Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30658 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30658 nr. 5 |
Ontvangen 25 september 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 111 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 10 WAARBORG- EN GARANTIEFONDSEN
1. Het verbod, bedoeld in artikel 2:28a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op degene die op het tijdstip waarop die wet in werking treedt optreedt als waarborg- of garantiefonds, indien deze binnen twee maanden na dat tijdstip een aanvraag indient voor een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar, en voor zover de Nederlandsche Bank nog niet op die aanvraag heeft beslist.
2. De Nederlandsche Bank beslist binnen 12 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht op de aanvraag. Bij ministeriële regeling kan deze termijn tweemaal worden verlengd met een periode van maximaal zes maanden.
3. Degene die op grond van het eerste lid een vergunning heeft aangevraagd wordt als aanvrager ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1:93, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht. De Nederlandsche Bank haalt deze inschrijving door zodra zij op de aanvraag heeft beslist.
Aan artikel 115 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
In artikel 10e, tweede lid, wordt de zinsnede «artikel 10d, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste of negende lid» vervangen door: artikel 10d, derde, vierde of vijfde lid.
Artikel 120 komt te luiden:
De Wet handhaving consumentenbescherming wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden: 1°. een financiële dienst als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;.
2. Onderdeel e, onder 2°, komt te luiden: 2°. het in de uitoefening van een bedrijf buiten besloten kring aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, dan wel het als tussenpersoon werkzaamheden verrichten in de zin van artikel 4:3, eerste lid, van laatstgenoemde wet;.
3. Onderdeel e, onder 4°, komt te luiden: 4°. het houden van een markt in financiële instrumenten in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;.
Artikel 3.4, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden: b. de artikelen 1:63 en 1:69 van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10.4, onderdeel e, komt te luiden: e. artikel 3.4, tweede lid, komt te luiden: 2. Met betrekking tot de toepassing van het eerste lid: a. zijn de artikelen 2.10, 2.23 en 2.24 van overeenkomstige toepassing; en b. zijn de artikelen 1:63 en 1:69 van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 135 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de definitie van instelling voor collectieve belegging in effecten wordt een definitie ingevoegd, luidende: institutionele belegger: a. beleggingsinstelling; b. levensverzekeraar; of c. pensioenfonds;
2. In de definitie van «verlenen van een beleggingsdienst» wordt in onderdeel d het woord «effecten» telkens vervangen door: financiële instrumenten.
3. In de definitie van «verlenen van een beleggingsdienst» wordt in de onderdelen d tot en met g na de zinsnede «gericht op het» telkens ingevoegd: in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Artikel 1:58, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: e. een ieder die in Nederland of vanuit Nederland in een andere lidstaat als dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon werkzaamheden verricht ten behoeve van het buiten besloten kring aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen.
Artikel 1a:60, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel d wordt na de puntkomma toegevoegd: en.
2. In onderdeel e wordt «; en» vervangen door een punt.
3. Onderdeel f vervalt.
Artikel 1a:65, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «het bepaalde in» vervangen door: het bepaalde ingevolge.
2. De tweede volzin vervalt.
In artikel 1a:73, vierde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma toegevoegd: voor zover het betreft het adviseren over financiële producten waarvoor zij optreden als verbonden bemiddelaar.
Artikel 2:99, tweede volzin, komt te luiden: Het actuarieel verslag is voorzien van een verklaring van de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat de in het actuarieel verslag genoemde voorzieningen adequaat zijn vastgesteld.
Artikel 2:223 vervalt.
Artikel 2:316, eerste lid, komt te luiden: 1. Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar waarop het toezicht, bedoeld in artikel 2:313, eerste lid, van toepassing is, berekent de aangepaste solvabiliteit. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de aangepaste solvabiliteit en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage.
Artikel 2:317, eerste lid, komt te luiden: 1. Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar waarop het toezicht, bedoeld in artikel 2:313, tweede lid, van toepassing is, berekent de aangepaste solvabiliteit. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de berekening van de aangepaste solvabiliteit en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de rapportage.
In artikel 4:1, aanhef, wordt de zinsnede «Dit deel is uitsluitend van toepassing op» vervangen door: Dit deel, met uitzondering van artikel 4:3, is uitsluitend van toepassing op.
Aan artikel 4:3, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waaraan de houder van een ontheffing dient te voldoen en met betrekking tot het verlenen van een ontheffing.
In artikel 4:9, vierde lid, wordt de zinsnede «het op grond van het vierde lid bepaalde» vervangen door: het op grond van het derde lid bepaalde.
Artikel 4:14, derde lid, komt te luiden: 3. Onverminderd de artikelen 2:45 en 2:55 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van clearinginstellingen met zetel in Nederland en bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat regels worden gesteld met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.
Artikel 4:24, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel c vervalt «of».
2. Onderdeel d komt te luiden: d. rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging in effecten; of
3. Na onderdeel d wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende: e. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere financiële instrumenten;
Artikel 4:51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden: 3. De beheerder, de beleggingsinstelling of de bewaarder stelt de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de halfjaarcijfers, bedoeld in het tweede lid, op overeenkomstig Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van artikel 403 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor zover het een beheerder betreft.
2. In het vijfde lid wordt de zinsnede «het eerste of tweede lid» vervangen door: het eerste, tweede of derde lid.
Artikel 5:46, derde lid, aanhef, komt te luiden: 3. Voor het vaststellen of de drempelwaarden, bedoeld in de artikelen 5:38, derde lid, of 5:39, tweede lid, worden bereikt of overschreden, worden aandelen en de daaraan verbonden stemmen die tot de handelsportefeuille van één van de hierna te noemen financiële ondernemingen behoren niet in aanmerking genomen, voor zover deze aandelen of stemmen niet meer dan vijf procent bedragen in het kapitaal of de stemmen van een uitgevende instelling en indien de stemmen niet worden uitgebracht of anderszins worden gebruikt om invloed uit te oefenen in het bestuur van de uitgevende instelling:
In artikel 5:53, eerste lid, wordt na de zinsnede «de gereglementeerde markt» ingevoegd: of de markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid,.
In de artikelen 5:53, derde lid, en 5:59, eerste lid, tweede volzin, en zevende lid, wordt na de zinsnede «gereglementeerde markt» telkens ingevoegd: of een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid,.
In de artikelen 5:53, vijfde lid, onderdeel a, onder 1°, en onderdeel b, onder 1°, 5:56, eerste lid, onderdeel a, 5:59, eerste lid, eerste volzin, 5:64, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, onderdeel b, onder 1°, en onderdeel c, onder 1°, en 5:66, wordt na de zinsnede «gereglementeerde markt in Nederland» telkens ingevoegd: of een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid,.
Artikel 5:56 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. in of vanuit een andere lidstaat in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid, onderdeel c, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. in of vanuit een andere lidstaat een transactie te verrichten of te bewerkstelligen in financiële instrumenten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
3. Het vierde lid, onderdeel b, komt als volgt te luiden: b. openbaar moet worden gemaakt overeenkomstig de met betrekking tot de in dat lid bedoelde markt geldende wettelijke voorschriften of volgens de op die markt gehanteerde marktregels, overeenkomsten of gangbare gewoonten.
In artikel 5:57, eerste lid, wordt de zinsnede «artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, b of c» vervangen door: artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, b, c of d.
Artikel 5:58 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b» vervangen door: artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a, b of d.
2. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt na de zinsnede «desbetreffende gereglementeerde markt» telkens toegevoegd: of de desbetreffende markt, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid.
In artikel 5:59, zevende lid, wordt voor de zinsnede «een uitgevende instelling met zetel in een staat die geen lidstaat is» ingevoegd: een uitgevende instelling met zetel in een ander lidstaat die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel d, heeft uitgegeven die met haar instemming zijn toegelaten tot de handel op een daar bedoelde markt in financiële instrumenten,.
Artikel 5:60 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na de zinsnede «artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a,» ingevoegd: of van een uitgevende instelling met zetel in een andere lidstaat die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel d,.
2. In het eerste lid, laatste volzin, wordt na de zinsnede «met zetel in Nederland» ingevoegd: of met zetel in een andere lidstaat.
Artikel 5:64 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de zinsnede «in of vanuit Nederland» ingevoegd: , een andere lidstaat.
2. In het tweede lid, onderdeel a, onder 1°, wordt na de zinsnede «is aangevraagd» ingevoegd: of in of vanuit een andere lidstaat beleggingsaanbevelingen uitbrengen waarin expliciet of impliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid.
3. In het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, wordt na de zinsnede «is aangevraagd» ingevoegd: of in of vanuit een andere lidstaat beleggingsaanbevelingen uitbrengen waarin expliciet een beleggingsstrategie wordt aanbevolen of voorgesteld met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid.
4. In het tweede lid, onderdeel c, onder 1°, wordt na de zinsnede «is aangevraagd» ingevoegd: of in of vanuit een andere lidstaat beleggingsaanbevelingen uitbrengt waarin expliciet een beleggingsbeslissing wordt aanbevolen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid.
In artikel 5:65 wordt na de zinsnede «artikel 5:56, eerste lid, onderdeel a of b,» ingevoegd: of een uitgevende instelling met zetel in een staat die financiële instrumenten als bedoeld in artikel 5:56, eerste lid, onderdeel d,.
Artikel 5:68, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: 1. Een vestiging in Nederland van een bank, beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming, clearinginstelling, financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 2:138, eerste lid, heeft, ondernemingsspaarfonds, pensioenfonds of verzekeraar houdt zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot een integere bedrijfsvoering ten aanzien van haar optreden op markten in financiële instrumenten.
Na Hoofdstuk 5.5. wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 5.6 REGELS OVER HET TOEPASSEN VAN EEN GEDRAGSCODE DOOR INSTITUTIONELE BELEGGERS
1. Een institutionele belegger met zetel in Nederland en een belegd vermogen waartoe aandelen of certificaten van aandelen behoren die zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten doet mededeling over de naleving van de principes en best practice bepalingen van de op grond van artikel 391, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aangewezen gedragscode, die zijn gericht tot de institutionele belegger. Indien de institutionele belegger die principes of best practice bepalingen in het laatst afgesloten boekjaar niet of niet geheel heeft nageleefd of niet voornemens is deze in het lopende en daarop volgende boekjaar geheel na te leven, doet hij daarvan gemotiveerd opgave.
2. De institutionele belegger doet de mededeling en opgave, bedoeld in het eerste lid, ten minste eenmaal per boekjaar:
a. in zijn jaarverslag;
b. op zijn website; of
c. aan het adres van iedere deelnemer of cliënt die daarmee vooraf uitdrukkelijk heeft ingestemd.
3. Onder deelnemer in de zin van het vorige lid wordt tevens verstaan een deelnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
4. Artikel 1:8 is niet van toepassing op de voorgaande leden.
Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden geregeld van artikel 5:86.
Artikel 7:1 komt te luiden:
Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad stelt Onze Minister de nummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van deze wet opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van en verwijzingen naar artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken daarmee in overeenstemming.
Artikel 136 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
In artikel 12, vijfde lid, wordt «de verklaring, bedoeld in het tweede lid,» vervangen door: de verklaring, bedoeld in het derde lid,.
2. Onderdeel I komt te luiden:
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «tweede lid» vervangen door: tweede en derde lid.
2. In het zevende lid wordt de zinsnede «De Wet openbaarheid van bestuur en de Wet Nationale Ombudsman» vervangen door: De Wet openbaarheid van bestuur, de Wet Nationale Ombudsman en Titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Onderdeel K komt te luiden:
In artikel 22, eerste lid, wordt de zinsnede «vijf jaar na inwerkingtreding» vervangen door «drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding» en wordt «de Tweede Kamer der Staten-Generaal» vervangen door «beide kamers der Staten-Generaal».
Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel E wordt de zinsnede «de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een gereglementeerde effectenbeurs die gelegen of werkzaam is in een staat die geen lidstaat is van de Europese Unie» vervangen door: de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
2. Onderdeel F komt te luiden:
In artikel 86d, derde lid, wordt de zinsnede «een beurs» vervangen door: een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
3. In de onderdelen N en O wordt de zinsnede «de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een gereglementeerde effectenbeurs die gelegen of werkzaam is in een staat die niet een lidstaat is van de Europese Unie» telkens vervangen door: de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
Artikel 160 vervalt.
Artikel 168 komt te luiden:
De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, onderdeel f, onder 3°, komt te luiden: 3°. een particuliere ziektekostenverzekeraar, zijnde een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen.
In artikel 35, vijfde lid, wordt de zinsnede «als bedoeld in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993» vervangen door: in de zin van de Wet op het financieel toezicht.
Artikel 169, onderdeel C, komt te luiden:
In artikel 93, derde lid, wordt de zinsnede «van artikel 182 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993» vervangen door: in overeenstemming met artikel 1:72 van de Wet op het financieel toezicht.
Artikel 171 komt te luiden:
Indien het bij koninklijke boodschap van 19 december 2005 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (Wet handhaving consumentenbescherming) (Kamerstukken II 2005/06, 30 411, nr. 2), tot wet is of wordt verheven, en artikel 1.1 van die wet later in werking treedt dan artikel 120 van deze wet, vervalt artikel 120 van deze wet en wordt de Wet handhaving consumentenbescherming als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel e, onder 1°, komt te luiden: 1°. een financiële dienst als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;.
2. Onderdeel e, onder 2°, komt te luiden: 2°. het in de uitoefening van een bedrijf buiten besloten kring aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben van opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht dan wel het als tussenpersoon werkzaamheden verrichten in de zin van artikel 4:3, eerste lid, van laatstgenoemde wet;
3. Onderdeel e, onder 4°, komt te luiden:
4°. het houden van een markt in financiële instrumenten in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;.
Artikel 3.4, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden: b. de artikelen 1:63 en 1:69 van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10.4, onderdeel e, komt te luiden: e. artikel 3.4, tweede lid, komt te luiden: 2. Met betrekking tot de toepassing van het eerste lid: a. zijn de artikelen 2.10, 2.23 en 2.24 van overeenkomstige toepassing; en b. zijn de artikelen 1:63 en 1:69 van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 173 vervalt.
Na artikel 175 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5:86 van de Wet op het financieel toezicht is van toepassing met ingang van het boekjaar dat aanvangt op of na het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
Aan artikel 179 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat het bepaalde in artikel 31, vierde lid, van deze wet kan terugwerken tot en met 1 januari 2006.
Onderdeel A van deze nota van wijziging voorziet in een overgangsmaatregel voor waarborg- en garantiefondsen. De onderdelen B tot en met I betreffen wijzigingen van andere wetten, om deze in overeenstemming te brengen met de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Onderdelen J en K betreffen wijzigingen in de slotbepalingen. Onderdeel D wijzigt de Wft zelf. De laatstgenoemde wijzigingen hebben in hoofdzaak tot doel geconstateerde tekortkomingen weg te nemen en enkele noodzakelijke verbeteringen aan te brengen. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een eerder door het kabinet gedane toezegging gestand te doen. Deze toezegging had betrekking op het wettelijk verankeren van enige in de Code van de Nederlandse Corporate Governance Commissie (Code Tabaksblat) opgenomen bepalingen voor institutionele beleggers.1 Onderdeel L regelt wanneer deze regels voor het eerst toepassing vinden.
Omdat de activiteiten van waarborg- en garantiefondsen raakvlakken met verzekeren hebben, kunnen zij afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval als verzekeraar in de zin van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 worden aangemerkt. Vanwege het specifieke karakter van waarborg- en garantiefondsen, hun bijzondere doelstelling en maatschappelijke rol wordt in de Wft een eigen regime voor deze fondsen opgenomen. Dit regime houdt in dat het verboden is om in Nederland op te treden als waarborg- of garantiefonds in de zin van dat artikel, tenzij het fonds beschikt over een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar. Waarborg- of garantiefondsen die onder één van de uitzonderingen op dit verbod, zoals geformuleerd in artikel 2:28a, tweede, derde of vierde lid, van de Wft vallen, zijn evenwel van het verbod vrijgesteld of ontheven.
Er is voor gekozen om de waarborg- of garantiefondsen in de zin van artikel 2:28a van de Wft die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft nog niet over een vergunning voor het bedrijf van schadeverzekeraar beschikken en die tevens niet onder een van de uitzonderingen van dat artikel vallen, toe te staan om (mits aan zekere eisen wordt voldaan) tijdelijk te kunnen blijven opereren zonder deze vergunning, omdat dit uit praktisch oogpunt wenselijk wordt geacht.
Ingevolge dit artikel is het verbod van artikel 2:28a, eerste lid, van de Wft vooralsnog niet van toepassing, indien een fonds, dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft en dat geen vergunning voor de uitoefening van het schadeverzekeringsbedrijf heeft, binnen twee maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft deze vergunning aanvraagt bij de Nederlandsche Bank. Als de Nederlandsche Bank de vergunning verleent, dan heeft toepasselijkheid van het verbod geen gevolgen voor het fonds omdat het immers over een vergunning beschikt. Indien het fonds niet binnen twee maanden een aanvraag voor een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar indient, dan is het vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft in overtreding van het verbod. Indien de Nederlandsche Bank de vergunningaanvraag afwijst, is het fonds vanaf dat moment ook in overtreding van het verbod.
Overigens betreft het de vergunningaanvraag die binnen de termijn van twee maanden bij de Nederlandsche Bank dient plaats te hebben. Daarna zal het gewone traject inzake een vergunningaanvraag verder dienen te worden doorlopen (zoals het aantonen van de vereisten, bedoeld in artikel 1a:28 van de Wft en het te dier aanzien overleggen van (nadere) gegevens).
De Nederlandsche Bank heeft 12 maanden de tijd, te rekenen vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft, om op de vergunningaanvraag te beslissen. Deze termijn kan twee keer worden verlengd met maximaal zes maanden.
Het derde lid bepaalt dat het waarborg- of garantiefonds, indien het de hierboven weergegeven procedure heeft gevolgd, wordt ingeschreven in het door de Nederlandsche Bank bijgehouden register. De doorhaling van de inschrijving, bedoeld in dit lid, ziet slechts op de doorhaling van het voorlopige karakter van de inschrijving. Doorhaling vindt dus plaats wanneer een besluit is genomen over de vergunningaanvraag. Indien de vergunning wordt verleend, volgt de gewone inschrijving (zie artikel 1:93, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wft).
In artikel 115, onderdeel B, wordt artikel 10d van de Sanctiewet 1977 aangepast. Deze wijziging leidt tot vernummering van de leden van dit artikel. Omdat in artikel 10e van de Sanctiewet 1977 nog naar de oude leden van artikel 10d wordt verwezen, dient dit artikel derhalve te worden aangepast.
Gebleken is dat van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) behalve artikel 1.1 nog enkele andere artikelen aanpassing behoeven. In verband daarmee worden aan artikel 120 van het wetsvoorstel twee onderdelen toegevoegd die tot doel hebben de terminologie in artikel 3.4, tweede lid, en artikel 10.4, onderdeel e, van de Whc in overeenstemming te brengen met de Wft.
Deze nota van wijziging voorziet in de navolgende aanpassingen van de Wft.
In verband met de verankering van enige bepalingen van de Code Tabaksblat met betrekking tot institutionele beleggers wordt in artikel 1:1 van de Wft een definitie opgenomen van «institutionele belegger». Onder institutionele beleggers worden beleggingsinstellingen, levensverzekeraars en pensioenfondsen verstaan. Zie ook de toelichting bij onderdeel BB hierna.
Bij de wijziging van de definitie van «verlenen van een beleggingsdienst» in de zesde nota van wijziging op de Wft is in onderdeel d ten onrechte de oude term «effecten» in plaats van financiële instrumenten gebruikt. Dit wordt nu hersteld.
Bij de wijziging van de definitie van «verlenen van een beleggingsdienst» in de zesde nota van wijziging op de Wft is in enkele onderdelen ten onrechte niet het criterium» in de uitoefening van beroep of bedrijf» meegenomen. Dit wordt nu hersteld.
Deze wijziging betreft het herstel van een omissie. De aanwijzingsbevoegdheid van de toezichthouder in artikel 1:58, eerste lid, onderdeel d, zag, kortweg gezegd, op degene die opvorderbare gelden aantrekt, ter beschikking verkrijgt of ter beschikking heeft, maar niet op degene die als tussenpersoon werkzaamheden verricht ten behoeve van het aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden. Om die reden worden de tussenpersonen, bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, aan artikel 1:58, eerste lid, toegevoegd. Een inhoudelijke wijziging ten opzichte van de huidige wetgeving is hiermee niet beoogd.
Het vereiste van deelname aan een stelsel van kredietregistratie was ten onrechte als vergunningeis opgenomen. Door deze wijziging wordt beter aangesloten bij de Wet financiële dienstverlening (Wfd).
Dit onderdeel brengt de formulering van het tweede lid van artikel 1a:65 in overeenstemming met die van het eerste lid, zoals gewijzigd in de zesde nota van wijzing bij de Wft (Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 41). Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel B22 van die nota van wijziging.
In de Wfd is via de definitie van financiële dienst onder meer de verbonden bemiddelaar van de vergunningplicht voor adviseren uitgesloten. Dit is gedaan door in de omschrijving van financiële dienst uit te sluiten het adviseren door een financiële dienstverlener die optreedt als bemiddelaar ten aanzien van het aanbevolen financiële product. De beperking dat de uitzondering alleen betrekking heeft op een financieel product waarvoor de verbonden bemiddelaar optreedt als verbonden agent was ten onrechte niet overgenomen uit de Wfd. Dit wordt nu hersteld.
Het rapportagekader voor verzekeraars wordt bij gelegenheid van de Wft en de bijbehorende lagere regelgeving gemoderniseerd. Onderdeel van de modernisering is het vervangen van de oude modellen van de rapportagestaten door gemoderniseerde modellen. De modellen van rapportagestaten zijn sinds de vaststelling in het Besluit staten verzekeringsbedrijf 1994 niet of nauwelijks geactualiseerd. Daardoor bevatten de oude modellen veel gegevens die voor de uitoefening van het prudentieel toezicht inmiddels minder relevant zijn geworden. De sterftevergelijking is een van de onderdelen van de oude modellen die in het gemoderniseerde rapportagekader niet meer zullen worden opgevraagd door DNB. Om die reden is de tweede volzin van artikel 2:99 van de Wft aangepast.
Daarnaast wordt «prudent» vervangen door «adequaat». De actuaris dient te controleren of de technische voorzieningen adequaat zijn vastgesteld, dat wil zeggen conform de voorschriften die daarvoor bij of krachtens afdeling 2.3.8 van de Wft zijn gesteld. Ten onrechte werd gesuggereerd dat de actuaris slechts moet afgaan op de prudentie van de technische voorzieningen.
De «omzetting» van een noodregeling in een faillissement werd abusievelijk zowel in artikel 2:223 van de Wft als in de artikelen 212m en 213f van de Faillissementswet geregeld. Er is voor gekozen dit gehele onderwerp te regelen in de Faillissementswet. Het is derhalve niet zo dat de aspecten betreffende de noodregeling in de Wft worden geregeld en de aspecten betreffende het faillissement in de Faillissementswet worden geregeld. Het zou de overzichtelijkheid niet ten goede komen indien de omzetting in twee verschillende wetten zou worden geregeld. Bovendien is het moeilijk te beoordelen welke aspecten van een dergelijke omzetting nog tot de noodregeling behoren en welke tot het faillissement. Zie ook de toelichting op artikel 141, onderdelen D en I, van de Invoerings- en aanpassingswet Wft (wijziging van artikel 212m en 213f van de Faillissementswet).
In de tekst is tot uitdrukking gebracht dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de berekening van de aangepaste solvabiliteit. Hierdoor is de tekst materieel weer gelijk aan de tekst van de artikelen 69j, eerste lid, en 69k, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. De opmerking in de zesde nota van wijziging bij de Wft (Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 41) dat hieraan geen behoefte zou zijn, berustte op een misverstand, omdat de andere delegatiegrondslagen geen grondslag bieden voor de regels met betrekking tot de berekening van de aangepaste solvabiliteit.
Artikel 4:3 van de Wft is van toepassing op een ieder en niet alleen op de financiële ondernemingen die op grond van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen of artikel 2:138 van de Wft in Nederland hun bedrijf mogen uitoefenen of financiële diensten mogen verlenen. Daarom moet artikel 4:3 van de Wft worden uitgezonderd van artikel 4:1 van de Wft.
In artikel 4:3, vierde lid, van de Wft wordt de grondslag opgenomen voor de regels met betrekking tot de ontheffing van het «bemiddelingsverbod» die thans zijn opgenomen in de artikelen 3 en 4 van het koninklijk besluit van 13 augustus 2004, houdende de vaststelling van het begrip liquide middelen, bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en houdende regels betreffende de verlening van een ontheffing als bedoeld in artikel 82, vierde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, alsmede tot wijziging van artikel 5 van het Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994 (Stb 2004, 442).
Dit betreft het herstel van een onjuiste verwijzing.
Het derde lid van artikel 4:14 van de Wft bevat de grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering door (bijkantoren van) clearinginstellingen. De formulering van dit lid bracht een opdracht tot het stellen van deze regels met zich. Gelet op het beperkte gedragstoezicht op clearinginstellingen bestaat echter alleen de behoefte om de mogelijkheid te hebben om regels te stellen met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering. Dit wordt door de voorgestelde formulering tot uitdrukking gebracht.
In de nota naar aanleiding van het vijfde nader verslag met betrekking tot het wetsvoorstel Wft1 was aangekondigd dat artikel 4:24, vierde lid, van de Wft in lijn zou worden gebracht met artikel 19, zesde lid, eerste gedachtestreepje, van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten2 (ook wel«MiFID» genoemd). Conform artikel 19, zesde lid, eerste gedachtestreepje, van de MiFID wordt onderdeel d beperkt tot deelnemingsrechten in instellingen voor collectieve belegging in effecten. Daarnaast wordt in het nieuwe onderdeel e de mogelijkheid opgenomen om andere niet-complexe financiële instrumenten aan te wijzen. De op grond van onderdeel e aan te wijzen andere financiële instrumenten zullen moeten voldoen aan de eisen die op grond van de MiFID worden gesteld.
In het vijfde lid van artikel 4:51 is de ontheffingsbevoegdheid met betrekking tot de jaarstukken van beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders opgenomen. In deze bepaling was abusievelijk de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de verplichte toepassing van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet opgenomen (vergelijk artikel 12, vierde lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen). Deze omissie wordt hierbij hersteld. Ten behoeve van die ontheffingsmogelijkheid is de formulering van het derde lid van artikel 4:51 aangepast. Dit betreft slechts een redactionele wijziging.
Deze wijziging beoogt de strekking van artikel 5:46, derde lid, te verduidelijken, zonder dat daarbij sprake is van een inhoudelijke verandering. Gebleken is dat de eerdere redactie van deze bepaling in de praktijk tot verwarring kon leiden. Met deze bepaling wordt geregeld dat aandelen en de daaraan verbonden stemmen die tot de handelsportefeuille behoren, indien aan de in de aanhef van het derde lid opgenomen voorwaarden wordt voldaan, niet hoeven te worden meegerekend door de in dit lid genoemde instellingen wanneer zij proberen vast te stellen of hun (totale) belang in de zeggenschap of het kapitaal van een uitgevende instelling een meldingplichtige drempelwaarde bereikt of overschrijdt.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 9, zesde lid, van de transparantierichtlijn1.
De wijzigingen, bedoeld in de onderdelen Q tot en met Z, strekken ertoe de bepalingen inzake marktmisbruik, net als in hoofdstuk XII van de Wte 1995, tevens van toepassing te doen zijn op een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, zoals bijvoorbeeld Alternext Amsterdam.
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de zinsnede «waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd» of een dergelijke formulering in de artikelen 5:53, vijfde lid, onderdelen a en b, onder 1°, 5:56, eerste lid, onderdeel a, 5:59, eerste en zevende lid, en 5:64, tweede lid, onderdelen a, b en c, onder 1°, naar de handel op beide soorten markten verwijst.
Voor het goed functioneren van de markten in financiële instrumenten en de bescherming van de beleggers is marktintegriteit van groot belang. Marktintegriteit is één van de voorwaarden om het vertrouwen van beleggers in die markten te handhaven. Wanneer dit vertrouwen ontbreekt, kan dit tot gevolg hebben dat beleggers en kapitaalvragers niet langer bereid zijn deel te nemen aan activiteiten op deze markten. Om het vertrouwen van beleggers te waarborgen is het dan ook van belang om te voorzien in een adequate regeling ter voorkoming van gebruik van voorwetenschap, niet alleen op de gereglementeerde markt.
De reikwijdte van artikel 5:68, eerste lid, was beperkt tot ondernemingen met zetel in Nederland. Daardoor vielen onbedoeld ook Nederlandse bijkantoren van financiële ondernemingen met zetel buiten Nederland buiten de reikwijdte van dit artikel. Door de in dit onderdeel voorgestelde aanpassing wordt bereikt dat alle in Nederland gevestigde financiële ondernemingen onder artikel 5:68 vallen, inclusief bijkantoren van buitenlandse ondernemingen en exclusief buitenlandse ondernemingen die via dienstverrichting op de Nederlandse markt actief zijn. Een en ander is in overeenstemming met de reikwijdte van artikel 18a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, waarvan artikel 5:68 de voortzetting is.
De verankering van de in de Code van Tabaksblat opgenomen bepalingen voor institutionele beleggers vindt plaats in een nieuw, aan het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de Wft toe te voegen hoofdstuk 5.6. Uitgangspunten bij deze verankering zijn een zo dicht mogelijke aansluiting bij het doel en de strekking van de Code Tabaksblat en een zo klein mogelijke toename van de administratieve lasten. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de invalshoek van hoofdstuk 5.6, ten opzichte van de Code Tabaksblat, enigszins afwijkt. Het doel van de in hoofdstuk 5.6 opgenomen bepalingen is het vergroten van de transparantie, in het bijzonder ten opzichte van de achterliggende begunstigden, omtrent het door institutionele beleggers gevoerde beleid ten aanzien van de uitoefening van het stemrecht op aandelen. In hoofdstuk 5.6 is om die reden bepaald dat in Nederland gevestigde institutionele beleggers aan hun achterliggende beleggers en cliënten verantwoording afleggen over het beleid ten aanzien van de uitoefening van stemrecht op de door institutionele beleggers gehouden aandelen (of certificaten daarvan) die – waar dan ook ter wereld – tot de handel op een markt in financiële instrumenten zijn toegelaten. Het betreft daarbij niet alleen aandelen in naamloze vennootschappen met zetel in Nederland, maar ook de door institutionele beleggers gehouden aandelen (en certificaten daarvan) van ondernemingen met een zetel buiten Nederland.
Het streven naar een zo klein mogelijke toename van de administratieve lasten komt tot uitdrukking in de keuze om het – eveneens in de Code Tabaksblat gebruikte – «pas toe of leg uit» beginsel in hoofdstuk 5.6 van de Wft op te nemen. De Code Tabaksblat zelf kent, in best pratice bepaling IV.4.1, het voorschrift dat institutionele beleggers in ieder geval jaarlijks op hun website hun beleid ten aanzien van het uitoefenen van het stemrecht publiceren. In hoofdstuk 5.6 is er echter voor gekozen institutionele beleggers de mogelijkheid te geven om omtrent de naleving van de tot institutionele beleggers gerichte principes of best practices bepalingen in de Code Tabaksblat een mededeling te doen of gemotiveerd opgave te doen van eventuele niet-naleving daarvan. Hiermee wordt voorzien in een zo flexibel mogelijk kader voor institutionele beleggers om vorm te geven aan de naleving van de in de Code Tabaksblat opgenomen principes en best practice bepalingen op een wijze die bij hen past.
In verband met de wens om, daar waar mogelijk, de administratieve lasten te beperken, geldt het bepaalde in hoofdstuk 5.6 niet voor een aantal categorieën institutionele beleggers die wel in de Code Tabaksblat worden genoemd. Zo is hoofdstuk 5.6 niet van toepassing op banken, vermogensbeheerders en verzekeraars, anders dan levensverzekeraars, omdat ten aanzien van deze instellingen doorgaans ofwel geen sprake is van achterliggende begunstigden, ofwel die begunstigden zelf in voldoende mate invloed kunnen uitoefenen op het stembeleid dat dergelijke institutionele beleggers kunnen uitoefenen. Voorts vindt hoofdstuk 5.6, ingevolge artikel 1:6e, eerste lid, van de Wft, geen toepassing ten aanzien van de in artikel 1:6e, eerste lid, van de Wft genoemde beleggingsinstellingen.
De wijze waarop de verankering heeft plaatsgevonden is aan een aantal marktpartijen ter informatie voorgelegd. Met de opmerkingen van deze marktpartijen is bij de vormgeving van het hoofdstuk en de daarin gebezigde formuleringen rekening gehouden.
Hoofdstuk 5.6 komt tevens in de plaats van artikel 45, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit toezicht beleggingsinstellingen 2005 (Btb 2005). Opgemerkt wordt dat de reikwijdte van de in hoofdstuk 5.6 opgenomen verplichting om verantwoording af te leggen ten opzichte van het Btb 2005 enger is omdat de verplichting alleen van toepassing is op beleggingsinstellingen met zetel in Nederland. Daarnaast hebben beleggingsinstellingen in tegenstelling tot het Btb 2005 op grond van hoofdstuk 5.6 de keuze op welke wijze zij uitvoering geven aan het afleggen van de verantwoording.
Dit artikel richt zich tot institutionele beleggers met zetel in Nederland. Voor deze reikwijdte is gekozen omdat het toepassingsbereik van de Code Tabaksblat, maar dan voor naamloze vennootschappen, eveneens aansluit bij naamloze vennootschappen die statutair in Nederland zijn gevestigd en omdat wenselijk wordt geacht dat aan cliënten en deelnemers van Nederlandse institutionele beleggers verantwoording wordt afgelegd. Vergelijk ook hetgeen hierboven is opgemerkt over het doel van hoofdstuk 5.6.
In het eerste lid van artikel 5:86 wordt geregeld dat institutionele beleggers moeten meedelen of zij de principes en best practice bepalingen van de op grond van artikel 2:391, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangewezen gedragscode naleven voor zover die zijn gericht tot institutionele beleggers. Op grond van artikel 2:391, vijfde lid, van het BW is het koninklijk besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag (Stb. 747) (hierna: het Besluit Tabaksblat) vastgesteld waarin de Code Tabaksblat is aangewezen als na te leven gedragscode. Artikel 5:86 bewerkstelligt aldus dat institutionele beleggers een mededeling moeten doen over de naleving van de op hen toepasselijke principes en best practice bepalingen van de Code Tabaksblat. Indien een institutionele belegger een beleggingsinstelling is, dan dient ingevolge artikel 1:6f van de Wft de mededeling te worden gedaan door de beheerder. De mededeling betreft daarbij de naleving van de relevante bepalingen door de beleggingsinstellingen die deze beheerder beheert.
De tweede volzin van het eerste lid regelt dat «naleving» door institutionele beleggers gelijksoortig is aan de «pas toe of leg uit» bepaling die voor naamloze vennootschappen geldt op grond van artikel 2:391, vijfde lid, van het BW doordat de «pas toe of leg uit» bepaling voor institutionele beleggers qua bewoordingen, daar waar mogelijk, aansluit bij artikel 3 van het Besluit Tabaksblat. Een institutionele belegger zal aldus moeten mededelen of hij de toepasselijke principes en best practice bepalingen van de gedragscode naleeft of gemotiveerd opgave doen waarom hij (onderdelen van) de principes en best practice bepalingen van de gedragscode niet naleeft. Het gemotiveerd opgave doen dient op dezelfde wijze te worden begrepen als in de Code Tabaksblat en in het Besluit Tabaksblat. Met de mogelijkheid om gemotiveerd van de Code Tabaksblat af te wijken hebben institutionele beleggers bijvoorbeeld de mogelijkheid om geen verantwoording af te leggen inzake het stembeleid met betrekking tot beleggingen die niet ten behoeve van achterliggende begunstigden («derden-gelden») maar ten behoeve van het eigen vermogen zijn gedaan. Ook zou een institutionele belegger aandelen die worden gehouden in naamloze vennootschappen met zetel in een andere staat gemotiveerd kunnen uitzonderen van haar verantwoording over het stembeleid, omdat het praktisch gezien lastig is om het stemrecht in de algemene vergadering uit te oefenen.
In het tweede lid is opgenomen op welke wijze de mededeling – of opgave – kan worden gedaan. De institutionele belegger heeft daarbij de keuze om de mededeling in het jaarverslag, op de website of rechtstreeks aan het adres van iedere deelnemer of cliënt te doen. Ten minste een maal per boekjaar dient een mededeling te worden gedaan. Het in dit hoofdstuk bepaalde is overigens, zoals blijkt uit artikel 175a van de Invoerings- en aanpassingswet Wft (zie onderdeel L van deze nota van wijziging), voor het eerst toepasselijk op boekjaren van institutionele beleggers die op of na 1 januari 2007 aanvangen.
Handhaving van onderhavig artikel dient primair plaats te vinden door achterliggende begunstigden van institutionele beleggers. Het ligt in de rede dat zij in dialoog zullen treden met de institutionele belegger en als ultimum remedium kunnen dreigen een onrechtmatige daadsvordering in te stellen. Daarmee is tevens de meerwaarde van verankering, in dit hoofdstuk, van het in de Code Tabaksblat bepaalde ten aanzien van institutionele beleggers gegeven: de in dit hoofdstuk opgenomen verankering versterkt de positie van de achterliggend begunstigden van institutionele beleggers, omdat de verplichting tot het doen van een mededeling omtrent de naleving van de voor institutionele beleggers toepasselijke principes en best practice bepalingen van de gedragscode door de verankering een wettelijke verplichting wordt. De AFM heeft als gevolg van deze civielrechtelijke wijze van handhaving geen taak ten aanzien van het toezicht op de naleving van dit artikel. Om die reden is in het vierde lid bepaald dat de overige leden van dit artikel zijn uitgezonderd van de werkingssfeer van artikel 1:8 van de Wft.
Op grond van dit artikel kan bij ministeriële regeling vrijstelling worden geregeld. Bepaalde groepen van institutionele beleggers kunnen hierdoor, indien nodig, worden vrijgesteld van dit hoofdstuk.
De in artikel 7:1 van de Wft voorziene vernummering van de wet had alleen betrekking op de artikelen van de wet en de aanhalingen van artikelen. In voorkomend geval kan het ook nodig blijken de nummering van paragrafen, afdelingen en hoofdstukken opnieuw vast te stellen. De gewijzigde formulering van artikel 7:1 voorziet daarin.
Dit onderdeel bevat enkele aanvullingen op het voorgestelde artikel 136, waarin enkele wijzigingen zijn opgenomen met betrekking tot de Wet toezicht financiële verslaggeving. De aanvullingen gelden ter uitvoering van de toezeggingen van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag van de Eerste Kamer over dat wetsvoorstel (Kamerstukken I 2005/06, 30 336).
Gebleken is dat een aantal voorgestelde wijzigingen in Boek 2 van het BW niet in overeenstemming met de terminologie van de Wft waren. In de onderdelen E, F, N en O werd nog gesproken over «een gereglementeerde effectenbeurs» en «een beurs». Voorgesteld wordt deze begrippen telkens te vervangen door «een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft».
De Wet medefinanciering aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is vervallen. Deze wet hoeft derhalve niet te worden aangepast.
De Wet marktordening gezondheidszorg is door de Eerste Kamer aanvaard en zal op korte termijn in het Staatsblad worden gepubliceerd. De Wet tarieven gezondheidszorg komt daarmee te vervallen. In artikel 168 kan derhalve de aanpassing van de Wet marktordening gezondheidszorg worden opgenomen.
In de onderdelen T en Y van artikel 2.4.2. van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet is geregeld dat de verwijzing naar de Pensioen- & Verzekeringskamer wordt omgezet in een verwijzing naar De Nederlandsche Bank N.V. Deze aanpassing hoeft derhalve niet in de Invoerings- en aanpassingswet Wft te worden opgenomen. Wel moet de verwijzing naar artikel 182 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 worden aangepast. Dit is nu in artikel 169, onderdeel C, opgenomen.
Artikel 171 bevat een samenloopbepaling voor het geval de Whc later in werking treedt dan de Wft. Dit onderdeel zorgt ervoor dat in die situatie de Whc op dezelfde manier wordt aangepast als voorzien in artikel 120, zoals dat luidt met inachtneming van onderdeel C van deze nota van wijziging.
Gezien het feit dat de Wet marktordening gezondheidszorg door de Eerste Kamer is aanvaard, is een overgangsbepaling met betrekking tot deze wet niet langer nodig. Artikel 173 kan daarom komen te vervallen.
Dit onderdeel regelt dat de bepalingen van het aan de Wft toegevoegde hoofdstuk over de Code Tabaksblat voor het eerst van toepassing zijn op het boekjaar dat aanvangt op of na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft.
Bij bemiddelaars in verzekeringen wordt assurantiebelasting geheven. Op dit moment is de heffing afwijkend geregeld voor bemiddelaars in verzekeringen als bedoeld in de Wfd. Normaal gesproken is er een wettelijke basis. Momenteel vindt de heffing voor bemiddelaars in verzekeringen plaats op basis van een daartoe genomen besluit. Met onderdeel M wordt een bepaling in de Invoerings- en aanpassingswet Wft opgenomen om de wettelijke basis te regelen. Hierbij wordt wettelijk invulling gegeven aan hetgeen reeds bij besluit van 1 februari 2006 (nr. CPP2006/196M) is goedgekeurd en is afgestemd met de branche.
Richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten in financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen nr. 85/611/EEG en nr. 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145).
Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30658-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.