30 656
Regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet 200.)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 december 2006

I ALGEMEEN

1. ALGEMEEN

1.1 Inleiding

Uit de gestelde vragen, waarvan met belangstelling kennis is genomen, kan worden geconcludeerd dat het wetsvoorstel op hoofdlijnen de steun geniet van de verschillende fracties die vragen hebben gesteld. Graag wordt op de gestelde vragen ingegaan in het vertrouwen dat deze nota naar aanleiding van het verslag zal bijdragen aan een voorspoedige behandeling van dit wetsvoorstel.

1.2 Wetgeving voor een basisregistratie voor ondernemingen en rechtspersonen

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of lokale inschrijving met lokale controle niet behouden moet blijven en de voorkeur verdient boven landelijke inschrijving. Het is een misverstand dat één geïntegreerd digitaal register betekent dat men zich alleen anoniem en landelijk kan inschrijven. De inschrijving geschiedt altijd lokaal met bijpassende controle door de lokale kamer. Dit laat onverlet dat men zijn inschrijving bij een willekeurige kamer kan inleveren. De «innemende» kamer geleidt de inschrijving vervolgens door naar de betrokken lokale kamer in wiens ambtsgebied de betrokken onderneming of rechtspersoon gevestigd is. Door die kamer wordt de feitelijke inschrijving verricht en waar nodig ook controle uitgeoefend.

De leden van de fractie van de SGP vroegen waarom voor de benaming van het register niet is gekozen voor een naam die de lading beter dekt door aan te sluiten bij de breedte van de registratieplicht. Er is wel degelijk aangesloten bij de breedte van de registratieplicht. Daarom luidt de officiële benaming basisregister van ondernemingen en rechtspersonen. Daarmee wordt het overgrote deel van de breedte van de registratieplicht gedekt. Ook kerkelijke instellingen zijn rechtspersonen. De citeertitel van de wet, Handelsregisterwet met het jaartal waarin dit wetsvoorstel gepubliceerd wordt, heeft te maken met het feit dat het handelsregister een reeds lang bestaand register is waarvan de naam nationaal en internationaal bekend is.

De leden van de SGP-fractie vroegen om een vergelijking tussen het voorliggende wetsvoorstel en de Handelsregisterwet 1996. Ook vroegen zij waarom in het wetsvoorstel voor extra regels ten opzichte van de Handelsregisterwet 1996 is gekozen. Omdat in het wetsvoorstel op een aantal punten een andere benadering is gekozen van het handelsregister dan in de Handelsregisterwet 1996, is gekozen voor een nieuwe wet in plaats van een wijziging van de Handelsregisterwet 1996. Deze benadering houdt met name verband met een nieuwe functie van het handelsregister, namelijk de functie van basisregister. Deze functie komt naast de functie van het handelsregister rechtszekerheid te bieden in het economisch verkeer. Dit betekent een wijziging in de verantwoordelijkheden van de bij het handelsregister betrokken partijen. Daarnaast wordt het functioneren van het handelsregister in een stelsel van basisregisters steeds belangrijker. Met het oog hierop is in het wetsvoorstel een aantal bepalingen opgenomen. Tot slot verdient de inhoud van het basisregister en de kwaliteit hiervan meer aandacht op het niveau van formele wetgeving. De hieronder beschreven wijzigingen in het wetsvoorstel ten opzichte van de Handelsregisterwet 1996 zijn op de hierboven beschreven hoofdlijnen terug te voeren.

Het doel van het handelsregister (artikel 2 van het wetsvoorstel en artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996) is in het wetsvoorstel uitgebreid met het doel dat het handelsregister mede dient om een onderdeel te vormen van een gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van de overheid. Dit doel weerspiegelt de functie van het handelsregister als één van de basisregisters.

Evenals in de huidige situatie, zal ingevolge het wetsvoorstel het handelsregister worden gehouden door de Kamers van Koophandel (hierna: kamers). Gelet op het toenemende belang van het handelsregister als het een basisregister is, zijn enkele aanvullende bepalingen over de wijze waarop de kamers deze taak vervullen opgenomen (zie de artikelen 3 en 4 van het wetsvoorstel). Hiermee hangt samen de wens om bepalingen over toezicht, die thans meer in het algemeen in hoofdstuk 8 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 zijn geregeld, in het wetsvoorstel op te nemen, toegespitst op het handelsregister (zie de artikelen 42 tot en met 46 van het wetsvoorstel).

Met betrekking tot de inhoud van het handelsregister zijn de voornaamste verschillen dat een onderscheid wordt gemaakt tussen authentieke gegevens en niet-authentieke gegevens en dat het handelsregister een zo compleet mogelijk register beoogt te zijn van al die personen en ondernemingen die deelnemen aan het economisch verkeer. Authentieke gegevens vormen een belangrijke bijdrage aan het stelsel van basisregisters. Het zijn gegevens die binnen de overheid veelvuldig zullen worden gebruikt. Welke gegevens authentieke gegevens zijn, is in het wetsvoorstel opgesomd (zie de artikelen 9 tot en met 14 van het wetsvoorstel). Deze gegevens zijn veelal ook nu al in het handelsregister opgenomen op basis van het Handelsregisterbesluit 1996. In artikel 15 van het wetsvoorstel wordt expliciet aangegeven welke gegevens authentieke gegevens zijn. Dit is van belang in verband met onder andere de bepalingen inzake terugmelding, verplicht gebruik en eenmalige gegevensverstrekking. Ook artikel 16, dat betrekking heeft op de «ondersteunende» gegevens die bij authentieke gegevens worden opgenomen, heeft verband met het belang van authentieke gegevens. Op basis van artikel 28, eerste lid, is het voor overheidsorganen mogelijk te zien wat het dossier is met betrekking tot authentieke gegevens. Bovendien kan iedereen, op basis van artikel 21 zien dat een authentiek gegeven in onderzoek staat.

Artikel 17, onderdeel a, van het wetsvoorstel bevat in feite dezelfde delegatiebepaling als 8, eerste lid, van de Handelsregisterwet 1996, zij het anders geformuleerd. Artikel 17, onderdeel b, van het wetsvoorstel geeft de basis om gegevens over te nemen uit andere basisregisters. Een eerste aanzet tot het systeem van overnemen van authentieke gegevens uit andere basisregisters is al opgenomen in artikel 11 van de Handelsregisterwet 1996. Met het toenemen van het aantal basisregisters, is het van belang het systeem van overnemen van gegevens verder uit te kunnen bouwen.

Onveranderd is dat een onderneming of rechtspersoon de benodigde gegevens moet opgeven. In artikel 18 van het wetsvoorstel is uitdrukkelijk bepaald dat, anders dan in de huidige situatie (zie artikel 5 van de Handelsregisterwet 1996) opgave bij elke kamer kan geschieden. Inschrijving van de gegevens vindt nog wel plaats bij de kamer in wiens gebied een onderneming of rechtspersoon is gevestigd. Dit heeft geleid tot aanpassing van de artikelen 5, 6, 7, 12 en 13 van de Handelsregisterwet 1996, waarbij veel in de praktijk goed werkende bepalingen wel zijn overgenomen.

Ook met betrekking tot verstrekking van de gegevens zijn enkele ten opzichte van de Handelsregisterwet 1996 afwijkende bepalingen opgenomen. Deze wijzigingen vloeien voort uit het feit dat op basis van het wetsvoorstel in het handelsregister gegevens staan opgenomen die vooral dienen voor een efficiënte gegevenshuishouding van de overheid. Uit dit doel vloeit niet voort dat een ieder deze gegevens, die veelal persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn, in zou moeten kunnen zien. Daarom is in het wetsvoorstel, anders dan in de Handelsregisterwet 1996, een onderscheid gemaakt tussen gegevens die voor een ieder in te zien zijn en gegevens die alleen voor bestuursorganen in te zien zijn. Relevant in dit verband zijn de artikelen 21 en 28 van het wetsvoorstel en artikel 14 van de Handelsregisterwet 1996.

Nieuw in dit wetsvoorstel ten opzichte van de Handelsregisterwet 1996 zijn de bepalingen met betrekking tot verplicht gebruik van authentieke gegevens door bestuursorganen en eenmalige verstrekking van gegevens aan deze bestuursorganen door ondernemers en rechtspersonen (artikel 30 en 31). Deze bepalingen vormen een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid met betrekking tot het stelsel van basisregistraties, dat onder meer moet leiden tot een vermindering van de administratieve lasten. Met deze bepalingen kan dit doel ook daadwerkelijk worden bereikt.

In het wetsvoorstel is, om de juistheid van authentieke gegevens te bevorderen, een procedure voorgesteld waarin bestuursorganen die twijfelen aan de juistheid van authentieke gegevens, dit melden aan de kamers (zie de artikelen 32 tot en met 37 van het wetsvoorstel). Deze procedure, die een belangrijke bijdrage zal leveren aan de kwaliteit van de authentieke gegevens en ook in andere basisregisters terugkomt, komt in de plaats van de mogelijkheid voor zowel een kamer van koophandel als voor ondernemingen en rechtspersonen, de kantonrechter een uitspraak te laten doen over de wijziging van gegevens in het handelsregister (zie de artikelen 23 en 24 van de Handelsregisterwet 1996). Voor ondernemingen en rechtspersonen geldt ingevolge het wetsvoorstel, evenals in de Handelsregisterwet 1996, dat zij moeten zorgen dat hun gegevens juist in het handelsregister staan ingeschreven. Zij moeten wijzigingen doorgeven. Indien ondernemingen en rechtspersonen het niet eens zijn met wijzigingen die de Kamers doorvoeren, dan kunnen zij tegen deze besluiten tot wijziging bezwaar en beroep instellen.

Zoals hierboven aangegeven, vormt de kwaliteit van de in het handelsregister ingeschreven gegevens een belangrijk aandachtspunt, omdat deze gegevens op termijn verplicht door alle bestuursorganen zullen worden gebruikt. Om deze reden zijn in de artikelen 40 en 41 van het wetsvoorstel voorschriften opgenomen over de controle op de kwaliteit van het handelsregister, die niet voorkomen in de Handelsregisterwet 1996. In de Handelsregisterwet 1996 lag, meer dan in het wetsvoorstel, de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van ondernemingen en rechtspersonen de juiste gegevens in het handelsregister in te schrijven.

Artikel 48 van het wetsvoorstel is nieuw ten opzichte van de Handelsregisterwet 1996 en bevat een bepaling inzake de afhandeling van klachten. Een goede behandeling van klachten is van belang voor het goed functioneren van het handelsregister, en krijgt daarom in dit wetsvoorstel, anders dan in de Handelsregisterwet 1996, op wetsniveau aandacht. Ook artikel 52 van het wetsvoorstel is nieuw, en bevat een bepaling over de gebruikersraad. Kabinetsbeleid is dat elk basisregister een gebruikersraad heeft, juist vanuit het uitgangspunt dat een deel van de gebruikers verplicht is authentieke gegevens uit het handelsregister te gebruiken. Om deze reden is op wetsniveau een bepaling over de gebruikersraad opgenomen.

Tot slot verdient aandacht dat in de artikelen 49 en 50 van het wetsvoorstel twee bepalingen zijn opgenomen over de financiën van het handelsregister. De bijdrage voor de inschrijving van ondernemingen en rechtspersonen in het handelsregister is thans geregeld in artikel 32 en 33 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. De basis voor een bijdrage voor inzage in het handelsregister is opgenomen in artikel 14 van de Handelsregisterwet 1996. Ingevolge de artikelen 49 en 50 zal de hoogte van de bijdrage voor de inschrijving in het handelsregister en de verstrekking van informatie uit het handelsregister bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Dit wijkt af van de huidige situatie, waarin de hoogte van de bijdrage voor het ingeschreven staan in het handelsregister door de kamers wordt bepaald en vervolgens wordt goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken (hierna: de minister).

1.3 Doelstelling

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom ervoor is gekozen het bestaande systeem met betrekking tot tekenbevoegdheid, voor zover het publiekrechtelijke rechtspersonen betreft te laten bestaan. Met dit wetsvoorstel is ervoor gekozen niet in te grijpen in het bestaande systeem van tekenbevoegdheid van publiekrechtelijke rechtspersonen. Met betrekking tot de tekenbevoegdheid van rechtspersonen zijn twee situaties te onderscheiden: de tekenbevoegdheid bij publiekrechtelijke handelingen en de tekenbevoegdheid bij privaatrechtelijke rechtshandelingen. De tekenbevoegdheid bij publiekrechtelijke handelingen wordt beheerst door het bestuursrecht. Uitgangspunt hierbij is dat een ontvanger van bijvoorbeeld een besluit, ervan uit mag gaan dat dit besluit bevoegd getekend is; de ontvanger van het besluit hoeft deze bevoegdheid niet zelf te onderzoeken. Voor privaatrechtelijke rechtshandelingen is op basis van de Comptabiliteitswet 2001 een register ingesteld met tekenbevoegde personen. Ook dit register is openbaar, en er bestaat derhalve geen noodzaak om in het kader van dit wetsvoorstel wijzigen voor te stellen met betrekking tot dit register.

2. HET REGISTER

2.1 Een register, twee soorten gegevens

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke publiekrechtelijke taken noodzaken tot gegevens van een zeer hoog kwaliteitsniveau. Bij publiekrechtelijke taken waarvoor gegevens van zeer goede kwaliteit nodig zijn, gaat het met name om het nemen van besluiten door bestuursorganen. Te denken valt hierbij aan het verlenen van een vergunning, het opleggen van een boete in verband met de handhaving van milieuwetten of het verstrekken van een subsidie. Het is hierbij van groot belang dat de juiste gegevens over een onderneming of rechtspersoon worden gebruikt. Deze gegevens kunnen bepalen aan wie een subsidie wordt toegekend of kunnen van belang zijn bij de vraag of een vergunning kan worden verstrekt.

2.2 Openbaarheid register

De leden van de fractie van de PvdA vroegen wie een verzoek om verstrekking van het burgerservicenummer gaat beoordelen en wat eventuele vervolgacties zijn na een beoordeling van een dergelijk verzoek. Mede naar aanleiding van deze vragen is het in het wetsvoorstel opgenomen autorisatiestelsel nogmaals heroverwogen in het licht van het Wetsvoorstel algemene bepalingen burgerservicenummer, dat thans bij de Eerste Kamer aanhangig is (Kamerstukken 30 312). Naar aanleiding hiervan wordt in de nota van wijziging voorgesteld artikel 28, tweede lid, en artikel 29 van het wetsvoorstel te schrappen. Reden hiervoor is kort samengevat dat het Wetsvoorstel algemene bepalingen burgerservicenummer het gebruik van het burgerservicenummer zodanig regelt dat dit gebruik ruimer is dan voorgesteld in dit wetsvoorstel. Nu het Wetsvoorstel algemene bepalingen burgerservicenummer door de Tweede Kamer is aangenomen, ligt het in de rede bij de verstrekking van het burgerservicenummer uit het handelsregister aan te sluiten bij dit wetsvoorstel, en niet te voorzien in een autorisatiestelsel, dat het wetsvoorstel algemene bepalingen burgerservicenummer niet kent. Dit betekent dat in het wetsvoorstel nog steeds is geregeld dat het burgerservicenummer alleen voor bestuursorganen te zien is, en niet voor iedereen die het handelsregister raadpleegt. Hiermee wordt aangesloten bij de meest recente inzichten rond het burgerservicenummer.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke mogelijkheden bestuursorganen hebben om aanvullende informatie op te vragen en hoe deze mogelijkheden zich verhouden met het gebruiken van gegevens in het handelsregister. In het handelsregister zijn over ondernemingen en rechtspersonen bepaalde authentieke gegevens opgenomen. Bij authentieke gegevens moet gedacht worden aan de gegevens die van belang zijn om een onderneming of rechtspersoon te identificeren. De authentieke gegevens, waarvoor de bepalingen over verplicht gebruik en eenmalige verstrekking gelden, zijn dus lang niet alle voor een bestuursorgaan relevante gegevens. Indien bijvoorbeeld een gemeente een bouwvergunning wil verlenen, zijn naam, adres en woonplaats van het bedrijf dat deze vergunning aanvraagt, relevant. Maar andere gegevens, bij voorbeeld over de fabriek die wordt neergezet, zijn nog niet bekend en kunnen uiteraard door een gemeente worden gevraagd. Dit wetsvoorstel brengt geen verandering in de mogelijkheden andere gegevens dan authentieke gegevens op te vragen. Er is dan ook geen sprake van een beperking van de mogelijkheden alle relevante gegevens te verzamelen. Er kunnen dus nog steeds goed gedocumenteerd besluiten worden genomen. Het ligt dan ook niet in de reden te verwachten dat als gevolg van dit wetsvoorstel meer bezwaar en beroep nodig zal zijn om tot goede besluiten te komen.

Waarom is er niet gekozen voor gratis raadpleging van het handelsregister, zo vroegen de leden van de PvdA-fractie. Aanvullend vroegen zij wat de hoogte is van de computerkosten die worden doorberekend en wat de kosten zijn van de doorberekening zelf. De openbaarheid van het handelsregister wordt op zich zelf niet beïnvloed door het hanteren van een tariefsysteem. Het gebruik van het handelsregister wellicht in zekere mate wel, een en ander afhankelijk van de informatiedienst die men afneemt. Er is vooralsnog niet voor gekozen om voor het handelsregister het tariefsysteem af te schaffen. Het wel of niet afschaffen daarvan moet geplaatst worden in de veel bredere discussie over de financiering van het totale stelsel van basisregisters. In dat licht heeft een voortijdige afschaffen van het tariefsysteem bij het handelsregister nu een te sterke precedentwerking naar andere basisregisters. De kosten die worden doorberekend betreffen vooral de personele apparaatskosten van het beheren van het handelsregister. In verhouding daarmee zijn de computer- en transmissiekosten marginaal. In totaal wordt er nu door burgers en bedrijven via het tariefsysteem ongeveer € 30 mln. betaald op jaarbasis. De gezamenlijke overheden betalen op dit moment via het tariefsysteem ongeveer € 12 mln. op jaarbasis.

2.3 Welke gegevens komen in het register

Als gevolg van de anti Money laundring richtlijn wordt bij vele instanties – banken, notarissen, advocaten, overheden – de verplichting neergelegd om bij de klantenidentificatie te controleren wie de Ultimate Beneficial Owner is. De leden van de CDA-fractie vroegen of het handelsregister niet de weg is om dit probleem op te lossen. Het handelsregister is niet de weg om dit op te lossen. In de eerste plaats omdat de kamers in omvang en expertise totaal niet ingericht zijn om deze verificatieverantwoordelijkheid van genoemde instellingen over te nemen. Dit past bovendien ook niet bij de overige taken van de kamers. Ook is het handelsregister niet ingericht op het controleren van geldstromen. Daarnaast is de bestrijding van fraude en terrorisme een zaak die velen aangaat, en een groot draagvlak voor bestrijding is dan ook van belang. Een ieder die kwaad in de zin heeft moet weten dat hij bij al die genoemde verschillende instellingen tegen de lamp kan lopen. Bij de keuze tussen verlichting van de administratieve lasten en (mede)bestrijding van fraude en terrorisme door geldstromen en transacties te volgen, wordt aan het laatste absoluut voorrang gegeven. Banken, notarissen en advocaten staan aan de bron van het afhandelen van geldstromen en transacties. De regering is van mening dat het adequaat en continu volgen van geldstromen en transacties een veel effectievere wijze van bestrijden van kwaad is dan te trachten dat enkel en alleen te doen bij het moment van registratie in het handelsregister. Het handelsregister leent zich niet voor het volgen van geldstromen en transacties, omdat die immers niet in het handelsregister voorkomen. Overigens is het zo dat het niet of foutief registreren in het handelsregister reeds een economisch delict is. Dit zal echter niet iemand die werkelijk kwaad wil, ervan weerhouden te proberen zich onjuist te registreren.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke regels gelden bij de keuze om andere gegevens dan authentieke gegevens in het handelsregister op te nemen. Het vertrekpunt voor het invullen van de algemene maatregel van bestuur waarin wordt aangegeven welke andere gegevens dan authentieke gegevens in het handelsregister worden opgenomen, is de gegevensset uit het huidige handelsregister. Een deel van die gegevens strekt tot identificatie van een onderneming of rechtspersoon. Bij de keuze welke «overige gegevens» in het handelsregister worden opgenomen is het uitgangspunt dat deze gegevens bij moeten dragen aan de functie van het handelsregister de rechtszekerheid in het economisch verkeer te bevorderen. De gegevens die zullen worden opgenomen, zullen vrijwel overeen komen met de gegevens die thans op basis van het Handelsregisterbesluit 1996 worden opgenomen. Uiteraard vormen de gevolgen voor de administratieve-lastendruk daarbij ook een belangrijk aandachtspunt.

2.4 Overname van gegevens uit andere registers

De leden van de PvdA-fractie verzochten aan te geven welke waarborgen zullen gelden ten aanzien van het overnemen van gegevens uit andere basisregistraties. Het gemeenschappelijk kenmerk van basisregistraties is het verplicht gebruik door alle overheidsinstanties. Indien een bepaald gegeven deel uitmaakt van de authentieke gegevensset van een ander basisregister mag dat gegeven dus niet opnieuw worden uitgevraagd. In een aantal gevallen zullen bepaalde gegevens in verschillende basisregisters voorkomen. Zo neemt het handelsregister bijvoorbeeld gegevens over uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Voor het wijzigen van zijn woonadres moet een ondernemer dus langs de gemeente, dat kan niet bij de kamers. Voor elk gegeven is één basisregister eindverantwoordelijk. Voor alle basisregisters gelden op hoofdlijnen dezelfde waarborgen voor de juistheid van gegevens, waaronder het systeem van de terugmeldplicht.

2.5 Verplicht gebruik en eenmalige gegevensverstrekking

De leden van de PvdA-fractie vroegen of bij de inschrijving in het handelsregister wordt toegezien op de juistheid van de aangeleverde gegevens. Ook vroegen zij of die controle eenmalig is. Bij het begrip «juistheid» moet een onderscheid worden gemaakt tussen administratieve juistheid en feitelijke juistheid. Bij de administratieve juistheid gaat het om het foutloos en snel verwerken van aangeleverde gegevens en een adequate beveiliging van de opgeslagen gegevens tegen misbruik. Daarvoor zijn de kamers ten volle verantwoordelijk. De verantwoordelijkheid voor het in overeenstemming met de waarheid en tijdig aanleveren van de gegevens – de feitelijke juistheid – rust primair op de inschrijfplichtigen. Wel rust op de kamers de taak, de juistheid van aangeleverde nieuwe inschrijvingen en mutaties te onderzoeken. Onder de vigerende wetgeving is die onderzoekstaak slechts «summier»; in de praktijk betekent dat een beperking tot kennelijke onjuistheid die bij een eerste kennisname blijkt. Ingevolge dit wetsvoorstel worden de kamers minder lijdelijk en hebben de kamers meer mogelijkheden ambtshalve wijzigingen door te voeren. Dit verzwaart de verantwoordelijkheid van de kamers. Een kamer moet ervan overtuigd zijn dat een aangeleverd gegeven niet onjuist is alvorens dit gegeven in te schrijven. Met andere woorden: kamers moeten actief letten op aanwijzingen die zouden kunnen duiden op onjuistheid. Bij twijfel zullen de kamers, evenals thans al geschiedt, nadere bewijsstukken kunnen vragen. Daarnaast kunnen kamers een buitendienst inzetten om ter plekke de feitelijke situatie te onderzoeken. Kamers zullen, anders dan tot dusver, de inschrijving van kennelijk onjuiste gegevens mogen blijven weigeren en krijgen een ruime bevoegdheid om gegevens ambtshalve te corrigeren.

Uiteraard kan het nooit een kamer worden aangerekend als inschrijfplichtigen in gebreke blijven ten aanzien van de aanlevering van actuele gegevens, bijvoorbeeld een verhuizing niet tijdig doorgeven. Wel rust ook in deze op de kamers een inspanningsverplichting; de kamers geven daar vorm aan door middel van periodieke omgekeerde enquêtes.

De leden van de PvdA-fractie vroegen om een overzicht van de maatregelen om de actualiteit en betrouwbaarheid van het handelsregister te waarborgen. In het wetsvoorstel worden de volgende maatregelen voorgesteld:

– meer bevoegdheden voor de kamers ambtshalve wijzigingen door te voeren;

– de strafbaarstelling indien een daartoe verplicht persoon verzuimt zijn gegevens in het regsiter juist en actueel te houden. Deze bepaling (ex artikel 19 juncto 47 van het wetsvoorstel) stond overigens ook al in de Handelsregisterwet 1996;

– de terugmeldprocedure waardoor bestuursorganen gehouden zijn, vermeende onjuistheden te melden aan de registerhouder (de artikelen 32 tot en met 39 van het wetsvoorstel);

– eenmaal per drie jaar een steekproefsgewijze controle op de juistheid van de gegevens, uit te voeren door een externe accountant;

– de taakverwaarlozingsregeling op basis van artikel 45 en 46 van het wetsvoorstel.

Voorts moet worden bedacht dat de derdenwerking van de in het handelsregister ingeschreven gegevens een impuls oplevert om de gegevens actueelte houden. Niet-actuele gegevens kunnen immers in de civielrechtelijke sfeer aansprakelijkheidsconsequenties hebben.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de mogelijkheid om bij wettelijk voorschrift af te wijken van de bepaling inzake verplicht gebruik van authentieke gegevens. Artikel 30 van het wetsvoorstel schrijft verplicht gebruik voor. Op deze hoofdregel van verplicht gebruik geldt een aantal uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen is dat er geen sprake is van verplicht gebruik van authentieke gegevens indien bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Deze bepaling is opgenomen om de verhouding tussen de hoofdregel van verplicht gebruik en specifieke bepalingen in de huidige of toekomstige wetgeving over het verstrekken van authentieke gegevens, duidelijk te maken. Specifieke bepalingen gaan dus voor op de algemene regel. Onder «wettelijk voorschrift» vallen wetten in formele zin, met de hierop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, maar ook bijvoorbeeld gemeentelijke verordeningen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen naar de invoering van het verplicht gebruik van authentieke gegevens door bestuursorganen. Het verplicht gebruik en daarbij behorende verplichte terugmelding bij vermeend onjuiste authentieke gegevens wordt gedifferentieerd in de tijd ingevoerd – en waar nodig gedifferentieerd naar bestuursorgaan of categorie bestuursorganen – op basis van en in overleg met de betrokken afnemers van het handelsregister geaccordeerd migratieplan. Bedoeling is dat het gebruik van authentieke gegevens uit het handelsregister uiterlijk 4 jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor alle bestuursorganen verplicht is. Het invoeren van het verplicht gebruik geschiedt in overleg met (vertegenwoordigers van) de betrokken bestuursorganen die daarvan ruim van te voren in kennis worden gesteld.

2.6 Kwaliteit van het register

De leden van de PvdA vroegen of de lokale inschrijving behouden moet blijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 1.2 van deze nota naar aanleiding van het verslag.

2.9 Inschrijven publiekrechtelijke rechtspersonen in het handelsregister

De leden van de fractie van het CDA vroegen waarom informatie over de tekenbevoegdheid van de publiekrechtelijke rechtspersonen op een andere plaats moet worden opgezocht, en niet in het handelsregister zal worden opgenomen. In paragraaf 1.3 is een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie beantwoord. Kortheidshalve wordt naar dit antwoord verwezen. Ook vroegen de leden van de CDA-fractie naar de besparing van administratieve lasten indien het register op basis van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen en het handelsregister zouden worden samengevoegd. Voor de administratieve lasten zou het samenvoegen van beide registers weinig verschil uitmaken. Het wetsvoorstel beoogt een reductie van de administratieve lasten door het onnodig verschillende malen verstrekken van gegevens die al bij de overheid bekend zijn. In het geval van de tekenbevoegdheid van de overheid gaat het vooral om kennis nemen van deze gegevens door bij voorbeeld bedrijven die met de overheid zaken doen.

De leden van de CDA-fractie vroegen of agrariërs en vrije beroepsbeoefenaren zich niet toch al moeten laten registreren op grond van titel 7.13 van het Burgerlijk Wetboek. De registratieverplichting op grond van titel 7:13 van het Burgerlijk Wetboek geldt niet voor ondernemingen die slechts door één persoon worden gevoerd. Daarin wordt nu voorzien door het wetsvoorstel. De vraag of registratie de geregistreerde een voordeel oplevert is irrelevant voor registratie. Van belang is dat een onderneming of rechtspersoon door zijn activiteiten deelneemt aan het economisch verkeer. Een onderneming of rechtspersoon maakt daartoe afspraken met derden en sluit overeenkomsten. Dat is een van de kernfuncties van het handelsregister: het bevorderen van de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Omgekeerd heeft de geregistreerde natuurlijk zelf ook het recht te weten met welke onderneming of rechtspersoon hij zaken doet. In die zin heeft de geregistreerde natuurlijk zelf ook baat bij de rechtszekerheidsfunctie die het handelsregister hem biedt.

De leden van de CDA-fractie vroegen of als gevolg van het handelsregister, de inschrijving bij publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties makkelijker zal verlopen hetgeen zou kunnen leiden tot een verlaging van de heffingen van deze publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties. Een deel van de uitvraagbehoefte van de publiekrechtelijke bedrijfsorganen, namelijk de identificerende gegevens, zal worden ondervangen door de gegevens in het handelsregister. Het ligt niet voor de hand dat de PBO-heffingen daardoor merkbaar zullen dalen, immers de uitvraag van de betreffende gegevens vormt slechts een gering deel van de kosten. Wel is de verwachting dat het handelsregister overheidsinstanties zal stimuleren onderling afspraken te maken over meervoudig gebruik van inhoudelijke gegevens. Op de langere termijn zal het handelsregister dus kunnen bijdragen aan een kostendaling bij de schappen.

Zal als gevolg van dit basisregister ook een sanering plaatsvinden van bestaande registers, zo vroegen de leden van de CDA-fractie. Het past in het stelsel van basisregisraties, dat beoogt bij te dragen aan een efficiënte en effectieve overheid, dat niet twee dezelfde registraties met dezelfde gegevens bestaan. Waar mogelijk zal gebruik moeten worden gemaakt van de gegevens die in de basisregisters aanwezig zijn. Bestaande registers kunnen als gevolg van het stelsel van basisregistraties geschoond worden voor informatie die ook reeds in het handelsregister staat en die in de toekomst daaruit betrokken moet worden (verplicht gebruik).

De leden van de PvdA vroegen of er bij het opvragen van authentieke gegevens door publiekrechtelijke rechtspersonen sprake is van doorberekening van computerkosten en of hier niet een verschil is met de doorberekening bij overige raadpleging van het handelsregister. Het is een misverstand dat het opvragen van authentieke gegevens door publiekrechtelijke rechtspersonen kosteloos is. Voor alle informatiediensten door het handelsregister worden kosten doorberekend, ook aan overheden. Alleen bij overheden zal er geen facturering plaatsvinden, maar zullen de kosten gedekt worden via de begroting.

3. WERKING VAN HET REGISTER

3.1 Wie gaat het beheren

De leden van de CDA-fractie vroegen of specialisatie van kamers – als voorbeeld wordt genoemd een centraal inschrijfadres voor binnenschippers – in de toekomst mogelijk is en of daarvoor de basis niet in de wet gelegd zou moeten worden. Behoudens voor de binnenschippers bestaat er op dit moment geen voornemen tot verdere specialisatie. Overigens heeft de minister ingevolge het wetsvoorstel, evenals in de huidige situatie, de bevoegdheid om indien niet volgens de algemene regels kan worden bepaald welke kamer bevoegd is, een specifieke kamer aan te wijzen (zie artikel 18, zevende lid, van het wetsvoorstel). Wordt daarvan gebruik gemaakt dan zal die kamer de kennis van die specifieke categorie moeten opbouwen en behouden. Uitdrukkelijk is het de bedoeling om waar mogelijk de relatie tussen de vestigingsplaats van de ingeschrevene en de betreffende regionale kamer te handhaven. Ook is in de wet opgenomen de mogelijkheid om de opgave tot inschrijving bij iedere kamer te kunnen laten plaatsvinden waarna de «innemende» kamer er zorg voor draagt dat de feitelijke inschrijving en daarbij behorende bescheiden bij de juiste kamer terecht komen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom niet is gekozen voor een overkoepelend orgaan dat toeziet op het overleg van de kamers onderling en wie, gegeven deze keuze, verantwoordelijk is dat het overleg daadwerkelijk plaats vindt. De taak het handelsregister te beheren, ligt bij de afzonderlijke kamers. Op grond van artikel 3, vierde lid van het wetsvoorstel moeten de kamers samenwerken ter bevordering van de uniforme uitvoering van de wet. Samenwerking zonder overleg is niet goed denkbaar. Ook in de huidige situatie is er al overleg tussen de kamers over het centraal en digitaal handelsregister. De kamers zijn elk verantwoordelijk voor het feit dat het voorgeschreven overleg plaatsvindt. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (Kamerstukken 30 857) wordt voorzien in een samenwerkingsverband tussen de afzonderlijke kamers. Hoewel dit samenwerkingsverband niet op wettelijke basis kan worden belast met het toezicht op de taakuitoefening door de kamers, in casu op de vraag of de kamers het voorgeschreven overleg voeren, is het de verwachting dat dit samenwerkingsverband wel een belangrijke faciliterende rol bij het overleg zal kunnen spelen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of een nadere invulling kan worden gegeven aan de rol die de Kamer van Koophandel Nederland (vh Vereniging Kamers van Koophandel) kan spelen bij het overleg tussen de afzonderlijke kamers. Deze invulling gaat de reikwijdte van dit wetsvoorstel te buiten. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 wordt voorzien in een samenwerkingsverband tussen de afzonderlijke kamers. Ingevolge dit wetsvoorstel vormt Kamer van Koophandel Nederland het samenwerkingsverband, dat een coördinerende en faciliterende taak heeft tussen de kamers onderling en tussen de kamers en de minister. Om een optimale aansluiting te bereiken tussen voorliggend wetsvoorstel en het wetsvoorstel met betrekking tot de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, zijn bij nota van wijziging enkele wijzigingen in voorliggend wetsvoorstel aangebracht.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de besluitvorming tussen de kamers plaats zal vinden. Over de besluitvorming tussen de kamers zijn geen nadere voorschriften opgenomen. Het wordt aan de kamers overgelaten om aan het in het wetsvoorstel voorgeschreven overleg een goede invulling te geven. De goede uitvoering van de in dit wetsvoorstel aan elke kamer van koophandel opgedragen taak, blijft immers de afzonderlijke verantwoordelijkheid van een kamer.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de aangekondigde wijziging van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. Het wetsvoorstel dat hiertoe strekt is inmiddels bij de Tweede Kamer ingediend, en voor de inhoud hiervan kortheidshalve wordt verwezen naar deze stukken (Kamerstukken II, 2005/06, 30 857, nr. 1–3).

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom het advies van de Raad van State inzake wettelijke waarborgen tegen mogelijk misbruik van het handelsregister niet gevolgd wordt. Waar het gaat om de privacyaspecten van persoonsgegevens sluit het wetsvoorstel zo veel als mogelijk is aan bij bestaande wetgeving op dit punt. Voor het nieuwe handelsregister is het van belang dat zowel de gemeentelijke basisadministratie (GBA) als het basisregister adressen en gebouwen (BAG) authentieke gegevens zullen leveren aan het handelsregister. De beheerder van het handelsregister zal wat betreft deze gegevens moeten bouwen op het kwaliteits- en controleregime van de deze registers. Voor de overige gegevens zijn de kamers zelf de controlerende instantie, in zoverre het authentieke gegevens betreft. Misbruik wordt voor het overige zoveel mogelijk bestreden met praktische maatregelen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe het gesteld is met de beheersbaarheid en de betrouwbaarheid van de gegevens die opgenomen zijn in het handelsregister, mede met het oog op het bredere stelsel van basisregisters. Het is juist dat door het opstellen van een stelsel van basisregisters, in toenemende mate een uitwisseling van gegevens tussen registers plaats zal vinden. Dit vraagt waarborgen voor enerzijds de kwaliteit van gegevens die worden uitgewisseld en anderzijds over het gebruik van gegevens. Met betrekking tot de kwaliteit van de gegevens gelden voor alle basisregister als uitgangspunt dezelfde kwaliteitseisen. In alle basisregisters komt een systeem van onderzoek, terugmelding en wijziging voor, evenals een systeem van periodieke steekproefsgewijze controle. Met betrekking tot het gebruik van de gegevens is van belang dat elk basisregister bepaalt op welke wijze gegevens uit dat register gebruikt mogen worden. Bij elk register is sprake van een doelbinding: dat wil zeggen dat gegevens niet mogen worden verstrekt indien dit niet noodzakelijk is in het licht van het doel van het register. Bepaalde basisregister zijn (grotendeels) openbaar, zoals het handelsregister en het kadaster, andere basisregisters zijn niet-openbaar en kennen een autorisatiestelsel voor het verkrijgen van gegevens, zoals de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Het is dus niet zo dat een gegeven dat in een basisregistratie is opgenomen, automatisch door alle overheden te allen tijde gebruikt kan worden.

3.2 Financiering van het register

De leden van de CDA-fractie drongen erop aan ervoor te zorgen dat de hoogte van de heffing die ingeschrevenen in het handelsregister moeten betalen, transparant tot stand komt. Weliswaar wordt de uitvoering van het wetsvoorstel neergelegd bij de kamers maar dat strekt zich – in tegenstelling tot de huidige situatie – niet uit tot het vaststellen van de heffing: deze wordt namelijk landelijk uniform vastgesteld door de minister. De kamers leveren met het oog op deze vaststelling jaarlijks elk een kostencalculatie aan.

Inzake de financiering van het handelsregister vroegen de leden van de PvdA-fractie of de kosten voor de registratieheffing onder het huidige gemiddelde niveau van die heffing komen te liggen. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie zouden graag een indicatie zien van de hoogte van de heffing. De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of een uitbreiding van het aantal taken van de kamers wat gepaard gaat met toenemende kosten, niet leiden tot een stijging van de heffingen? De hoogte van de registratieheffing («heffing 1») zal niet langer worden bepaald door de kamers maar door de minister. De toekomstige kostensituatie verschilt op een tweetal punten van de huidige situatie. De terugmeldprocedure zal meerkosten met zich meebrengen, in het bijzonder in de beginjaren. Voor het overige neemt het takenpakket van de kamers ingevolge voorliggend wetsvoorstel niet toe. Tegenover genoemde meerkosten staat het effect van de uitbreiding van het aantal inschrijfplichtigen: de vaste kosten kunnen over meer eenheden worden omgeslagen en dalen dus per eenheid. Het saldo van die twee effecten valt thans nog niet met zekerheid aan te geven.

3.3 Overgangsregime

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom eenmanszaken in de landbouw zich moeten laten registreren, welke gevolgen dat voor hen heeft en waarom zij uitgezonderd zijn van heffing 2 en 3. Kern van het in het wetsvoorstel voorgestelde handelsregister is dat iedere rechtspersoon en iedere onderneming – en ook een eenmanszaak of maatschap in de landbouw is een onderneming – ingeschreven moet zijn omdat hij deelneemt aan het economisch verkeer. Dat is de rechtszekerheidsfunctie van het handelsregister. Dat moest al in zoverre een onderneming in de landbouw (of visserij) een BV was, maar de inschrijvingsplicht gaat nu gelden voor alle agrarische ondernemingen (landbouw en visserij). In praktische zin zijn de gevolgen dat een eenmanszaak of maatschap via een omgekeerde enquête ingeschreven wordt, dat hij op zijn schriftelijke uitingen het door de kamers toegekende nummer moet vermelden en dat hij heffing 1 moet betalen. Van oudsher zijn de ondernemingen in de landbouw uitgezonderd van heffing 2 en 3 omdat deze sector beschikt over een eigen hoogontwikkeld voorlichtingsapparaat en zij weinig of niet van doen hebben met regionale stimuleringsactiviteiten van de kamers.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de toegevoegde waarde van het handelsregister voor vrije beroepsbeoefenaren en eenmanszaken in de landbouw. In paragraaf 2.9 is op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie antwoord gegeven, naar welk antwoord kortheidshalve wordt verwezen.

De leden van de SGP-fractie vroegen of er onderzoek is gedaan naar het gebruik van het handelsregister door vrije beroepsbeoefenaren en eenmanszaken. Bij het verstrekken van gegevens uit het handelsregister wordt niet gevraagd naar de kenmerken van de aanvrager (bedrijfsactiviteit, rechtsvorm, doel van het gebruik). Er zijn dus geen gegevens beschikbaar aangaande het gebruik van het register door vrije beroepsbeoefenaren en eenmanszaken. Wel is in het algemeen bekend dat intermediaire dienstverleners zoals advocaten, notarissen en accountants in de uitoefening van hun praktijk veelvuldig gebruik maken van de in het handelsregister ingeschreven gegevens.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of de inschrijving van nieuwe categorieën, zoals vrije beroepsbeoefenaren, een principiële kwestie is of dat er aanwijzingen zijn dat het ontbreken van deze categorieën een beperking van de werking van het handelsregister met zich mee brengt. De kern van het nieuwe handelsregister is dat iedere rechtspersoon en iedere onderneming ingeschreven wordt die deelneemt aan het economisch verkeer. Dit deelnemen aan het economisch verkeer hoeft niet altijd te zijn in de vorm van typische productie-activiteiten, maar het kan ook zijn dat deelname aan het economisch verkeer bijvoorbeeld gekenmerkt wordt doordat een onderneming of rechtspersoon opdrachtgever is en overeenkomsten sluit.

3.5 Handhaving

De leden van de VVD-fractie vroegen welke maatregelen zullen worden genomen indien zou blijken dat de kwaliteit van het handelsregister structureel te wensen overlaat. Uit een recente terugmeldproef, uitgevoerd door de kamers en enkele instanties op het gebied van sociale zekerheid, blijkt dat een proefversie van het handelsregister reeds een hoge kwaliteit heeft. Voorts zullen de gegevens van de nieuw in te schrijven categorieën ondernemingen en rechtspersonen, die worden ingevoerd door middel van een omgekeerde enquête, op dat moment actueel en dus van hoge kwaliteit zijn. De kwaliteit van het handelsregister zal nog continu verbeteren als gevolg van de verplichte terugmelding van vermeende onjuistheden. Wanneer desondanks uit de verplichte jaarlijkse rapportages of uit signalen vanuit de Gebruikersraad blijkt dat de kwaliteit van het handelsregister structureel te wensen overlaat kan de minister in beleidsregels aan een kamer – of alle kamers – concrete aanwijzingen geven om de tekortkomingen aan te pakken. Als ultimum remedium kan aan een kamer die ernstig in gebreke blijft de registertaak worden ontnomen.

De leden van de fractie van de VVD vroegen wie aansprakelijk is voor tekortkomingen in het handelsregister. In dit wetsvoorstel zijn geen bijzondere voorzieningen opgenomen over de aansprakelijkheid. Dit betekent dat de algemene regels van het Burgerlijk Wetboek, en in het bijzonder de regels met betrekking tot onrechtmatige daad ook voor het handelsregister gelden. Op basis van deze regels kan van geval tot geval worden beoordeeld of er sprake is van een onrechtmatige daad en zo ja, wat hiervan de consequenties zijn, bij voorbeeld het betalen van een schadevergoeding.

De leden van de VVD-fractie vroegen wie aansprakelijk is voor het misbruik van gegevens uit het handelsregister en wie uiteindelijk de claims betaalt. Misbruik van gegevens uit het handelsregister kent twee kanten. In de eerste plaats kunnen gegevens uit het handelsregister worden verstrekt op een wijze die niet in overeenstemming is met het de regels hieromtrent in het handelsregister. De beveiliging van het handelsregister tegen verstrekking op onjuiste wijzeis primair een taak van de kamers. Of bij bijvoorbeeld een gebrekkige beveiliging er ook sprake is van aansprakelijkheid, zal worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Indien blijkt dat een kamer van koophandel inderdaad een onrechtmatige daad heeft begaan, dan zal de claim ook door deze kamer van koophandel moeten worden betaald.

Een tweede aspect van misbruik is dat gegevens opzettelijk foutief in het handelsregister worden ingeschreven, bijvoorbeeld om hiermee bepaalde voordelen te behalen. Een onderneming of rechtspersoon is er zelf primair voor verantwoordelijk dat de juiste gegevens in het handelsregister worden ingeschreven. Een kamer onderzoekt weliswaar de opgegeven gegevens, maar dit neemt de verantwoordelijk van de onderneming of rechtspersoon die de gegevens aanlevert, niet weg.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waar de stelling op is gebaseerd dat de bereidheid van de nu niet-ingeschrevenen om mee te werken aan inschrijving in het handelsregister, niet afwijkt van deze bereidheid van groepen die thans al in het handelsregister ingeschreven moeten zijn. Het belang om juist en volledig in het handelsregister ingeschreven te staan, neemt met de omvorming van het handelsregister tot een basisregister toe. Een aantal groepen ondernemers, zoals bijvoorbeeld de eenmanszaken in de landbouw, behoeven op dit moment nog niet in het handelsregister te worden ingeschreven. Ook voor deze groep is het van belang om goed in dit basisregister te staan, bijvoorbeeld met het oog op de toekenning van subsidies. Er is dus geen reden om voor deze een lagere bereidheid te verwachten.

Hoe verloopt de inschrijving van Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) indien niet bekend is hoeveel dat er zijn en waar die zich bevinden, zo vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie. Van de VvE’s is inmiddels meer bekend: het gaat om ongeveer 112 000 VvE’s die reeds geregistreerd zijn bij het Kadaster. In overleg met het Kadaster moet bezien worden wat over deze VvE’s in het kadaster is opgenomen en welke kwaliteit deze registratie heeft. Waar dit mogelijk is zullen VvE’s op basis van een omgekeerde enquête benaderd worden in verband met de inschrijving in het handelsregister. Waar dit niet mogelijk is, zal via publiciteit aandacht worden gevraagd bij de VvE’s voor inschrijving in het handelsregister.

3.6 Aansprakelijkheid

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke concrete maatregelen worden genomen tegen misbruik. De kamers hebben inmiddels, mede naar aanleiding van de fraudepogingen zoals gemeld in het tv-programma TROS-Opgelicht, extra controle ingevoerd op de identiteit van degene die een opgave indient tot wijziging van gegevens in het handelsregister. Bij iedere opgave, tenzij aangeleverd door een betrouwbare bron zoals een notaris, moet een identiteitsbewijs van de bevoegde persoon worden getoond respectievelijk een fotokopie daarvan worden meegestuurd. Het volstaat dus niet langer, te beschikken over de handtekening van de bevoegde persoon aangezien een handtekening van tal van documenten, bijvoorbeeld een offerte, kan worden nagemaakt. Ook helpt het dat de handtekening op gedeponeerde stukken inmiddels door de kamers is afgeschermd in situaties waar deze handtekening niet wettelijk op de stukken is vereist. Daarnaast doen de kamers van een in het handelsregister doorgevoerde verhuizing van het zakenadres, die in het verleden enkele malen frauduleus tot stand was gekomen, mededeling aan de bevoegde persoon op zijn huisadres. Deze kan dus zo nodig meteen reageren.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie welke maatregelen er worden genomen om bij technische storingen de schade zo veel mogelijk te beperken. Mutaties in het handelsregister worden sinds enkele jaren door de kamers aangeleverd aan het centrale computersysteem (gevestigd in Woerden) en aldaar verwerkt. Die centrale verzorgt ook de digitale verstrekking van gegevens aan gebruikers. Het centrale computersysteem is volledig dubbel opgezet: bij de leverancier van de hardware, te Almere, wordt online een backup van het handelsregister bijgehouden. Daarmee kan de verstrekking van gegevens, die volledig up to date zijn, binnen hooguit enkele uren worden hervat. Indien in Woerden de stroom uitvalt treedt per direct een noodaggregaat in werking. De decentrale kamers beschikken niet alle over een noodaggregaat maar dat is minder urgent; het enige risico is dat een Kamer gedurende enkele uren geen mutaties ter verwerking kan doorgeven en dat valt ruim binnen de verwerkingstijd die inzake mutaties mag worden verwacht.

In de praktijk is de meest voorkomende storing aan het handelsregister dat internetkabels worden beschadigd door graafwerkzaamheden. Dat ligt dus buiten de invloedssfeer van de kamers. Dergelijke storingen zijn overigens gebruikelijk binnen één werkdag verholpen. Het wetsvoorstel informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Kamerstukken 30 475) beoogt deze bron van storingen overigens in de toekomst aanzienlijk af te doen nemen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke waarborgen er zijn om menselijke fouten zo veel mogelijk te voorkomen. Menselijke fouten zijn in beginsel alleen denkbaar bij het invoeren van nieuwe gegevens of mutaties van gegevens. Om dat risico te ondervangen ontvangt degene die opgave heeft gedaan ter mutatie van het handelsregister desgevraagd kosteloos een afschrift van de mutatie. Naarmate in de toekomst ICT-technologieën beschikbaar komen die een rechtstreeks inlezen van aangeleverde mutaties mogelijk maken – mits uiteraard voldoende beveiligd tegen misbruik – zal de kans op menselijke fouten nog verder afnemen.

Daarnaast legt het wetsvoorstel de kamers de verplichting op, in onderling overleg te zorgen voor een goede beschikbaarheid, werking en beveiliging van het handelsregister, en waar nodig samenwerken ter bevordering van de uniforme toepassing van de wet. Een en ander leidt ertoe dat op centraal niveau handboeken worden opgesteld waarmee iedere situatie gedetailleerd wordt beschreven. Ook dat vermindert de kans op menselijke fouten.

Tot slot vroegen de leden van de fractie van de PvdA naar de betrouwbaarheid van het handelsregister. In antwoord op een eerdere vraag van de leden van deze fractie is hier in paragraaf 2.5 reeds op ingegaan, naar welk antwoord kortheidshalve wordt verwezen.

4. VERHOUDING MET ANDERE WETGEVING (NATIONAAL EN EUROPEES)

4.1 Privacywetgeving

De leden van de VVD-fractie vroegen een reactie op het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Belangrijkste element uit het advies van het CBP was dat het CBP meende dat verplichting voor de overheid de authentieke gegevens te gebruiken, te zwaar was. Het CBP adviseerde de verplichting te beperken tot het raadplegen van het register. Dit advies is niet gevolgd. De bepaling over het verplicht gebruik is namelijk een belangrijk element in het stelsel van basisregistraties. Bovendien zijn er voldoende mogelijkheden voor overheidsorganen om, indien dit noodzakelijk is, af te zien van verplicht gebruik. Opmerking verdient dat deze mogelijkheden, ten opzichte van de aan het CBP voorgelegde versie van het wetsvoorstel, zijn verruimd. Ook in de andere wetsvoorstellen voor basisregistraties, zoals het wetsvoorstel basisregistraties kadaster en topografie (Kamerstukken 30 544) en het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met aanpassing aan de eisen die gelden voor basisregistraties (Kamerstukken 30 514) is een bepaling over het verplicht gebruik opgenomen.

De leden van de VVD-fractie verzochten in te gaan op de alternatieven die het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (Actal) heeft aangedragen in zijn advisering aangaande het wetsvoorstel. In de eerste plaats adviseerde Actal om in het handelsregister niet alleen de identificerende maar ook de overige gegevens onder het regime van eenmalige aanlevering en meervoudig gebruik te brengen. Nadeel van het onder het regime van authenticiteit brengen van overige gegevens is dat de registerhouder een veel grotere inspanningsverplichting, en dus kosten, op zich laadt om de aldus verhoogde kwaliteitsstandaard te handhaven terwijl het gaat om gegevens – zoals bijvoorbeeld de tekenbevoegdheid van functionarissen – die niet van belang zijn voor overheidsinstanties in het uitoefenen van hun publieke taak maar slechts de doelen «rechtszekerheid in het economisch verkeer» en «het bevorderen van economische belangen van het bedrijfsleven» dienen. Het voordeel weegt derhalve niet op tegen het nadeel.

Ten tweede stelt Actal voor, meteen in het wetsvoorstel te definiëren wat onder bedrijf (of «onderneming») moet worden verstaan. Dit is helaas thans nog niet mogelijk: tussen overheidsinstanties bestaan nog te zeer uiteenlopende opvattingen over de afgrenzing van dat begrip aan de onderzijde: waar moet de grens worden getrokken tussen ondernemerschap en een hobby die wat geld oplevert. De behoefte aan een eenduidig ondernemingsbegrip wordt echter in brede kring gevoeld; in het kader van de Gebruikersraad wordt dan ook gestudeerd op een voor alle overheidsinstanties aanvaardbare beslisboom. Codificatie daarvan is denkbaar maar pas op de langere termijn, wanneer genoegzaam ervaring is opgedaan.

Tot slot doet het college de aanbeveling, het verplicht gebruik van het handelsregister door bestuursorganen uit te breiden naar privaatrechtelijke handelingen van de overheid. Verplicht gebruik is op grond van het wetsvoorstel voorgeschreven «bij de vervulling van de publiekrechtelijke taak». Ten aanzien van privaatrechtelijke handelingen is er geen reden, aan overheidsinstanties verplichtingen op te leggen die niet kunnen worden opgelegd aan private partijen. De verwachting is overigens dat overheidsinstanties ook voor privaatrechtelijke handelingen zonder meer de gegevens uit het handelsregister zullen gebruiken.

5. HET REGISTER IN DE PRAKTIJK

5.1 Bedrijfseffecten

De leden van de SGP-fractie vroegen of inzicht kan worden gegeven in de hoogte van de heffingen voor de ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen. In het antwoord op een desbetreffende vraag van de leden van de fracties van de PvdA en van de ChristenUnie (zie paragraaf 3.2 van deze nota naar aanleiding van het verslag) is reeds gemeld dat op dit moment nog geen uitspraken kunnen worden gedaan of de heffingen zullen stijgen dan wel dalen als gevolg van de invoering van dit wetsvoorstel. Wel kan, louter ter indicatie, een beeld worden geschetst van de heffing voor de registratietaak zoals deze thans is. Voor het jaar 2007 heeft elk van de kamers van koophandel een identiek voorstel ingediend ten aanzien van de hoogte van deze heffing, namelijk € 10,81. Dat bedrag moet worden vermenigvuldigd met een gewicht, afhankelijk van de rechtsvorm en deels ook de omvang van de onderneming. Voor een eenmanszaak en EESV is dat gewicht 1, voor een vereniging of stichting 2. De staffel loopt op tot 29 voor grote vennootschappen.

5.2 Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie merkten op dat in het handelsregister niet alle gegevens zijn opgenomen die voor bestuursorganen van belang zijn. Zij vragen daarom meer duidelijkheid aangaande de reikwijdte van het handelsregister ten opzichte van het totaal aan door bestuursorganen uitgevraagde gegevens. Inderdaad is het handelsregister slechts bedoeld voor de identificerende gegevens. Op een enkele uitzonderingen na, zoals bijvoorbeeld de personeelsomvang, omvat het handelsregister dan ook geen inhoudelijke gegevens. De directe bijdrage van het handelsregister aan de administratieve-lastenreductie in relatie tot de totale lastendruk bedraagt direct € 11 mln. Meer indirect kan het handelsregister daarnaast een grote bijdrage leveren aan de reductie van de administratieve lasten door te fungeren als koppelpunt bij meervoudig gebruik van inhoudelijke gegevens.

De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen of de reductie aan administratieve lasten voor de thans reeds ingeschreven rechtspersonen, wel opweegt tegen de lastenverzwaring voor nu niet ingeschreven rechtspersonen. Ook vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie of het opvragen van gegevens enerzijds bij het handelsregister en anderzijds bij de betrokken onderneming of rechtspersoon, leidt tot lastenverzwaring. Het is juist dat bestuursorganen voor inhoudelijke gegevens contact op zullen moeten nemen met een betrokken onderneming of rechtspersoon aangezien het handelsregister die inhoudelijke gegevens niet omvat. De vrees dat dit wetsvoorstel niet zal leiden tot een reductie van de administratieve lasten is niet terecht: in de uitvraag van inhoudelijke gegevens komt geen verzwaring; het totaal aan uitvraag vermindert doordat de authentieke gegevens van de onderneming of rechtspersoon al bekend zijn bij het bestuursorgaan.

Daarnaast vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie hoe hoog de administratieve lasten voor de kerkgenootschappen zullen zijn. Ook de leden van de SGP-fractie stelden deze vraag. Inderdaad zijn de administratieve lasten voor kerkgenootschappen tot dusver niet becijferd. De achtergrond daarvan is van formele aard: de term «administratieve lasten» is tot dusver gedefinieerd als de kosten voor het bedrijfsleven om te voldoen aan de informatieverplichtingen op grond van wet- en regelgeving van de overheid; kerkgenootschappen behoren niet tot hetgeen wordt verstaan onder het bedrijfsleven. Op dit moment is te weinig bekend van de interne organisatie van kerkgenootschappen, en dus van de wijze waarop kerkgenootschappen zich in het handelsregister kunnen inschrijven, om de administratieve lasten voor de kerkgenootschappen ex ante te berekenen. Wel zal ex post worden bezien wat de administratieve lasten voor kerkgenootschappen zijn.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of in het handelsregister een onderscheid zal worden gemaakt tussen kerken die onder landelijke kerkgenootschappen vallen en kerken die onder decentrale kerkgenootschappen vallen. Vertrekpunt bij de lagere regelgeving, waarin wordt vastgelegd welke gegevens van kerkgenootschappen in het handelsregister worden opgenomen, zal zijn dat zo min mogelijk lasten worden opgelegd aan kerkgenootschappen en dat recht wordt gedaan aan de diversiteit. Onder de kerkgenootschappen bestaat een grote diversiteit aan organisatievormen, van zeer centraal tot zeer decentraal. Soms is er sprake van een landelijke organisatie met plaatselijke afdelingen – al dan niet bevoegd inzake het beheer van registergoederen – soms van zelfstandige plaatselijke kerkgenootschappen die samen een kerkverband vormen, soms van verenigingen – zoals moskeebesturen – met daarboven een koepel zonder zakelijke bevoegdheden. Het gaat erom dat het handelsregister inzicht geeft in wie bevoegd is het kerkgenootschap te vertegenwoordigen in contacten met bestuursorganen; elk kerkgenootschap geeft zelf aan op welk niveau die bevoegdheden zijn belegd. Er komt dus geen standaardvoorschrift dat – bijvoorbeeld – altijd de leden van een plaatselijke kerkenraad of het plaatselijke kerkbestuur moeten worden geregistreerd, of omgekeerd dat uitsluitend de bestuurders van de overkoepelende organisatie worden geregistreerd. Hoe een en ander cijfermatig uitwerkt in termen van lastendruk zal worden aangegeven in de toelichting bij de uitvoeringsregelgeving. Wel staat vast dat voor kerkgenootschappen de lastenstijging in het kader van deze wet niet nihil zal zijn (waartegenover besparingen voor betrokkenen kunnen staan in het kader van andere informatieverplichtingen).

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of bestuursorganen, omdat er maar een beperkte set authentieke gegevens in het handelsregister is opgenomen, toch vaak contact met rechtspersonen zullen opnemen voor aanvullende informatie. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 2.2 van deze nota naar aanleiding van het verslag.

De leden van de fractie van de SGP vroegen hoe een volledige inschrijving van de Verenigingen van Eigenaars zal worden bereikt. In antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie is hier reeds op ingegaan. Kortheidshalve wordt naar dit antwoord in paragraaf 3.5 verwezen.

II. ARTIKELSGEWIJS

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe organisaties op de hoogte gebracht worden van de registratieverplichting en hoe men weet wie zich in moet schrijven. Na totstandkoming van het wetsvoorstel zullen inschrijfplichtigen benaderd worden door de kamers met een zogenaamde omgekeerde enquête. De inschrijfplichtigen krijgen dan de concept inschrijving met verzoek te controleren of hun gegevens correct zijn. Waar mogelijk gebeurt dat via organisaties die met de inschrijfplichtigen veel van doen hebben. Zo zullen scholen benaderd worden via het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en agrariërs via het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Aanvullend zal publiciteit gegeven worden via de kamers en via mijn ministerie.

De leden van de SGP-fractie vroegen waarom in de memorie van toelichting geen fundamentele beschouwing is gewijd aan de verhouding tussen de verplichting die dit wetsvoorstel aan kerkelijke instanties oplegt en de scheiding van kerk en staat. De reden voor het ontbreken van die beschouwing is dat het wetsvoorstel geen afbreuk doet aan de scheiding van kerk en staat. Waar nieuwe verplichtingen aan kerkgenootschappen worden opgelegd, rijst, in het licht van de scheiding tussen kerk en staat de vraag of door deze verplichtingen de kerkgenootschappen in hun vrijheid van organisatie en hun vrijheid van handelen worden belemmerd. Voor zover dit het geval is, moet de vraag worden beantwoord of deze verplichtingen gerechtvaardigd zijn. In het onderhavige geval gaat het om verplichtingen die naar hun aard wel reeds golden voor andere rechtspersonen, maar niet voor kerkgenootschappen. Deze voorwaarden laten echter de bestuurlijke inrichting en organisatie van de kerkgenootschappen alsook hun vrijheid tot handelen onverlet; daaraan legt het wetsvoorstel geen nieuwe voorwaarden op. Ook de regeling van de vertegenwoordigingsbevoegdheid verandert niet: deze is in eerste instantie een zaak van het statuut van het kerkgenootschap. De verplichting tot inschrijving is alleen bedoeld om deelname aan het rechtsverkeer en het economisch verkeer te ordenen en het bestuurlijke verkeer met de overheid, waar het gaat om de beschikbaarheid van basisgegevens, te faciliteren. Het wetsvoorstel legt aan alle Nederlandse rechtspersonen de verplichting op om zich in te schrijven in een openbaar register. Nederlandse kerkgenootschappen zijn conform artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek rechtspersonen. Het wetsvoorstel behandelt deze rechtspersonen, wat betreft de verplichting tot inschrijving, niet anders dan andere rechtspersonen. De scheiding van kerk en staat wordt geëerbiedigd. Het wetsvoorstel treedt niet in de regeling van het statuut van kerkgenootschappen. Die regeling is een competentie van de kerkgenootschappen. Aldus volgt het voorstel het systeem van onze wetgeving, zoals in het bijzonder neergelegd in artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

De SGP-fractie vroeg, mede onder verwijzing naar het advies van de Raad van State over het onderhavige wetsvoorstel, of in het wetsvoorstel het bijzondere karakter van kerkgenootschappen tot uitdrukking komt. Dat is beslist het geval. Het bijzondere karakter van kerkgenootschappen is daarin gelegen dat, zoals artikel 2 lid 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, kerkgenootschappen geregeerd worden door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. De autonomie van kerkgenootschappen om hun eigen statuut te bepalen wordt door het wetsvoorstel niet aangetast.

Kerkgenootschappen zullen, na invoering van de wet, niet minder of meer vrijheid van inrichting hebben dan voorheen. Ook worden zij niet opgenomen in artikel 19a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de kamers de bevoegdheid geeft een rechtspersoon te ontbinden. Hun bijzondere karakter blijft gewaarborgd.

In dit verband vroegen de leden van de SGP-fractie waarom er niet voor gekozen is de registratie van kerkgenootschappen te beperken tot kerken die bedrijfsmatig handelen. Deze leden stellen dat, gezien hun bijzondere karakter, kerkgenootschappen niet op een lijn gesteld kunnen worden met stichtingen. Ingevolge dit wetsvoorstel zal het handelsregister fungeren als een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen. Kerkgenootschappen die een onderneming drijven zijn verplicht, wanneer de onderneming in Nederland is gevestigd, de onderneming in te schrijven (artikel 5 sub a van het wetsvoorstel). De inschrijfplicht wordt in het geval van een onderneming bepaald door de aard van de activiteit. De rechtsvorm van de ondernemer is voor de inschrijfplicht zonder belang. Dit is onder de geldende Handelsregisterwet 1996 niet anders. Artikel 3 van de Handelsregisterwet 1996 verplicht tot inschrijving van ondernemingen die in Nederland zijn gevestigd, ongeacht de rechtsvorm van de ondernemer. De nieuwe wet brengt hierin in zoverre verandering dat de inschrijfplicht niet alleen voor alle ondernemingen geldt, maar ook, behoudens enkele uitzonderingen, voor alle Nederlandse rechtspersonen. Het is juist dat het bijzonder karakter van het kerkgenootschap deze rechtspersoon anders doet zijn dan de stichting. Maar de bijzonderheid van het kerkgenootschap betreft – hiervóór is al daarop gewezen – de eigensoortigheid van het statuut, dat geheel door het kerkgenootschap wordt bepaald. Deze bijzonderheid doet niets af aan de vergelijkbaarheid met een stichting waar het gaat om het bezitten van rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht. Stichtingen zullen net als kerkgenootschappen in de regel geen onderneming drijven, maar in zoverre zij Nederlandse rechtspersonen zijn, hebben zij een inschrijfplicht. Hetzelfde behoort te gelden voor Nederlandse kerkgenootschappen.

De leden van de SGP-fractie vroegen naar de consequenties van opname in het register voor kerkelijke instellingen. De kerkelijke instellingen zullen wel een bijdrage moeten betalen voor het ingeschreven zijn in het handelsregister, maar zullen, evenals in de huidige situatie, als uitgangspunt niet behoeven te betalen voor de overige activiteiten van de kamers.

De inschrijfplicht geldt ook voor alle zelfstandige onderdelen van kerkgenootschappen. De leden van de SGP-fractie vroegen of een plaatselijke vereniging die uitgaat van een kerkelijke gemeente apart moet worden ingeschreven. Deze leden achten dat wanneer ook die verenigingen inschrijfplichtig zijn, kerken geconfronteerd worden met een enorme administratieve lastenverzwaring. Hier dienen verschillende situaties te worden onderscheiden. Indien de vereniging die van het kerkgenootschap uitgaat een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is in de zin van titel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, gelden voor deze vereniging uiteraard de eisen die de wet stelt aan deze rechtsvorm, onder meer de inschrijfplicht. Indien de vereniging een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid is, is inschrijving mogelijk, maar niet geboden (artikel 30 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Indien de vereniging een kerkelijke entiteit is die door het kerkgenootschap als zelfstandige drager van rechten en plichten wordt beschouwd, zal die entiteit tevens als een Nederlandse rechtspersoon worden aangemerkt. Omdat het handelsregister een register is van ondernemingen en rechtspersonen, zal een zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap, vanwege de rechtspersoonlijkheid van het onderdeel naar Nederlands recht, ingeschreven moeten worden. Doen zich wijzigingen voor in de inschrijfbare feiten met betrekking tot het onderdeel (bijvoorbeeld een nieuwe bevoegde vertegenwoordiger treedt aan), dan zullen die wijzigingen eveneens ingeschreven moeten worden. Op dit punt gelden dezelfde verplichtingen als voor andere rechtspersonen.

De SGP-fractie vroeg in deze context ook of onderscheid wordt gemaakt tussen de verplichting voor een kerkgenootschap als geheel om zich in te schrijven en de plaatselijke (zelfstandige) afdelingen. De vraag is in haar algemeenheid niet te beantwoorden. Het uitgangspunt is dat op elke rechtspersoon een inschrijfplicht rust. Beschouwt het kerkgenootschap zijn plaatselijke afdelingen als zelfstandige onderdelen in de zin van artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan zijn deze afdelingen, zoals gezegd, ook Nederlandse rechtspersonen. De inschrijfplicht geldt dan. Zijn de afdelingen geen zelfstandige onderdelen en ontberen zij derhalve rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht, dan bestaat geen inschrijfplicht. Hier kan een vergelijking worden getrokken met de verenigingen naar Nederlands recht. Ook deze verenigingen kunnen in plaatselijke afdelingen zijn onderverdeeld. Al naar gelang de keuze van de vereniging in de uitoefening van haar vrijheid van inrichting, kan aan de afdelingen wel of geen rechtspersoonlijkheid toekomen.

Indien de afdelingen rechtspersoon zijn, zullen zij zich moeten inschrijven. Het kerkgenootschap heeft het, net als de in de afdelingen georganiseerde vereniging, in eigen hand te bepalen welke onderdelen het kerkgenootschap zodanige zelfstandigheid wil geven dat die onderdelen rechtspersoonlijkheid verkrijgen, en dan ook inschrijfplichtig zijn.

Artikel 13

De leden van de SGP-fractie vroegen of het de bedoeling is dat kerkgenootschappen al hun activiteiten apart moeten laten registreren. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling: het zijn van kerkgenootschap is in zichzelf reeds een voldoende aanduiding van het geheel van de activiteiten van dat kerkgenootschap. Wel moet, indien van een kerkelijke gemeente een plaatselijke vereniging uitgaat, die laatste als aparte rechtspersoon in het handelsregister worden opgenomen mits de vereniging volledige rechtsbevoegdheid heeft. Een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid kan op vrijwillige basis in het handelsregister worden ingeschreven. En indien aan een kerkgenootschap een onderneming toebehoort moet ook deze onderneming worden ingeschreven; dat gebeurt overigens in één registratiehandeling tezamen met de rechtspersoon aan wie de onderneming toebehoort (in casu het kerkgenootschap).

Artikel 17

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke waarborgen zullen worden ingebouwd om in de uitvoeringsregelgeving tot een goede aanvulling te komen van de in het wetsvoorstel opgenomen authentieke gegevens. Een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie is reeds beantwoord in paragraaf 2.3 van deze nota naar aanleiding van het verslag, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.

Artikel 18

De leden van de fractie van de PvdA stelden enkele vragen over de inschrijving van bepaalde groepen ondernemingen bij één specifieke kamer. In paragraaf 3.1 is hierop reeds ingegaan naar aanleiding van vragen van de leden van de CDA-fractie, naar welke antwoorden op deze plaats wordt verwezen.

Artikel 23

De leden van de CDA-fractie vroegen of het mogelijk is, de handtekening zoals die is geplaatst onder gedeponeerde documenten af te schermen. Nauw daaraan verwant is de vraag van de PvdA-fractie of er maatregelen zullen komen om het digitaal ter beschikking stellen van de in het handelsregister opgenomen handtekeningen te beperken. In paragraaf 3.6 van deze nota naar aanleiding van het verslag is reeds ingegaan op de maatregelen die zijn getroffen, mede naar aanleiding van het tv-programma Tros Opgelicht. Voor het onbevoegd gebruik van een handtekening zijn met deze maatregelen aanzienlijke drempels opgenomen, waardoor het integraal afschermen van handtekeningen in het handelsregister niet nodig is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip

Naar boven