezichthoudende instanties er binnen zes maanden na ontvangst van de volledige aanvraag tot goedkeuring van de interne modellen voor de groep niet in slagen een beslissing te nemen over de goedkeuring, is de toezichthouder die het toezicht op geconsolideerde basis houdt, bevoegd hierover te beslissen.

18. De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering hun zorg deelt dat een trend naar een meer «rule based» aanpak ervoor zorgt dat toezichthouders en banken Bazel 2 gaan beschouwen als een oefening in compliance, hetgeen zal leiden tot een vals gevoel van inzicht in en controle over risico’s. Voorts vroegen zij of de regering mogelijkheden ziet om deze negatieve ontwikkeling te voorkomen.

De regering is niet van mening dat er een trend is naar meer «rule based» regelgeving. De Wft is juist meer «principle based» opgesteld omdat een dergelijke benadering de regeldruk kan verminderen en daarmee de administratieve lasten. Ook bij toekomstige wijzigingen van de Wft zal een «principle based» benadering het uitgangspunt zijn. Bij de implementatie van de herziene richtlijn banken en de herziene richtlijn kapitaaltoereikendheid is deze benadering waar mogelijk gevolgd.

19. De leden van de VVD-fractie vroegen om opheldering over garanties in de wetgeving ter voorkoming van het gevaar dat toezichthouders een zogenaamde «tick box exercise» uitvoeren in plaats van een goed gefundeerde discussie met de onder hun toezicht vallende banken over de wenselijkheid van de gelopen risico’s en de kwaliteit van het interne management hiervan.

De kaders waaraan een interne modellenmethode moet voldoen, zijn in bijlage VII, deel 4, van de herziene richtlijn banken vastgelegd. DNB zal controleren of aan die kaders is voldaan. Dit toezicht beperkt zich daarbij niet tot het simpelweg afvinken van een lange rij eisen, maar ook in een gefundeerde discussie over de gelopen risico’s en de kwaliteit van het interne management. Tevens zal DNB in het kader van pijler 2 («supervisory review») in overleg treden met de financiële onderneming over de hoogte van het aangehouden economisch kapitaal in relatie tot het specifieke risicoprofiel van de desbetreffende financiële onderneming. Het is de verantwoordelijkheid van de financiële onderneming zelf om haar risicogevoeligheid te bepalen en aan de hand daarvan het benodigde kapitaal. De financiële onderneming zal daarom richting DNB moeten kunnen aantonen dat het aangehouden economisch kapitaal aansluit op haar huidige en toekomstige risico’s.

20. De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering het eens is met de aanbeveling dat toezichthouders een materialiteitstoets zouden moeten toepassen, zodat minder intensieve voorwaarden gelden voor risicosoorten of portefeuilles die als niet-materieel worden beschouwd?

In een dergelijke materialiteitstoets zal worden voorzien. In de bij het wetsvoorstel horende algemene maatregel van bestuur is opgenomen dat met toestemming van DNB de interne modellenmethode niet behoeft te worden toegepast in geval van activa of posten voor niet-belangrijke bedrijfsactiviteiten en in categorieën die geen noemenswaardige omvang hebben en waarvan het risicoprofiel als laag wordt aangemerkt. In dergelijke gevallen kan worden volstaan met de standaardbenadering.

21. De leden van de VVD-fractie vroegen waarom ervoor gekozen is om in de regelgeving niet vast te leggen dat de toezichthouder de betrokken bank moet informeren over uitwisseling van informatie met andere toezichthouders en dat de betrokken bank vooraf geconsulteerd moet worden indien het uitwisselen van informatie over vermeende negatieve ontwikkelingen betreft. Zij wilden weten of de regering bereid is om in de Wft een instructie aan de Nederlandsche Bank op te nemen om deze informatievoorziening naar de betrokken bank te waarborgen.

De richtlijnen kennen een dergelijke bepaling niet. Bovendien is dit ook niet gewenst. Indien bij elke vorm van informatie-uitwisseling tussen de toezichthoudende instanties de desbetreffende financiële onderneming daarvan op de hoogte moet worden gesteld, kan dat een effectieve uitoefening van het toezicht in de weg staan. Zo kan het in het belang van het toezicht ongewenst zijn om een bank vooraf te informeren over het voornemen om informatie over ongewenste ontwikkelingen bij een bank aan een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat te verstrekken.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven