Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30657 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30657 nr. 6 |
Ontvangen 31 mei 2007
• Inleiding
• Rol van gemeenten en bevoegdheid burgemeester
• Hulpverlening
• Achtergrond en voorgeschiedenis
• Ervaringen Oostenrijk en Duitsland
• Strafrechtelijk traject
• Recht op de persoonlijke levenssfeer
• Huisverbod bij kindermishandeling
• Rechterlijke toets
• Rechtsbijstand
• Implementatie en uitvoering
• Financiën
• Artikelen
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het verslag en met genoegen geconstateerd dat de uitgangspunten van het voorliggende wetsvoorstel op steun in de Tweede Kamer kunnen rekenen. De verschillende fracties hebben nog wel een aantal vragen. Bij de beantwoording daarvan is zoveel mogelijk de in het verslag gehanteerde volgorde aangehouden. Waar mogelijk zijn vragen van dezelfde aard en inhoud gezamenlijk beantwoord.
Deze nota wordt uitgebracht mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting op de ontwikkeling van het daderprofiel bij mannen en vrouwen en vragen of er al conclusies zijn te trekken met betrekking tot de effectiviteit van de aanpak bij de verschillende seksegetypeerde daders.
Uit beschikbaar onderzoek is een summier daderprofiel op te stellen.
Op basis van informatie uit politiedossiers blijkt dat 89% van de geregistreerde daders van huiselijk geweld van het mannelijke geslacht is1. De gemiddelde leeftijd van de daders is ten tijde van het delict 35 jaar. Medio 2007 start de voorbereiding van een onderzoek naar onder meer daders van relationeel geweld. Dit onderzoek – dat naar verwachting in het voorjaar van 2008 gereed zal zijn – zal een gedetailleerder daderprofiel opleveren.
Gelet op het gegeven dat de overgrote meerderheid van de daders van relationeel geweld man is, voorziet het behandelaanbod voor daders niet in een specifiek seksegetypeerde aanpak. Ontwikkeling van een specifiek behandelaanbod voor vrouwelijke daders kan worden overwogen als de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek hiertoe aanleiding geven.
Wetenschappelijk effectonderzoek naar de behandeling van relationeel geweld heeft nog niet plaatsgevonden.
De leden van de CDA-fractie vragen om in het kader van geweld in de huiselijke kring, ouderen als specifieke aandachtsgroep te benaderen.
Momenteel wordt er al specifieke aandacht besteed aan deze doelgroep. De activiteiten die ondernomen worden om ouderenmishandeling tegen te gaan, vinden plaats in het kader van de campagne «STOP-ouderenmishandeling». VWS financiert deze campagne die tot 2008 loopt. Het doel van de campagne is dat er in iedere gemeente een informatiepunt beschikbaar is waar burgers informatie kunnen krijgen over ouderenmishandeling en doorverwezen kunnen worden naar deskundige hulpverleners. Daarbij wordt samengewerkt met de bestaande Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld. Het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (LPBO) en Vilans (de kennisorganisatie voor de zorg, waarin onder andere NIZW Zorg is opgegaan) leiden deze campagne.
De leden van de PvdA-fractie vragen om kort aan te geven wat de reden is geweest voor de vertraging waarmee het wetsvoorstel is ingediend.
Het huisverbod is een nieuw instrument met nieuwe bevoegdheden, procedures en werkwijzen. Organisaties als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder: VNG), politie, het Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht en raden voor rechtsbijstand, maar ook hulpverleningsorganisaties zijn bij de voorbereiding betrokken en om advies gevraagd. Ook zijn pilots opgezet. Ik realiseer me dat met dit alles veel tijd is gemoeid. Op die wijze wordt er wel in voorzien dat organisaties goed voorbereid zijn op het moment van inwerkingtreding.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de inwerkingtreding zich verhoudt tot de proef die nu in drie steden van start gaat of al is gegaan, en of de vrijblijvendheid van de proef het welslagen ervan niet in gevaar brengt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of eerst een proef kan worden gedaan met (afdwingbare) huisverboden.
Op deze vragen kan ik antwoorden dat het niet mogelijk is om in een pilotfase – zonder dat er sprake is van een wettelijke grondslag – personen te dwingen hun huis te verlaten. Een afdwingbaar huisverbod is slechts mogelijk indien daarvoor een wettelijke grondslag is gegeven. Na inwerkingtreding van de wet zal daarom pas echt kunnen blijken wat de effectiviteit van de nieuwe maatregel zal zijn. De pilots zijn zo ingericht dat een aantal aspecten kan worden getest en gevalideerd, zoals de opleiding van politie en hulpverlening, het ontwikkelde risicotaxatie-instrument en de ketensamenwerking. Een belangrijke rol is weggelegd voor het testen en valideren van het risicotaxatie-instrument dat speciaal voor het huisverbod is ontwikkeld en dient als hulpmiddel bij de beslissing al dan niet een huisverbod op te leggen. Ook bij een «vrijwillig» huisverbod kan dit worden getest. Daarnaast zien de pilots op een goede voorbereiding van de ketenpartners. De ervaringen kunnen tot aanpassing leiden van bijvoorbeeld instrumenten, opleiding of ketensamenwerking. Ik verwacht dat de pilots daarom, ondanks de vrijblijvendheid ervan, belangrijke informatie op zullen leveren ten behoeve van de implementatie van de wet.
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen over de keuze van de drie pilotgemeenten; deze leden zouden graag zien dat ook ten minste één middelgrote stad met nog niet een zeer actief beleid zou meedoen aan de proef.
Er is voor Amsterdam, Groningen en Venlo gekozen juist omdat dit drie steden zijn met redelijk tot zeer actief beleid op het gebied van huiselijk geweld. Een gemeente met een minder actief beleid zou teveel aanloopproblemen hebben om binnen de beperkte duur van de proef het huisverbod goed te kunnen testen. Wel is bewust gekozen voor pilotregio’s die op een aantal belangrijke punten van elkaar verschillen. Zo verschillen zij sterk in grootte en is de ketensamenwerking niet in alle drie de regio’s even ver gevorderd. Ook is de hulpverlening per regio anders georganiseerd. Daarmee wordt het mogelijk goed te evalueren waar de knelpunten zitten.
De leden van de PvdA-fractie willen graag een overzicht van het aantal steden dat nog moet werken aan een goed lopende keten van aanpak van huiselijk geweld.
Er kan op dit moment geen precies inzicht worden gegeven in het aantal gemeenten dat nog moet werken aan een goed lopende keten van aanpak van huiselijk geweld. Wel heeft de VNG in 2006 een effectmeting gehouden, waaraan 54% van de gemeenten heeft deelgenomen. Van deze gemeenten participeert 84% in een regionaal project aanpak huiselijk geweld. 17% van de gemeenten heeft een lokaal signaleringsnetwerk opgezet. In 60% van de gevallen is sprake van samenwerking op uitvoeringsniveau en bij 56% van de gemeenten op beleidsniveau. In bijna alle gemeenten is sprake van samenwerking met de politie (96%) en instellingen voor maatschappelijk werk (92%). Daarnaast is in veel (meer dan de helft) van de gemeenten sprake van samenwerking met de GGD (81%), het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (verder: AMK) (72%), opvanginstellingen (62%), het Openbaar Ministerie (60%) , GGZ instellingen (59%), Jeugdzorginstellingen (58%) en Slachtofferhulp (57%). Samenwerking met de provincie is beperkt (31% van de gevallen).
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de politie aan betrouwbare signalen ten aanzien van het afspelen van huiselijk geweld komt. Zij vragen hoe ver de politie mag gaan in het inwinnen van informatie ten aanzien van huiselijk geweld en hoeveel vermoeden de politie moet hebben om poolshoogte bij mensen thuis te gaan nemen.
Opgemerkt zij dat de taak van de politie niet uitsluitend betrekking heeft op de opsporing van strafbare feiten, maar tevens op de verlening van hulp aan hen die deze behoeven. De politie komt in de praktijk doorgaans in aanraking met signalen van huiselijk geweld door middel van meldingen vanuit de omgeving van het slachtoffer, zoals buren of kennissen, dan wel door het slachtoffer zelf. Daarbij kan gebruik zijn gemaakt van het alarmnummer (112). Naar aanleiding van een melding zal de politie – evenals bij andere meldingen – bezien of de veiligheid van mensen in het geding is en of er mogelijk sprake is van strafbare handelingen. Een politie-eenheid zal ter plaatse een inschatting maken van de situatie. Daartoe is een risicotaxatie-instrument ontwikkeld, dat in de pilots wordt getest. Het achterhalen of er eerdere meldingen of aangiftes jegens de desbetreffende persoon in de registers zijn verwerkt, maakt deel uit van de risicotaxatie. Deze informatie kan de politie uit het eigen systeem inwinnen.
De leden van de VVD-fractie vragen of inmiddels gehoor is gegeven aan het verzoek van deze leden naar het stellen van aanvullende voorwaarden, zoals een verbod op het bezoeken van bijvoorbeeld de school, de omgeving of de familie. Zij vragen naar het resultaat van dat onderzoek en geven aan benieuwd te zijn naar de mogelijkheden van verbod op schoolbezoek, de omgeving, of de familie in brede zin. Verder vragen zij inzicht te geven in de bruikbaarheid en de wettelijke mogelijkheid tot inzet van deze middelen. Hierover het volgende.
Het huisverbod bevat, anders dan alleen een verbod om zich in een bepaalde woning te begeven, tevens een verbod om gedurende de periode waarvoor het huisverbod geldt, contact op te nemen met degenen met wie de uithuisgeplaatste de woning deelt, zoals partner en/of eventuele kinderen. Ook mag de uithuisgeplaatste zich niet ophouden bij de woning. Deze vrijheidsbeperking dient, zo is ook in de memorie van toelichting uiteengezet, niet verder te strekken dan strikt noodzakelijk is. Om die reden zijn andere lokaties, zoals de school van de kinderen, hierin niet betrokken en is eveneens het contactverbod beperkt gehouden tot de meest direct betrokkenen, namelijk degenen die (anders dan incidenteel) in dezelfde woning als de uithuisgeplaatste verblijven.
Met de leden van de ChristenUnie-fractie ben ik van oordeel dat een zorgvuldige afweging van belangen altijd moet plaatsvinden. Om te voorkomen dat een huisverbod te gemakkelijk wordt opgelegd, is een risicotaxatie-instrument ontwikkeld dat – voordat het zal worden vastgesteld – eerst wordt getest in de lopende pilots huisverbod. Het instrument zal vervolgens in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen, zodat de feiten en omstandigheden waaronder een huisverbod kan worden opgelegd voldoende kenbaar en duidelijk zijn. Ik merk voorts op dat het huisverbod primair is gericht op het voorkomen van (verdere) escalatie binnen het gezin en het bieden van een afkoelingsperiode waarin het slachtoffer kan beslissen of en zo ja hoe hij of zij met de uithuisgeplaatste verder wil. De uithuisgeplaatste wordt niet verder beperkt in zijn of haar vrijheid dan vanuit een oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit noodzakelijk is. Zo kan het huisverbod niet tot gevolg hebben dat de uithuisgeplaatste niet meer naar zijn of haar werk zou kunnen gaan. Op die wijze wordt een stigmatiserend effect zo veel mogelijk voorkomen.
Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie is een ander voorbeeld van onzorgvuldigheid te vinden in de elfde regel van § 12 van de memorie van toelichting, waar wordt gesproken over «doorverwijzing van het slachtoffer», terwijl de «achterblijvende» bewoners, met wie de uithuisgeplaatste tijdelijk geen contact mag opnemen, niet zonder meer aan te merken zijn als slachtoffer. In dit verband verwijs ik naar de inleiding van de memorie van toelichting, waarin op blz. 2 uiteen is gezet, dat onder de term «slachtoffer» wordt verstaan: iemand die het risico loopt huiselijk geweld te ondergaan of dat (mogelijk) reeds heeft ondergaan. Deze passage is opgenomen om te verduidelijken dat de term slachtoffer, zoals de leden van de ChristenUnie-fractie terecht opmerken, ook de achterblijvende bewoners kan omvatten die (nog) niet aan huiselijk geweld zijn blootgesteld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts of de volgende in de voorgestelde wettekst gebruikte terminologie nader kan worden gedefinieerd: «ophouden bij» en «incidenteel».
Met «ophouden bij» wordt bedoeld dat de uithuisgeplaatste in de directe omgeving van de woning verblijft, zoals de straat of het gedeelte van de straat waar de woning zich bevindt. «Incidenteel» ergens verblijven kan een bezoek ter gelegenheid van een verjaardag zijn of eens in de paar maanden een overnachting.
Voorts vragen deze leden naar een nadere definiëring van «indien uit feiten en omstandigheden blijkt» en van «ernstig en onmiddellijk gevaar». Ook de leden van de PvdA-fractie vragen waaraan bij bedoelde feiten en omstandigheden ruwweg wordt gedacht.
Voor een nadere toelichting op de feiten en omstandigheden verwijs ik naar het in ontwikkeling zijnde risicotaxatie-instrument dat op dit moment wordt getest in de pilots huisverbod. Met dit instrument kan een beoordeling worden gemaakt van de feiten en omstandigheden waaronder een huisverbod kan worden opgelegd. Hierover valt het volgende op te merken. De taxatie vindt op drie niveaus plaats:
– de persoon van de dader
– het incident zelf
– de context waarbinnen het huiselijk geweld of de dreiging hiervan zich afspeelde.
Ieder niveau bestaat uit een aantal risico-indicatoren. Bij de persoon van de dader zijn dit indicatoren als antecedenten (eerdere veroordelingen of meldingen). Zijn er antecedenten op het gebied van zeden en geweld, dan zal dit op zichzelf voldoende zijn om een huisverbod op te leggen. Ook alcoholgebruik, dat overigens op zichzelf niet als doorslaggevend behoeft te worden beschouwd, is een indicator. Op incidentniveau kan worden gedacht aan het gebruik van psychisch geweld en de aanwezigheid van kinderen. Met betrekking tot de context van het geweld of de geweldsdreiging is onder meer van belang of er spanningen bestaan, bijvoorbeeld in de werksituatie, en of er sprake is van een sociaal isolement. Bij iedere indicator wordt na de beantwoording van een aantal ja/nee-vragen een keuze gemaakt voor laag, midden of hoog risico. Ieder niveau eindigt met een beoordelingsmoment waarop een tussenoordeel wordt gegeven. Indien na het doorlopen van het gehele risicotaxatie-instrument op één of meer niveaus geoordeeld wordt dat sprake is van een hoog risico, wordt een huisverbod opgelegd.
De vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie of eerst een proef kan worden gedaan met (afdwingbare) huisverboden, heb ik hiervoor beantwoord samen met de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de vrijblijvendheid van de proef op blz. 2 van het verslag.
Rol van gemeenten en bevoegdheid burgemeester
De leden van de PvdA-fractie vragen of de bestuursrechtelijke uithuisplaatsing en de strafrechtelijke mogelijkheden, zoals beschreven in de memorie van toelichting, naast elkaar kunnen (blijven) bestaan. Deze leden vragen of in het geval dat (nog) niet is overgegaan tot een voorlopige hechtenis, maar er al wel een strafrechtelijk traject loopt en tijdens dat traject blijkt dat een interventie wel (alsnog) nodig wordt geacht, de burgemeester toch alsnog uithuisplaatsing kan bevelen. Deze leden zou dat namelijk wel als wenselijk voorkomen. Voorts vragen zij of het noodzakelijk is om in de toelichting het min of meer als verplichtend klinkend beleid op te nemen dat wanneer bij huiselijk geweld strafrechtelijk optreden mogelijk is, dat ook zal gebeuren. Zo ja, met welk doel, zo vragen deze leden.
Als er sprake is van een strafbaar feit, zoals mishandeling van de partner, en er is voldoende bewijs, dan worden strafrechtelijke maatregelen genomen. Het huisverbod is geen alternatief voor een strafrechtelijk traject. Bedacht zij dat wanneer er eenmaal een verdachte is, het Openbaar Ministerie mogelijkheden heeft om op te treden en daarvan ook gebruik zal maken. De officier van justitie zal doorgaans voorlopige hechtenis verzoeken, welke dan eventueel kan worden geschorst met als voorwaarde een huisverbod. Wel kan de situatie zich voordoen dat een persoon wordt aangehouden voor verhoor en in verzekering wordt gesteld, maar er vervolgens toch onvoldoende aanleiding blijkt te zijn om deze persoon langer dan een paar uur of een paar dagen vast te houden. In dat geval kan door de burgemeester een huisverbod worden opgelegd om te voorzien in de gewenste afkoelingsperiode.
De leden van de SP-fractie vragen uitvoerig in te gaan op de kritiek van de VNG, die onder meer de aansprakelijkheid van de burgemeester en de in haar ogen te beperkte bestuursrechtelijke basis van het wetsvoorstel aan de orde stelt. Zij vragen toe te lichten waarom de burgemeester en niet, zoals voorgesteld door de VNG, de officier van justitie de bevoegdheid krijgt om een tijdelijk huisverbod op te leggen. Ook de leden van de fractie van D66 vragen of overwogen is de bevoegdheid aan andere instanties toe te kennen en zo ja, aan welke.
De VNG heeft in haar advies aangegeven dat de maatregel niet past binnen de bestuursrechtelijke taken voor de handhaving van de openbare orde. Voorts zet de VNG uiteen dat de burgemeester slechts beperkte bevoegdheden heeft om preventief op te treden, waarvan bovendien steeds pas na eerder geconstateerde overtredingen of verstoring van de openbare orde gebruik kan worden gemaakt. Ik deel de zienswijze dat hier geen sprake is van een taak in het kader van de openbare orde; dit is ook in de memorie van toelichting aangegeven (zie blz. 1, laatste alinea). Het gaat om een op zichzelf staande bevoegdheid van de burgemeester, die zich bovendien onderscheidt van het strafrecht, omdat er (nog) geen sprake hoeft te zijn van een strafbaar feit. Om deze reden is er dan ook niet voor gekozen om de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod aan de hulpofficier van justitie – optredend onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie – toe te kennen.
De VNG heeft haar zorgen geuit met betrekking tot de aansprakelijkheid van de burgemeester. Voor schadevergoeding zal slechts reden kunnen zijn als de bestuursrechter de oplegging van een huisverbod onrechtmatig heeft bevonden. Schadevergoeding kan worden gevorderd in het kader van een beroep tegen het huisverbod (art. 8:73 Awb), via de weg van het vragen van een zgn. zelfstandig schadebesluit of via een actie uit onrechtmatige daad bij de burgerlijke rechter. De bestuursrechter pleegt voor de beoordeling van vragen inzake causaliteit, relativiteit en omvang van de schade aansluiting te zoeken bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht.
Bij de vraag naar de rechtmatigheid van een huisverbod zal van belang zijn dat bij de oplegging is bezien of de in de algemene maatregel van bestuur weergegeven feiten en omstandigheden (neergelegd in het risicotaxatie-instrument) daartoe aanleiding gaven. Wanneer er is besloten geen huisverbod op te leggen en de betrokken persoon alsnog bijvoorbeeld zijn partner mishandelt, is de geleden schade het gevolg van het onrechtmatig handelen van de betrokken persoon zelf. Bij de vraag of de gemeente ook in dit geval aansprakelijk kan worden gesteld, zal de rechter eveneens moeten toetsen aan de vereisten voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Ook in dit verband noem ik het risicotaxatie-instrument waarmee, bij zorgvuldige toepassing, aansprakelijkheidsrisico’s zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen (zie in dit verband ook HR 28 mei 2004, NJ 2006, 430, m.nt. J. B. M.Vranken, waarin de Hoge Raad overwoog dat de Staat niet aansprakelijk was voor de schade die een TBS-gestelde tijdens het hem door de Staat verleende onbegeleide proefverlof heeft aangericht. Daarbij werd overwogen dat «alleen indien komt vast te staan dat de Staat niet tot het verlenen van onbegeleid verlof had mogen besluiten in verband met het nog steeds bestaande en onaanvaardbare risico dat de TBS-gestelde door zijn stoornis gevaar voor de persoon of de goederen van anderen zou kunnen opleveren, van onzorgvuldigheid kan worden gesproken die moet leiden tot aansprakelijkheid van de Staat voor de schade die de TBS-gestelde heeft aangericht en die de Staat redelijkerwijze had behoren te voorzien en te voorkomen»).
De leden van de D66-fractie hebben vragen over de nieuwe bevoegdheid die burgemeesters, die door de regering zijn gekozen, krijgen toebedeeld in het wetsvoorstel. Zij willen graag weten hoe de burgemeesters hier zelf over oordelen en hoe zij op hun nieuwe taak worden voorbereid. Ook de leden van de VVD-fractie vragen op blz. 12 van het verslag hoe de burgemeesters worden geïnformeerd en opgeleid.
Ik heb ter voorbereiding op de implementatie van het wetsvoorstel het Genootschap van Burgemeesters gevraagd advies uit te brengen over het wetsvoorstel, maar het Genootschap heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De VNG wordt in ieder geval bij het implementatietraject betrokken, en via dat traject zullen gemeenten en burgemeesters voorbereid worden op hun nieuwe taken. Dit zal gebeuren via voorlichtingsbijeenkomsten en het verstrekken van schriftelijke informatie.
De beantwoording van de vraag van de leden van de D66-fractie of is overwogen de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod aan andere instanties dan de burgemeester toe te kennen, heb ik betrokken bij de vragen van de leden van de SP-fractie op blz. 5 van het verslag waarom niet de officier van justitie, maar de burgemeester de bevoegdheid krijgt om een huisverbod op te leggen.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat de uithuisgeplaatste zelf voor opvang moet zorgen en vragen of, teneinde te voorkomen dat de uithuisgeplaatste niet «verdwijnt», aan hem de verplichting kan worden opgelegd contact te zoeken met een hulpverlenende instantie. De leden van de SP-fractie vragen waarom de uithuisgeplaatste niet wordt verplicht om dadertherapie te volgen. Over deze suggesties het volgende.
De mogelijkheid om iemand te verplichten om dadertherapie te volgen, is een mogelijkheid die bestaat in het strafrechtelijk traject. Zolang er geen strafrechtelijke verdenking is, is er geen grondslag voor het verplicht opleggen van dadertherapie en is er geen sprake van een «dader». In een bestuursrechtelijk traject, waar voorop staat dat er een afkoelingsperiode wordt gecreëerd, ligt een dergelijke verplichting minder voor de hand. Er is voor gekozen om te voorzien in voldoende positieve prikkels voor de uithuisgeplaatste om hulpverlening te aanvaarden. Zo wordt erin voorzien dat de burgemeester het huisverbod binnen tien dagen kan intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en zijn aanwezigheid in de woning geen ernstig en onmiddellijk gevaar meer oplevert voor de veiligheid van één of meerdere personen met wie hij een huishouden deelt. Daarnaast kan blijken dat een verlenging van het huisverbod nodig is, bijvoorbeeld wanneer de uithuisgeplaatste zich niet open heeft gesteld voor de aangeboden hulpverlening. Ten slotte wordt na het opleggen van het huisverbod zo spoedig mogelijk hulpverlening in gang gezet. Op deze wijze is het risico dat de uithuisgeplaatste «verdwijnt» gering en wordt deze gestimuleerd om mee te werken aan een hulpverleningstraject.
De leden van de PvdA-fractie willen weten of ook onderzocht is hoe de landen Oostenrijk en Duitsland staan tegenover het verplicht stellen van een behandeling van de dader en wat de eventuele ervaringen van deze landen daarmee zijn.
Evenals in Nederland, kan in Oostenrijk en Duitsland daderbehandeling alleen verplicht worden gesteld in een strafrechtelijk traject. Ervaringen met verplichte behandeling van uithuisgeplaatsten in een preventief traject zijn er in deze landen niet.
Leden van de fracties van PvdA, VVD, SP en D66 hebben vragen gesteld over de rol van de reclassering met betrekking tot het huisverbod.
Ik zie geen aanleiding voor verplichte tussenkomst van de reclassering. Uitgangspunt is dat de reclassering alleen wordt ingeschakeld als binnen het strafrecht wordt opgetreden. Dat is bij het huisverbod niet het geval. De reden voor het inzetten van de politie bij het opleggen van het huisverbod is dat de meldingen bij de politie binnenkomen en zij 24 uur per dag beschikbaar is om op te treden. Het is dus ook nu al in eerste instantie de politie die zich ter plaatse begeeft om te bezien of ingrijpen nodig is. Zou de reclassering bij het opleggen van een huisverbod een rol worden toebedeeld, dan zou dit er alleen maar toe leiden dat er een extra instantie ter plaatse zal moeten worden betrokken. Daarnaast is het zo dat de instrumenten waarover de reclassering beschikt niet zijn toegespitst op het maken van een beoordeling in een crisissituatie, terwijl het thans ontwikkelde risicotaxatie-instrument huisverbod daar nu juist wel geschikt voor is. Ook om die reden ligt het niet voor de hand de reclassering hiervoor in te zetten.
Voor wat betreft het handhaven van of het toezicht houden op het huisverbod zie ik evenmin een rol voor de reclassering. Zo heeft de politie de bevoegdheid om, desnoods zonder toestemming van betrokkenen, een huis binnen te treden. De reclassering heeft die bevoegdheid niet.
Het staat gemeenten overigens vrij de expertise van de reclassering in te schakelen, en voor de financiering daarvan te zorgen. Voor het inschakelen van de hulpverlening is geen regeling in het wetsvoorstel opgenomen; dit kan dus ook de reclassering zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de consequenties van het feit dat de uithuisgeplaatste zelf zijn opvang moet organiseren en daardoor mogelijk geen terugvalbasis heeft. Zij vragen of dit er niet toe kan leiden dat de problemen minder snel worden opgelost en de kans op escalatie juist zal toenemen. Ook de leden van de SP-fractie vragen naar de consequenties van het gebrek aan opvang voor het contact tussen de uithuisgeplaatste en de hulpverlening, en voor de veiligheid van de achterblijvers. Daarnaast vragen zij naar de gevolgen voor het contact tussen de uithuisgeplaatste en zijn of haar rechtshulpverlener.
Er zij op gewezen dat de uithuisgeplaatste bij het opleggen van een huisverbod dient door te geven waar hij te bereiken is voor de hulpverlening. Verder wordt er vanuit gegaan dat de uithuisgeplaatste zelf voor onderdak zorgt, bijvoorbeeld bij familie of vrienden. In het uiterste geval kan hij of zij terecht bij de dak- en thuislozenopvang. Overigens heeft het niet beschikbaar stellen van onderdak in Oostenrijk niet tot problemen geleid; de uithuisgeplaatste weet vrijwel altijd onderdak te vinden. De ervaringen uit de Nederlandse pilots leren dat van de negentien uithuisgeplaatsten die er tot nu toe zijn, slechts één gebruik heeft gemaakt van de opvang. De overige achttien hebben zelf onderdak gevonden. Nog nagegaan wordt of de effecten van het al dan niet actief aanbieden van opvang meegenomen kunnen worden in de evaluatie van de pilots.
Met betrekking tot de veiligheid van personen die na het opleggen van een huisverbod achterblijven, kan worden opgemerkt dat wanneer de uithuisgeplaatste het huisverbod niet naleeft, zij dit kunnen melden bij de politie. De politie zal in dat geval direct optreden. Het niet naleven van het huisverbod is een strafbaar feit. Wat betreft de rechtsbijstandvoorziening wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande piketregelingen. Dat houdt in dat de piketadvocaat de regie houdt over de rechtsbijstandrelatie en kan bepalen waar het contact plaatsvindt.
Het eerste contact tussen piketadvocaat en uithuisgeplaatste verloopt door tussenkomst van de burgemeester of hulpofficier van Justitie. Deze draagt er zorg voor dat de uithuisgeplaatste tijdig wordt geïnformeerd over de mogelijkheid van rechtsbijstand en legt, indien de uithuisgeplaatste aangeeft dat wenselijk te vinden, ook het eerste contact met de piketadvocaat van dienst dan wel de desbetreffende ressortelijke piketcentrale.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie of de uithuisgeplaatste, wanneer de resultaten van een risicotaxatie-instrument dat aangeven, onder tijdelijk toezicht van de reclassering zou moeten worden geplaatst, ben ik hiervoor reeds ingegaan bij de beantwoording van de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de rol van de reclassering op blz. 5 van het verslag.
De leden van de VVD-fractie vragen of het de uithuisgeplaatste zal worden toegestaan om in een vakantiehuis, tweede huis of (sta)caravan te verblijven of, zo vragen deze leden, geldt ten aanzien van een dergelijk huis eveneens een huisverbod. Zij verwijzen in dit verband naar het advies van het College van procureurs-generaal, waarin het College aangeeft dat er in het wetsvoorstel te veel ruimte zou worden geboden voor discussies over de vraag wat onder «werkelijke verblijfplaats» moet worden verstaan.
Mede naar aanleiding van het advies van het College van procureurs-generaal is artikel 2, eerste lid, van het wetsvoorstel gewijzigd met dien verstande dat is verduidelijkt dat het er om gaat dat de aanwezigheid van de uithuisgeplaatste – kort gezegd – een gevaar vormt voor één of meer personen «die met hem of haar in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven». In het aan het College voorgelegde concept-wetsvoorstel werd nog gesproken over «de werkelijke verblijfplaats». De woning waar het om gaat, wordt in de beschikking omschreven. Het is dus mogelijk dat een uithuisgeplaatste in een vakantiehuis, een tweede huis of bijvoorbeeld een (sta)caravan onderkomen zoekt zolang hij of zij zich maar niet begeeft in de op de beschikking aangegeven woning, zich daarbij niet ophoudt en geen contact opneemt met de personen ten behoeve van wie het contactverbod geldt.
De leden van de SP-fractie vragen om een meer uitgebreide toelichting op de manier waarop de hulpverlening concreet vorm krijgt en in welke hulpverlening aan de uithuisgeplaatste wordt voorzien.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de burgemeester de inhoud van het huisverbod mededeelt aan een door hem aangewezen hulpverlenende instantie. De hulpverlening is lokaal georganiseerd en zal veelal in het kader van de keten rond huiselijk geweld plaatsvinden. In de pilots worden verschillende vormen van hulpverlening toegepast, zoals crisisinterventie en het zogenaamde tien-dagen model (in ontwikkeling). Deze zullen beschreven worden en in het kader van de implementatie worden verspreid. Verder wordt in de evaluatie van de pilots gekeken naar de positieve en negatieve effecten van de gehanteerde hulpverleningsaanpak.
Voor hulpverlening aan plegers van huiselijk geweld zijn verschillende organisaties beschikbaar. Dat zijn de forensische psychiatrische klinieken, de GGZ, de reclassering en ook het algemeen maatschappelijk werk (AMW) heeft een aanbod op het gebied van plegerbehandeling. Voor hulpverlening aan uithuisgeplaatsten kan daarbij aansluiting worden gezocht.
De vraag van de leden van de SP-fractie over verplichte dadertherapie voor de uithuisgeplaatste heb ik beantwoord tezamen met de vraag van de PvdA-fractie op blz. 5 van het verslag of de uithuisgeplaatste moet worden verplicht contact te leggen met een hulpverlenende instantie.
De door de leden van de SP-fractie gevraagde reactie op de consequenties van het niet voorzien in opvang voor de uithuisgeplaatste voor de hulpverlening, het contact tussen de uithuisgeplaatste en zijn/haar rechtshulpverlener en mogelijk ook voor de veiligheid van de personen die in huis zijn achtergebleven, heb ik gegeven bij de beantwoording van vragen van de VVD-fractie over het niet voorzien in opvang op blz. 6 van het verslag.
De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze wordt gewaarborgd dat hulpverlening beschikbaar is en vragen of het klopt dat het eventueel bestaan van wachtlijsten deze keten zou kunnen verstoren.
Er wordt structureel € 2,6 mln. extra beschikbaar gesteld aan de hulpverlening. Deze middelen zijn bestemd om snel hulp te kunnen verlenen aan uithuisgeplaatste, slachtoffer(s) en (indien aanwezig) de kinderen. De hulpverlening zal naar verwachting worden ingepast in de lokale aanpak rond huiselijk geweld. Ervan uitgegaan wordt dat deze extra middelen voor de hulpverlening (gebaseerd op 1000 huisverboden per jaar, zie ook de memorie van toelichting, paragraaf 13) voldoende zijn om de noodzakelijke hulpverlening in het kader van het wetsvoorstel te kunnen opvangen.
Ook de leden van de fractie van de PvdA hebben gevraagd of in het algemeen uitspraken kunnen worden gedaan over de wachtlijsten van het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming nu deze twee organisaties bij het huisverbod betrokken worden. Ook zij vragen of eventuele wachtlijsten een probleem kunnen vormen bij een snelle interventie na geconstateerde (dreiging van) huiselijk geweld waar kinderen bij betrokken zijn.
Op 24 oktober 2006 en 16 februari 2007 heeft de Kamer daarover brieven ontvangen (Kamerstukken II 2006/07, 29 815, nr. 90 resp. Kamerstukken II 29 815, nr. 99). De Kamer is daarmee geïnformeerd over de maatregelen die zijn genomen om de provincies te ondersteunen bij hun aanpak van de wachtlijsten bij de AMK’s, zodat er duurzaam binnen de wettelijke normen en dus zonder wachtlijst kan worden gewerkt. Uit de brief van 16 februari 2007 blijkt dat de wachtlijsten per 1 januari 2007 nagenoeg zijn weggewerkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich in 2006 gericht op het wegwerken van de wachtlijsten. Dit heeft per 1 januari 2007 op een landelijk totaal niveau geresulteerd in het nagenoeg weggewerkt zijn van de wachtlijsten. Er zijn nog enkele regionale fricties, namelijk drie van de dertien regio’s (Friesland-Flevoland, Rotterdam en Den Haag) hebben per 1 januari 2007 (nog) een beperkte wachtlijst. In dit verband is van belang dat in geval van crisissituaties bij de Raad voor de Kinderbescherming geen wachttijden en/of wachtlijsten gelden. In dergelijke situaties wordt acuut informatie verzameld, worden besluiten genomen en zonodig (voorlopige) maatregelen getroffen.
Op de vragen van de leden van deze fractie hoe zal worden gepoogd om uithuisgeplaatsten die geen hulpverlening wensen toch een hulpverleningstraject in te leiden, kan ik antwoorden dat professionals die te maken hebben met uithuisgeplaatsten die geen hulpverlening wensen, daarvoor motivatietechnieken zullen gebruiken. Ook Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld werken met motivatiegesprekken voor toeleiding naar hulpverlening.
Ervaringen Oostenrijk en Duitsland
De leden van de D66-fractie vragen of de situatie in Oostenrijk een goede maatstaf is om – met het oog op de vraag of in opvang voor uithuisgeplaatsten zou moeten worden voorzien – de Nederlandse context mee te vergelijken; zij vragen naar de ervaring hiermee in de Nederlandse pilots. Deze leden willen weten of en welke andere Europese modellen er bestaan om een tijdelijke uithuisplaatsing mogelijk te maken en waarom er voor het Oostenrijkse model is gekozen.
In een aantal Europese landen kan alleen binnen het strafrechtelijk kader een huisverbod worden opgelegd en in andere landen is het alleen mogelijk om op verzoek van het slachtoffer een huisverbod op te leggen (via de civiele rechter). Het Verwey-Jonker instituut, dat in opdracht van het ministerie van Justitie onderzoek heeft gedaan naar de juridische mogelijkheden van uithuisplaatsing van plegers van huiselijk geweld, heeft voor een nadere bestudering van wetgeving van Oostenrijk en Duitsland gekozen, omdat de rechtssystemen van deze landen gedetailleerd konden worden bestudeerd. De wetgeving in deze landen is – anders dan bijvoorbeeld in het Angelsaksische – vergelijkbaar met het Nederlandse systeem. Verder was in Oostenrijk ruime ervaring opgedaan met de mogelijkheid om ten tijde van een crisisinterventie een huisverbod op te leggen. Tot slot is in het Duitse en Oostenrijkse model bovendien aangeknoopt bij de gedachte dat ook los van een strafrechtelijke procedure in een crisissituatie kan worden ingegrepen.
In de Nederlandse pilots zijn tot nu toe negentien huisverboden opgelegd; alle uithuisgeplaatsten hebben meegewerkt en hebben vrijwillig het huis verlaten. Eén uithuisgeplaatste heeft gebruik gemaakt van de opvang die hem werd geboden; de overige achttien hebben zelf voor onderdak gezorgd.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de oorzaak is van de toename in het opleggen van een huisverbod in de steden in Oostenrijk. Uit de ervaringen in Oostenrijk blijkt dat er een lagere meldingsbereidheid is buiten de steden. Uit navraag in Oostenrijk is gebleken dat deze lagere meldingsbereidheid onder andere te maken heeft met het feit dat de betrokkenen vaker bekenden zijn van de agent.
De vraag van de leden van de VVD-fractie of overtredingen van het huisverbod in Oostenrijk gepaard gaan met geweldsuitbarstingen jegens partners of kinderen, beantwoord ik bevestigend. Het gaat hier dan om uitzonderingsgevallen van extreem gewelddadige daders. In deze gevallen worden strafrechtelijke maatregelen genomen.
De leden van de VVD-fractie vragen of, met het oog op het beperken van de risico’s van geweldsescalatie bij overtreding, bij melding van een overtreding extra hoge paraatheid en een extra snelle reactie van de politie kan worden verwacht. Deze leden denken daarbij bijvoorbeeld aan een speciale hulplijn voor partners die vrezen of merken dat het huisverbod zal worden overtreden.
Wanneer een huisverbod is uitgereikt wordt het adres waarop het huisverbod betrekking heeft, opgenomen in de gegevens die de meldkamer tot haar beschikking heeft. Wanneer op dit adres een nieuwe melding van huiselijk geweld komt, of van niet-naleving van het huisverbod, ziet de meldkamer direct dat er aan een persoon die gewoonlijk op dit adres verblijft, een huisverbod is uitgereikt. De opdracht aan de surveillancewagen zal dan ook zijn dat men snel moet aanrijden. Meldingen van huiselijk geweld hebben over het algemeen een hogere prioriteit omdat er meestal gebeld wordt als er sprake is van een escalatie.
De vraag van de leden van de PvdA-fractie of de in de memorie van toelichting opgesomde lijst van mogelijkheden om binnen het strafrechtelijk traject een huisverbod op te leggen limitatief is, beantwoord ik bevestigend.
Deze leden vragen hoe en op wiens initiatief er beleid tussen de diverse instanties (officier van justitie, de rechter-commissaris en de zittingsrechter) tot stand komt om in het strafrechtelijk traject een huisverbod op te leggen.
Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, is de bestrijding van huiselijk geweld al een aantal jaren een speerpunt van beleid voor het openbaar ministerie. In 2003 is de Aanwijzing huiselijk geweld vervaardigd. Het doel van deze aanwijzing is het bewerkstelligen van een effectiever optreden van politie en Openbaar Ministerie in reactie op huiselijk geweld teneinde bij te dragen aan het acuut stoppen van huiselijk geweld, het voorkomen van recidive door middel van gerichte interventies, het herstellen van de geschonden norm en het vergroten van de aangiftebereidheid van slachtoffers. Het bevat beleidsregels over het aanwijzen van een arrondissementale contactfunctionaris en over lokale werkafspraken tussen instantie(s) voor daderhulpverlening, reclassering, politie en Openbaar Ministerie. Ook worden beleidsregels gegeven met betrekking tot opsporing en vervolging. Deze aanwijzing zal, zo heeft het College van procureurs-generaal aangegeven, in het licht van het wetsvoorstel worden aangevuld.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe uithuisplaatsing door landen als Oostenrijk en Duitsland in samenhang met het strafrechtelijk traject wordt toegepast en ervaren.
In Oostenrijk kan een huisverbod worden opgelegd wanneer er (nog) geen strafbaar feit is gepleegd. Als er wél een strafbaar feit is gepleegd, zal de politie naast het huisverbod ook een proces-verbaal maken. Is er sprake van lichamelijk geweld, dan wordt de verdachte altijd strafrechtelijk vervolgd. In Oostenrijk en Duitsland is het opleggen van een huisverbod niet een alternatief voor strafrechtelijk optreden, maar vormt het een aanvulling daarop. Verder kan de uithuisgeplaatste in hechtenis worden genomen, wanneer hij weigert het huisverbod na te leven.
Recht op de persoonlijke levenssfeer
De leden van de PvdA-fractie vragen wat de reden is dat de aard van de feiten en omstandigheden in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen en of deze feiten en omstandigheden duidelijkheid moeten verschaffen aan de hulpofficier van justitie wanneer sprake is van huiselijk geweld en wanneer nog niet. Zij vragen of hier bijvoorbeeld gedoeld wordt op het risicotaxatie-instrument dat is ontwikkeld en vragen naar de stand van zaken op dit vlak.
Met de feiten en omstandigheden die in een algemene maatregel van bestuur zullen worden vastgelegd, wordt inderdaad het risicotaxatie-instrument bedoeld. Met dat instrument kan de hulpofficier van justitie (in mandaat) een beoordeling maken van de feiten en omstandigheden waaronder een huisverbod kan worden opgelegd. Het risicotaxatie-instrument wordt thans getest in de pilots huisverbod. Ik ben op de inhoud van dit instrument en op de vragen van de leden van de PvdA-fractie of al ruwweg kan worden aangegeven aan welke feiten en omstandigheden wordt gedacht, ingegaan in de beantwoording van de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie naar een nadere definiëring van «indien uit feiten en omstandigheden blijkt» en «ernstig en onmiddellijk gevaar» op blz. 4 van het verslag.
De leden van de PvdA-fractie vragen of onder de «feiten en andere omstandigheden» bijvoorbeeld intimidatie zou kunnen vallen, zodat ook in het geval van (ernstige) intimidatie de burgemeester een huisverbod kan bevelen. Intimidatie en de verschillende vormen en de zwaarte daarvan is als onderdeel opgenomen in het risicotaxatie-instrument en aldus een van de elementen vormt om te komen tot een juiste risico-inschatting.
Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie wat de reden is dat de aard van de feiten en omstandigheden in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen en de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie waarom nadere regels over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur en niet bij wet, kan ik antwoorden dat de feiten en omstandigheden in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen, opdat zij dusdoende voldoende kenbaar en duidelijk zijn. Zij zijn te specifiek om expliciet in de wet op te nemen. Bovendien zou er bij opneming in de wet onvoldoende ruimte zijn om bij onvoorziene van omstandigheden tijdig de bepalingen aan te passen; daartoe zou dan eerst de wet moeten worden gewijzigd.
De leden van de PvdA-fractie merken verder op dat de overheid bij het opleggen van een huisverbod vanzelfsprekend altijd zeer zorgvuldig te werk moet gaan. Zij vragen of het altijd mogelijk zal zijn voor de politie om na te gaan of er bij het aantreffen van een situatie van dreigende escalatie eerdere meldingen zijn geweest en, zo ja, hoeveel tijd dit kost.
Aan de meldkamer wordt bij een dreigende situatie van huiselijk geweld in de huidige werkwijze (landelijk protocol van de politie) al gevraagd of er op de naam van de betrokkenen en het adres eerdere incidenten hebben plaatsgevonden. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan incidenten betreffende geweld en zeden. Dit wordt nu ook al gedaan door het personeel van de meldkamer als de eenheid aanrijdend is naar een incident van huiselijk geweld en vraagt dus geen extra tijd.
De vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie waarom nadere regels over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen worden vastgesteld bij AMvB en niet bij wet, heb ik hiervoor beantwoord tezamen met vragen van de PvdA op blz. 7 en 8 van het verslag hierover.
Huisverbod bij kindermishandeling
De leden van de CDA-fractie vragen of de periode van het huisverbod (die met verlenging maximaal vier weken kan duren) lang genoeg is om de weerbaarheid van de betreffende gezinsleden op een voldoende niveau te brengen. Zij vragen of kan worden aangegeven waaraan gedacht wordt bij het weerbaar maken op een zo korte termijn en welke instantie daartoe het meest aangewezen wordt geacht.
Het tijdelijk huisverbod kan worden gezien als een preventieve maatregel om te voorkomen dat de situatie thuis escaleert. In de periode van het huisverbod wordt zo snel mogelijk gestart met een hulpverleningstraject voor zowel de uithuisgeplaatste, het slachtoffer (hulpverleningsinstellingen die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld) en de eventuele kinderen (jeugdzorgaanbod). Dit traject wordt, indien nodig, óók na de periode van het huisverbod voortgezet. Het hulpverleningstraject zal per situatie verschillen, onder andere afhankelijk van de mate en de ernst van het geweld. Het hulpverleningstraject is erop gericht het geweld te doen stoppen, uiteraard ook ná terugkeer van de uithuisgeplaatste ouder in de woning terzake waarvan het verbod geldt.
De leden van de CDA-fractie vragen verder of de procedure erin voorziet dat het AMK bij melding van ernstige dreiging van kindermishandeling de burgemeester daarvan in kennis stelt om zodoende een huisverbod te initiëren.
De procedure voorziet er niet in dat het AMK in alle crisissituaties de burgemeester inschakelt om een huisverbod te initiëren. Dit ligt ook niet voor de hand omdat als het AMK bij een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling een onderzoek instelt het AMK aan de hand van de resultaten beoordeelt wat de meest wenselijke vervolgstap is. Het huisverbod komt hier nu als extra mogelijkheid bij, maar dit zal niet in alle gevallen de meest wenselijke vervolgstap zijn.
Indien er een acute en dreigende situatie onder de aandacht van het AMK wordt gebracht dan kan het AMK de politie vragen ter plaatse te komen. De politie kan dan een inschatting maken van de situatie en een hulpofficier van justitie of de burgemeester erbij roepen om eventueel een huisverbod op te leggen. Ook kan worden overwogen of strafrechtelijke maatregelen noodzakelijk zijn.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming in staat zijn om snel te reageren als er sprake is van (dreigende) kindermishandeling. Zowel het AMK als de Raad voor de Kinderbescherming zijn in staat om snel te reageren. Beide organisaties zijn immers 24 uur per dag bereikbaar voor het reageren op meldingen van acute en bedreigende situaties. Een maatregel van kinderbescherming kan op zeer korte termijn – zo nodig gelijktijdig met het opleggen van een huisverbod – uitgesproken worden.
De vraag van de leden van deze fractie of in het algemeen uitspraken kunnen worden gedaan over wachtlijsten van het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming nu deze twee organisaties ook bij de uithuisplaatsing betrokken zullen worden en of eventuele wachtlijsten een probleem kunnen vormen bij een snelle interventie na geconstateerde (dreiging van) huiselijk geweld waar kinderen bij betrokken zijn, heb ik hiervoor beantwoord tezamen met de vragen van de leden van de D66-fractie over verstoring van de keten ten gevolge van wachtlijsten op blz. 6 van het verslag.
De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts of zij goed begrijpen dat niet duidelijk is wie zich bezighoudt met kindermishandeling: het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming? Kan deze onzekerheid niet veel problemen met zich brengen, waaronder afschuiven van taken en verantwoordelijkheden naar elkaar, en kan het bij burgemeesters tot problemen leiden als niet duidelijk is met wie zij contact moeten opnemen om een snelle interventie mogelijk te maken, zo vragen deze leden.
Het AMK is een eerstelijnsvoorziening en onderdeel van het bureau jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg). De Raad voor de Kinderbescherming is een tweedelijnsvoorziening en komt bij kindermishandeling in beeld als het AMK na onderzoek van mening is dat een maatregel met betrekking tot het ouderlijk gezag (een kinderbeschermingsmaatregel) overwogen dient te worden. In die gevallen (ongeveer 25% van het totaal aantal meldingen bij het AMK) zorgt het AMK voor doorgeleiding van de melding naar de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming stelt vervolgens een onderzoek in en kan te allen tijde een voorlopige maatregel van kinderbescherming uitlokken. Er is dus geen sprake van onduidelijkheid noch van afschuiven van taken en verantwoordelijkheden: de burgemeester zal, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, achtste lid, van het wetsvoorstel, contact op moeten nemen met het AMK.
De leden van de VVD-fractie willen weten waarom wordt voorgesteld om bij kindermishandeling een huisverbod op te kunnen leggen, terwijl tegelijkertijd wordt gemeld dat dit in andere landen problematisch is gebleken. Wat zijn de problemen in die landen en zijn deze problemen ook in Nederland te verwachten, zo vragen deze leden.
Uithuisplaatsing bij kindermishandeling is in Oostenrijk problematisch als de achterblijvende ouder ambivalent is over de uithuisplaatsing of als de uithuisgeplaatste de ouder is die met de dagelijkse verzorging van het kind belast is. In Nederland zal, als er een kind bij betrokken is, het AMK, en zo nodig de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld worden. In overleg met de Raad zal dan besloten worden wat het belang van het kind vereist.
Voorts vragen de leden van deze fractie waarom de regering en de geconsulteerde organisaties van mening zijn dat een huisverbod ook moet kunnen worden opgelegd in geval van kindermishandeling.
Het wetsvoorstel opent de mogelijkheid om ook ingeval van (een vermoeden van) kindermishandeling een huisverbod op te leggen aan degene die het kind mishandelt, of waarvan vermoed wordt dat hij dit doet. Dit betekent een uitbreiding van de wettelijke maatregelen die kunnen worden getroffen bij kindermishandeling omdat tot dusverre de mogelijkheden beperkt waren tot het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel, waaronder al dan niet een (gedwongen) uithuisplaatsing van het kind. Een huisverbod dat ook in geval van (een vermoeden van) kindermishandeling kan worden opgelegd, biedt nieuwe kansen in de preventie en bestrijding van kindermishandeling, doordat degene van wie de dreiging uitgaat, uit huis kan worden geplaatst.
De leden van de CDA-fractie vragen of de toewijzing aan de familiekamer niet standaard zou moeten zijn wanneer er kinderen bij betrokken zijn.
In de memorie van toelichting is hierover opgemerkt dat op grond van artikel 20 van de Wet op de rechterlijke organisatie het bestuur van een gerecht bepaalt welke soort van zaken in een bepaalde sector worden behandeld. Uit navraag bij de Raad voor de rechtspraak is gebleken dat binnen de landelijke overleggen van voorzitters van de bestuurssectoren en familiesectoren een besluit in voorbereiding is waardoor de familiekamer – vanwege de daar aanwezige expertise in familiezaken – deze zaken zal behandelen.
Hierop aansluitend vragen de leden van de CDA-fractie hoe de rechtspositie van de slachtoffers, dus in de meeste gevallen de partner van de uithuisgeplaatse, in de procedure gewaarborgd is. Zij vragen specifiek naar de mogelijkheden van oproepen en horen ter zitting van deze slachtoffers en het toevoegen van rechtsbijstand. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de mogelijkheden voor het slachtoffer zijn als de uithuisgeplaatste beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de burgemeester. Wordt het slachtoffer dan altijd onmiddellijk op de hoogte gebracht van dit beroep en, zo ja, door wie en op welke wijze, zo vragen deze leden. Ook vragen zij of het slachtoffer de mogelijkheid heeft om te spreken tijdens de procedure.
Bij de beantwoording van deze vragen, wil ik graag nog eens voorop stellen dat het huisverbod primair een preventief instrument is, waarbij er nog niet zozeer sprake is van een «slachtoffer», zoals in het strafrecht het geval is. Doel van het huisverbod is te voorzien in een afkoelingsperiode. Een periode van rust, waarin de achterblijver ruimte krijgt om beslissingen voor de toekomst te nemen. Dit neemt natuurlijk niet weg dat er bij de achterblijver behoefte kan bestaan om als partij deel te nemen aan het geding, wanneer de uithuisgeplaatste beroep heeft ingesteld tegen het huisverbod. Mede met het oog hierop zijn er de volgende voorzieningen. In artikel 2, achtste lid, van het wetsvoorstel is voorgeschreven dat de burgemeester degene met wie de uithuisgeplaatste een huishouden deelt op de hoogte stelt van het huisverbod. Het ligt in de rede dat hieraan invulling wordt gegeven door een afschrift van de beschikking te overhandigen. Wanneer de uithuisgeplaatste beroep heeft ingesteld tegen het huisverbod, kan de rechtbank op grond van artikel 8:26 Awb de achterblijver, die belanghebbende is, ambtshalve, op verzoek van een partij of op eigen verzoek, in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen. Omdat voor de beoordeling van het huisverbod het slachtoffer een belangrijk persoon zal zijn, ligt het voor de hand dat deze – ofwel op verzoek van de burgemeester, ofwel ambtshalve door de rechter bepaald – als partij aan het geding deel zal nemen. De achterblijver kan dan vervolgens worden opgeroepen om ter zitting te verschijnen (artikel 8:59 Awb). Op grond van artikel 8 van het wetsvoorstel, wordt het slachtoffer zowel mondeling als schriftelijk op de hoogte gesteld van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie over rechtsbijstand voor het slachtoffer, merk ik op dat slachtoffers voor (juridische) hulpverlening allereerst terecht kunnen bij bureaus voor slachtofferhulp. Afhankelijk van de wijze waarop dit regionaal is geregeld, kunnen de Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld slachtoffers doorverwijzen naar slachtofferhulp. In de folder die wordt uitgereikt aan mensen van wie de partner of huisgenoot een huisverbod heeft gekregen, staan de belangrijkste telefoonnummers voor informatie en hulp (o.a. Slachtofferhulp Nederland, informatie over juridische bijstand/Juridisch Loket). Voor verdergaande rechtsbijstand kunnen slachtoffers afhankelijk van de casuïstiek en hun draagkracht in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand op toevoegbasis door een advocaat. Daarnaast bestaat er sinds 1 april 2006 een gratis rechtsbijstandvoorziening ten behoeve van slachtoffers die ernstig letsel hebben opgelopen als gevolg van een zedenof geweldsmisdrijf én deze schade vervolgens willen verhalen door voeging in het strafproces, respectievelijk door het instellen van een schadevergoedingsvordering in een civiele procedure. In deze gevallen is er sprake van zodanig ernstige gevolgen in de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer dat gerechtvaardigd is bevonden dat geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald voor door de overheid gesubsidieerde rechtsbijstand.
De vraag van de leden van de PvdA-fractie wat de mogelijkheden voor het slachtoffer zijn als de uithuisgeplaatste beroep heeft aangetekend tegen de beslissing van de burgemeester en de vraag van deze leden of het slachtoffer de mogelijkheid heeft om te spreken tijdens de beroepsprocedure, heb ik hierboven tezamen met de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de positie van het slachtoffer in de procedure beantwoord.
De leden van de VVD-fractie vragen tot hoe hoog de schadevergoeding kan oplopen wanneer een uithuisgeplaatste ten onrechte een huisverbod opgelegd blijkt te hebben gekregen. Met het College van procureurs-generaal vragen zij zich bovendien af wie de schadevergoeding zal betalen.
Indien de rechter heeft vastgesteld dat de gemeente verplicht is de schade van de uithuisgeplaatste te vergoeden, zal hij de omvang van de voor vergoeding in aanmerking komende schade begroten. Schade die voor vergoeding in aanmerking komt is te onderscheiden in vermogensschade en ander nadeel (immateriële schade) (artikel 6:95 BW). Bij vermogensschade kan gedacht worden aan de kosten die de uithuisgeplaatste in redelijkheid heeft moeten maken voor bijvoorbeeld onderdak (een overnachting in een hotel indien hij niet bij vrienden of familie terecht kon). De immateriële schade zal naar billijkheid worden begroot (artikel 6:106 BW). Voor de vergoeding van immateriële schade bij toekenning van schadevergoeding wegens onterechte vrijheidsbeneming (zoals inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis) worden bedragen tussen € 70,– en € 95,– per dag toegekend. Bij een huisverbod gaat het overigens niet om vrijheidsbeneming, maar om vrijheidsbeperking. De schadevergoeding zal kunnen worden verhaald op de gemeente (de rechtspersoon).
De leden van de D66-fractie vragen of de termijn van drie dagen voor een rechterlijke uitspraak – die bovendien kan uitlopen tot zes dagen – op initiatief van de betrokkene niet te lang is, mede gelet het feit dat het tijdelijk huisverbod in eerste instantie voor tien dagen zal gelden. Tevens vragen zij nader in te gaan op de keuze om voor verlenging van de uithuisplaatsing geen (automatische) rechterlijke toets in te voeren, zoals de Raad van State adviseert. Over deze vragen het volgende.
De reden dat niet is gekozen om te voorzien in een (automatische) rechterlijke toets, zoals door de Raad van State geadviseerd, is dat de aard van de maatregel in beginsel niet noopt tot een rechterlijke beslissing, maar dat kan worden volstaan met toegang tot de rechter op initiatief van de betrokkene. Anders dan de procedure in de Wet Bopz, waarnaar de Raad van State in zijn advies verwijst, betreft het huisverbod geen ontneming, maar een beperking van de vrijheid, waartoe, mede gelet op de termijn waarvoor de beperking geldt, in beginsel kan worden besloten door een bestuursorgaan, en wel de burgemeester. De rechterlijke toets kan – ook in geval van verlenging – plaatsvinden binnen drie dagen, welke termijn met toepassing van de Algemene termijnenwet zes dagen kan zijn. Hiermee wordt voorzien in een relatief snelle procedure. Dit wordt door de Raad van State ook niet weersproken.
Tevens vragen de leden van de fractie van D66 wat de mogelijkheden zijn om na het verstrijken van de verlenging met vier weken iets te doen als de problemen voortduren. Welke weg dienen betrokkenen in dat geval te volgen? Dienen zij een kort geding aan te spannen, zo vragen deze leden.
De periode waarvoor het huisverbod is opgelegd, geldt primair als een periode waarin het slachtoffer een afkoelingsperiode wordt gegund. De persoon van wie de dreiging van huiselijk geweld uitging, is het huis uit en de persoon ten behoeve van wie het verbod is ingesteld kan in alle rust beslissingen nemen over haar of zijn toekomst. In deze periode kan hulpverlening in gang worden gezet. Het is niet zo dat met het verstrijken van het huisverbod ook de hulpverlening wordt beëindigd. Deze kan ook ná de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd voortduren. Het slachtoffer kan de periode waarin het huisverbod geldt, benutten om zelf actie te ondernemen. Zo kan deze hangende een echtscheidingsprocedure een voorlopige voorziening verzoeken om hem of haar de woning toe te wijzen. Maar ook los van een echtscheidingsprocedure kan een slachtoffer in een kort geding bijvoorbeeld een contactverbod verzoeken.
De leden van de VVD-fractie willen weten wat de bevindingen van de politie zijn met betrekking tot het huisverbod en het gebruik van het risicotaxatie-instrument tijdens de pilots.
De ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met het huisverbod wijzen erop dat het toepassen van het instrument nog relatief veel tijd kost. Dit is waarschijnlijk voornamelijk te wijten aan het feit dat het een volledig nieuw instrument betreft; de verwachting is dat dit sneller zal gaan naarmate men meer ervaring krijgt met het invullen ervan. De resultaten van de evaluatie van het risicotaxatie-instrument en de pilots zijn eind 2007 bekend, waarna meer over het gebruik van het risicotaxatie-instrument kan worden gezegd.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of alle politiekorpsen de taken die zij zijn toebedeeld, of zullen worden toebedeeld, aankunnen en of het beeld dat het College van Procureurs-generaal over de te grote werklast schetst weldegelijk wordt gevoeld? Wat voor oplossingen draagt de politie lokaal hier voor aan, zo vragen deze leden.
De leden van de fracties van de VVD en D66 hebben voorts vragen gesteld over de taken die aan de politiekorpsen zijn toebedeeld en de extra werklast die dit oplevert.
De aanpak van huiselijk geweld al enkele jaren een hoge prioriteit bij de politie. Het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen hebben desgevraagd in hun advies over het wetsvoorstel aangegeven dat zij er van uitgaan dat het huisverbod inderdaad extra werk voor de politie met zich zal brengen, maar dat dit tot de kerntaak van de politie behoort. Daarnaast is de verwachting dat sneller ingrijpen in een situatie van huiselijk geweld uiteindelijk zal leiden tot minder herhaalde meldingen op hetzelfde adres. Er is vooralsnog geen aanleiding om extra politiecapaciteit beschikbaar te stellen. Bovendien is het de verwachting dat de inzet van de hulpverlening, na verloop van tijd zal leiden tot een vermindering van de taakbelasting van de politie.
De vraag van de leden van de SP-fractie of is overwogen om de reclassering te betrekken bij het uitvoeren en handhaven van het tijdelijk huisverbod, heb ik beantwoord samen met de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de rol van de reclassering op blz. 5 van het verslag.
De leden van de D66-fractie vragen hoe omgegaan zal worden met de handhaving van het opgelegde huisverbod indien de uithuisgeplaatste bijvoorbeeld een zaak aan huis heeft.
Indien degene aan wie een huisverbod kan worden opgelegd zijn beroep of bedrijf uitoefent in de woning kan een huisverbod onder omstandigheden onevenredig zwaar zijn. Deze omstandigheid zal derhalve bij het opleggen van het huisverbod worden meegewogen. Daarbij is het niet onmogelijk om een onderscheid te maken tussen het woon- en werkgedeelte in het huis. Het huisverbod zou zich in een dergelijk geval kunnen beperken tot het woongedeelte. Ook kan bij het verbod worden bepaald dat de uithuisgeplaatste zich alleen tijdens de uren waarin daadwerkelijk arbeid wordt verricht in het werkgedeelte mag begeven. Ik verwacht dat op deze wijze slechts bij uitzondering geen praktische oplossing kan worden gevonden.
De vraag van de leden van de D66-fractie naar de rol van de Reclassering bij de handhaving, heb ik beantwoord tezamen met de vraag van de leden van de PvdA-fractie over de rol van de reclassering op blz. 5 van het verslag.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de afronding van de genoemde derde fase in de ontwikkeling van het risicotaxatie-instrument – de toetsing daarvan in de pilots – niet afgewacht wordt zodat het voorgestelde instrument kritisch besproken zou kunnen worden in dit overleg.
Hierop kan ik antwoorden dat het risicotaxatie-instrument vooral de uitvoering betreft. Er wordt, zoals hiervoor ook al aan de orde kwam, invulling gegeven aan de feiten en omstandigheden waaronder een huisverbod kan worden opgelegd. Om die reden is het niet nodig om de ontwikkeling daarvan voor de behandeling van het wetsvoorstel nader af te wachten.
De leden van de VVD-fractie merken op dat per uithuisplaatsing, volgens de memorie van toelichting een bedrag van € 464 is gemoeid. Deze leden vragen of kan worden gespecificeerd waar deze kosten precies voor worden gemaakt en of er mogelijkheden zijn deze op de amokmaker te verhalen. Ook de leden van de D66-fractie vragen welke kosten onder dit bedrag vallen.
Ingeschat is dat gemeenten, los van de behandeling van een voorlopige voorziening of hoger beroep, per huisverbod gemiddeld acht uur nodig zullen hebben voor het opstellen van de beschikking, het verwerken van gegevens daarvan in de registratie, informeren en horen van betrokkenen, etc. Daarbij zijn de kosten berekend op basis van een gemeenteambtenaar in schaal 10 (€ 58,– per uur). Er is niet bezien of deze kosten ook kunnen worden verhaald op de uithuisgeplaatste. Bij het nemen van soortgelijke maatregelen in bijvoorbeeld het strafrecht is dat ook niet te doen gebruikelijk.
De vraag van de leden van de D66-fractie of extra politiecapaciteit beschikbaar wordt gesteld voor de handhaving van tijdelijke huisverboden, heb ik hierboven tezamen met de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover op blz. 10 van het verslag beantwoord.
De vraag van de D66-fractie naar welke kosten vallen onder de € 464 die een huisverbod de gemeente kost, heb ik hierboven beantwoord waar de vraag van de VVD-fractie naar deze kosten op blz. 11 van het verslag aan de orde is.
De vraag van de leden van de D66-fractie vragen of er in de financiële raming rekening mee is gehouden dat het aantal opgelegde huisverboden binnen enkele jaren kan verveelvoudigen, zoals in Oostenrijk, kan ik bevestigend beantwoorden. Zoals ook in de financiële paragraaf is opgemerkt, zal worden gemonitord hoe vaak een huisverbod wordt opgelegd en is voor de eerste jaren een bedrag uitgetrokken dat na enige jaren kan worden bijgesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het huisverbod kan worden opgelegd als zowel degene ten aanzien van wie een huisverbod wordt overwogen als het slachtoffer het allebei niet met het opleggen van een huisverbod eens zijn.
Bij de overwegingen om een huisverbod op te leggen, worden de feiten en omstandigheden in beeld gebracht. Daar kan het horen van belanghebbenden aan bijdragen. Omdat het slachtoffer zich vaak in een afhankelijke positie van de uithuisgeplaatste bevindt, is van belang dat diens mening niet doorslaggevend is voor het opleggen van het huisverbod. Ook in de door deze leden geschetste situatie kan het risicotaxatie-instrument, waarmee alle feiten en omstandigheden in beeld kunnen worden gebracht, uitkomst bieden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of uit artikel 2, derde lid, een plicht volgt voor de burgemeester om bij te springen in de verzorging van de betreffende kinderen wanneer door oplegging van een huisverbod een lacune dreigt te ontstaan in de verzorging.
Zoals in de Memorie van Toelichting onder punt 7.3 is aangegeven, dient bij het opleggen van een huisverbod een zorgvuldige afweging plaats te vinden op welke wijze het belang van het kind het beste wordt gediend en op welke wijze de veiligheid van het kind het beste kan worden gewaarborgd. Een huisverbod kan in beginsel niet worden opgelegd indien de kinderen of het kind alleen in de woning achterblijven. Indien dit het geval zou zijn, zou gelijktijdig in het gezag moeten worden voorzien. Dit ligt niet voor de hand, mede omdat de maatregel een beperkte duur heeft. In een dergelijke situatie is een kinderbeschermingsmaatregel eerder aangewezen. Daarmee is duidelijk dat er bij een huisverbod in verband met kindermishandeling geen zorgplicht voor de burgemeester kan ontstaan.
Op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie waaraan, en aan wat voor bereik, moet worden gedacht bij de nadere regels die ingevolge artikel 2, vijfde lid, bij regeling kunnen worden gegeven met betrekking tot het huisverbod, kan ik antwoorden dat bedoelde regels de beschikking betreffen. Het gaat om bepalingen van meer technische aard. Zo kan bijvoorbeeld in een modelbeschikking worden voorzien.
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich, alles afwegende, vinden in de keuze van de regering om de burgemeester de maatregel op te laten leggen. Begrijpen zij het goed dat de snelle interventie de belangrijkste reden was om tot deze keuze te komen?
De keuze om de burgemeester de bevoegdheid toe te kennen een huisverbod op te leggen, komt voort uit de overweging dat het hier gaat om een preventieve maatregel waarbij (nog) geen sprake is van verdenking van strafbare feiten. De keuze voor de burgemeester is gemaakt, omdat deze een verantwoordelijkheid heeft voor de (spoedeisende) hulpverlening aan hen die dat behoeven (artikel 12 Politiewet 1993). Zie over de keuze voor de burgemeester voorts het antwoord op vragen van de leden van de SP-fractie hierover op blz. 5 van het verslag.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe wordt gedacht over bijvoorbeeld de constructie dat de hulpofficier weliswaar kan besluiten een huisverbod op te leggen, maar niet dan na – telefonisch – overleg met de burgemeester.
De situaties waarin een huisverbod wordt opgelegd zullen veelal een spoedeisende aanpak vergen. Vanwege de 24-uurs beschikbaarheid kan deze spoedeisende aanpak door de politie worden gewaarborgd. Daarbij komt dat een en ander zich af zal spelen op het snijvlak met het strafrecht. Juist de hulpofficier van justitie is vanuit zijn taakuitoefening in staat om in deze situaties te beoordelen of er sprake is van (een dreiging van) strafbare feiten. Het bepaalde in artikel 3, tweede lid, waarborgt dat de burgemeester onverwijld op de hoogte wordt gesteld van een opgelegd huisverbod. Dit geeft hem de mogelijkheid om een door de hulpofficier van justitie opgelegd huisverbod ook weer in te trekken. Overigens kan een burgemeester, indien hij dit zou wensen, voorwaarden verbinden aan de mandaatverlening. Hij kan bijvoorbeeld bepalen dat de hulpofficier van justitie hem eerst informeert alvorens een huisverbod op te leggen.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de planning van de scholing van de hulpofficieren van justitie.
De opleiding voor de hulpofficieren in de betrokken pilotregio’s is eind januari 2007 begonnen en inmiddels afgerond. Naar aanleiding van de evaluatie van de opleidingen in de pilots kunnen de opleidingen worden aangepast. Er wordt naar gestreefd dat de gehele basispolitiezorg en alle hulpofficieren van justitie zijn opgeleid op het moment dat de wet in werking treedt.
De leden van de PvdA-fractie willen graag meer weten over de proef. Zij vragen wanneer deze van start gaat en hoe deze vorm heeft gekregen of gaat krijgen.
In november 2006 zijn de pilots gestart. Vervolgens is begonnen met de voorbereidingen, waaronder de opleidingen van politie en hulpverlening. De eerste huisverboden zijn in maart 2007 opgelegd. De pilots duren tot oktober 2007 en worden door een extern bureau geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie worden eind 2007 verwacht.
Is het voor de politie altijd duidelijk wanneer een constatering moet worden opgevolgd door een bestuurlijke actie dan wel een strafrechtelijke, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Deze leden vragen of kan worden aangeven waar de scheidslijn tussen strafrechtelijke vervolging en het opleggen van een huisverbod ligt en wie dat bepaalt?
De vraag of een (bestuursrechtelijk) huisverbod moet worden opgelegd, of dat over moet worden gegaan op strafrechtelijk optreden is een vraag die door de ter plaatse aanwezige hulpofficier van justitie zal moeten worden beantwoord. Gezien zijn opleiding en ervaring kan van de hulpofficier van justitie worden verwacht dat hij in situaties van dreiging van huiselijk geweld naar behoren een inschatting kan maken of een huisverbod zou moeten worden opgelegd of dan andere maatregelen noodzakelijk zijn. Daarbij zal de hulpofficier zich laten leiden door het daartoe ontwikkelde risicotaxatie-instrument, waarover in de beantwoording van de vragen van de leden van deze fractie reeds is ingegaan. Ook de vragen van deze leden naar de scheidslijn met het strafrecht heb ik hiervoor beantwoord.
Op de vraag van de leden van de VVD-fractie waarom de reclassering niet wordt ingezet om een risicotaxatie te maken, ben ik bij de beantwoording van de vraag van de leden van de PvdA-fractie naar de rol van de reclassering op blz. 5 van het verslag ingegaan.
De vraag van deze leden hoe invulling wordt gegeven aan het informeren en opleiden van burgemeesters heb ik beantwoord tezamen met de vraag van de leden van de D66-fractie hierover op blz. 5 van het verslag.
De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden aangegeven op welke manier in de praktijk zal worden gecontroleerd op het naleven van het huisverbod. Zal de politie bijvoorbeeld regelmatig bij de partner langs gaan om na te gaan of het verbod in stand wordt gehouden, zo vragen deze leden.
Voor de ambtshalve controle of een huisverbod wordt nageleefd is in de in ontwikkeling zijnde werkinstructie voor de politie opgenomen dat de politie na enkele dagen bij de woning zal langsgaan. In de regionale beheersdriehoek kunnen daar ook andere afspraken over worden gemaakt. Daarnaast kan adequaat worden opgetreden op het moment dat de partner of andere huisgenoot van de uithuisgeplaatste aan de politie meldt dat het huisverbod niet wordt nageleefd of wanneer de politie de uithuisgeplaatste in de woning aantreft. Omdat het niet naleven van een huisverbod strafbaar wordt gesteld, zal in dat geval de politie de uithuisgeplaatste kunnen aanhouden (ook buiten heterdaad).
De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de mogelijkheid tot verlenging van het huisverbod. Deze leden hebben gevraagd wat de ervaringen met verlenging in Oostenrijk en Duitsland zijn en of verlenging van het huisverbod veel voorkomt.
In deze landen kan een verlenging worden verkregen, wanneer degene wiens partner uit huis is geplaatst in een civielrechtelijke procedure een huisverbod verzoekt. Het huisverbod wordt dan verlengd tot het moment dat de beslissing van de rechter op het verzoek aan de wederpartij is betekend, doch uiterlijk tot twintig dagen na het opleggen van het huisverbod. In Oostenrijk verzoekt ongeveer 25 % van de achterblijvers een verlenging. Er is geen betrouwbare informatie beschikbaar over de hoeveelheid aanvragen voor verlenging in Duitsland.
Zowel de Raad voor de Rechtspraak als de Raad van State verzoekt een kortere termijn dan tien dagen voor het huisverbod mogelijk te maken. De leden van de VVD-fractie vragen waarom specifiek is gekozen voor een termijn van tien dagen in eerste beginsel en een termijn van vier weken als uiterste limiet en niet voor een andere termijn.
Voor de termijn van tien dagen is gekozen, omdat zowel in Oostenrijk als in Duitsland een termijn van tien dagen uitgangspunt is en daar goede ervaringen mee zijn op gedaan. Het biedt ook voldoende tijd om hulpverlening op gang te brengen en het geeft de partner of andere achterblijvende huisgenoten ruimte om verdere stappen te overwegen. Indien de achterblijver in die periode besluit om een verzoek om een huisverbod bij de civiele rechter in te dienen, kan – mocht daartoe aanleiding bestaan – de termijn worden verlengd tot het tijdstip van behandeling van de zaak door de voorzieningenrechter (binnen drie weken na verzoek).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30657-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.