30 656
Regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet 200.)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 22 december 2005 en het nader rapport d.d. 13 juli 2006, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Economische Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 7 september 2005, no.05 003228, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels omtrent een basisregister van ondernemingen en andere organisaties (Handelsregisterwet 200.), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel introduceert een basisregister van ondernemingen en andere organisaties, almede een selectie aan overheidsorganisaties. Het doel van de huidige Handelsregisterwet om de rechtszekerheid in het economische verkeer te bevorderen wordt in het wetsvoorstel uitgebreid met het doel de gegevenshuishouding van de overheid te verbeteren.

De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel onder meer opmerkingen met betrekking tot de effectiviteit van het wetsvoorstel, de inschrijving van vrije beroepen, kerkgenootschappen, overige privaatrechtelijke rechtspersonen en overheidsorganisaties, bescherming van persoonsgegevens, kamers van koophandel en fabrieken, aansprakelijkheid, delegatie, onweerlegbaar bewijsvermoeden, het begrip eigenaar en bijdrage in de kosten. Hij is van oordeel dat het voorstel nader dient te worden overwogen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 7 september 2005, nr. 05.003228, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 december 2005, nr. W10.05.0394/II, bied ik U hierbij aan.

1. Wetsvoorstel

a. Basisregistraties

Het wetsvoorstel vloeit voort uit het eerste programma Stroomlijning basisgegevens,2 dat een van de pijlers vormt van het actieprogramma Elektronische overheid3. Het ligt in de bedoeling geleidelijk een aantal registraties aan te wijzen als basisregistratie met betrekking tot de onderwerpen personen, gebouwen, adressen en ondernemingen.

Deze onderwerpen vormen de «eerste tranche»; later zullen nog andere onderwerpen volgen. In een aantal gevallen zal uitgegaan worden van eenbestaande registratie, in andere gevallen zullen nieuwe basisregistraties worden gevormd, zoals bij de registraties adressen en gebouwen.

Er is bij het invoeren van basisregistraties derhalve uitdrukkelijk voor gekozen om de wetgeving geleidelijk te laten groeien en niet een alomvattende kaderwet op te stellen. Deze aanpak is onder meer in 2004 in het wetgevingsprogramma aan de Tweede Kamer voorgelegd1. Het gevolg hiervan is dat verschillende wetgevingscomplexen in verschillende fases zullen worden aangepast om tot een dekkend stelsel van basisregistraties te komen, waarin alle veelgebruikte gegevens worden opgenomen.

Doel van deze wetgevingsoperatie is een (gedeeltelijke) oplossing van problemen van handhaving, fraude- en criminaliteitsbestrijding, alsmede vermindering van de administratieve lastendruk, modernisering van de publieke dienstverlening en het efficiënt inrichten van de interne bedrijfsvoering van de overheid2.

Kenmerkend voor een basisregistratie is dat één beheerder verantwoordelijk is en dat bepaalde gegevens (niet alle) in de basisregistratie worden aangewezen als gegevens van de juistheid waarvan bestuursorganen zonder nader onderzoek uit kunnen gaan. Kenmerkend voor die gegevens is dat zij door bestuursorganen moeten worden gebruikt (beginsel van verplicht gebruik), dat zij slechts één keer behoeven te worden verstrekt (beginsel van eenmalige verstrekking) en dat zij voldoen aan hoge, bij de wet geregelde kwaliteitseisen wat betreft betrouwbaarheid en actualiteit.

Naast deze kernelementen zijn ook andere onderdelen van de voorgestelde regelingen van belang, zoals de rechtsbescherming, de aansprakelijkheid van de beheerder voor de kwaliteit van de gegevens en de bescherming van persoonsgegevens.

Tenslotte signaleert de Raad een samenhang tussen deze basisregistraties en unieke (persoons)nummers; deze samenhang bestaat hierin dat die unieke nummers kunnen worden gekoppeld aan de gegevens uit de basisregistraties.

De hiervoor geschetste aanpak van de wetgeving inzake basisregistraties heeft tot gevolg dat telkens afzonderlijke wetsvoorstellen zullen worden voorgelegd. Daarbij zal de Raad telkens bezien of de gekozen oplossing (afgezien van de normale kwaliteitstoets) enerzijds passend is in het licht van het wetgevingscomplex waarin de basisregistratie moet functioneren, en anderzijds of de basisregistraties onderling op elkaar zijn afgestemd. Mede in het licht van het voorgaande maakt de Raad de hierna volgende opmerkingen.

b. Wijzigingen Handelsregisterwet

Het wetsvoorstel breidt de doelen3 van de Handelsregisterwet 1996 (hierna: Hw 1996) uit met het doel alle ondernemingen en organisaties te registreren als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van de overheid (het voorgestelde artikel 2, onderdeel c). Hiermee wordt ook lastenverlichting voor het bedrijfsleven beoogd. Basisregistraties maken eenmalige gegevensverstrekking door ondernemingen aan de overheid mogelijk4.

In aanvulling op de Hw 1996 wordt in het wetsvoorstel daarom tevens inschrijving van kerkgenootschappen, eenmanszaken waarin uitsluitend landbouw of visserij wordt uitgeoefend, nevenvestigingen van stichtingen en verenigingen, alsmede bepaalde overheidsorganisaties (de voorgestelde artikelen 5 en 5a) geregeld. Bij de registratie wordt een uniek bedrijvennummer toegekend aan de ingeschreven ondernemingen en organisaties (artikel 7, eerste lid). Het gebruik van de geregistreerde gegevens door bestuursorganen bij het nemen van een besluit wordt verplicht gesteld (artikel 19, tweede lid). In aanvulling op de gegevens die onder de Hw 1996 worden ingeschreven, wordt voorgesteld het unieke nummer van de eigenaar, niet zijnde een natuurlijk persoon, op te nemen (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, juncto artikel 7, tweede lid). Indien de eigenaar een natuurlijk persoon is, wordt (naast de voor- en achternaam) de geboortedatum en het nummer dat ter identificatie van een persoon bij wet is voorgeschreven5, geregistreerd (artikel 6, eerste lid, onderdeel g). Daarnaast kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat andere gegevens worden ingeschreven.

c. Effectiviteit wetsvoorstel

Met de invoering van de verschillende basisregistraties wordt een nieuwe generatie gegevensbestanden mogelijk gemaakt. Deze basisregistraties bieden voordelen, maar houden – zoals de Raad eerder opmerkte – ook risico’s in: met de grootschaligheid van de basisregistraties en de mogelijke koppeling van gegevens en gegevensbestanden worden de kwetsbaarheid van het systeem en de kans op misbruik groter1. Dit maakt waarborging van een zorgvuldig beheer en gebruik van die gegevens noodzakelijk. Het wetsvoorstel bevat niet dergelijke waarborgen tegen mogelijk misbruik– ook de toelichting schenkt geen aandacht aan dit onderwerp.

De bredere opzet van het handelsregister omvat zowel een privaat als een publiek doel. In verband met de noodzaak dat met betrekking tot beide vormen van gebruik van persoonsgegevens effectieve bescherming wordt geboden, dient het wetsvoorstel adequate, op de onderscheiden vormen van gebruik toegesneden waarborgen, te bieden. Hierin is onvoldoende voorzien. De Raad gaat hierop in punt 4 in.

Het wetsvoorstel bevat een verplichting tot gebruik van de gegevens uit het handelsregister voor bestuursorganen om op die manier de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven te verminderen en de gegevenshuishouding binnen de overheid te verbeteren. De bruikbaarheid van de desbetreffende gegevens, zoals bijvoorbeeld het begrip eigenaar, is voor de verschillende bestuursorganen echter niet zonder meer gegeven (zie hierover de punten 8 en 9). Bovendien kan het verplicht gebruik van gegevens tot gevolg hebben dat geen besluit kan worden genomen op grond van de feitelijke situatie (zie hierover punt 8). Hieruit volgt dat de Raad bij enkele belangrijke elementen van het wetsvoorstel een vraagteken plaatst. De Raad komt daarom tot de conclusie dat getwijfeld moet worden aan de effectiviteit van het wetsvoorstel.

1a. De Raad van State geeft aan dat in het stelsel van basisregistraties verschillende wetgevingscomplexen in verschillende fases zullen worden aangepast. Door de verschillende fases waarin de wetsvoorstellen zich bevinden en het feit dat in veel gevallen bestaande registers dienen als uitgangspunt voor de te vormen basisregisters, meen ik met de Raad van State dat de samenhang tussen de basisregisters een belangrijk aandachtspunt is. De toetsing door de Raad van State op de samenhang tussen de wetsvoorstellen die thans voor advies aan de Raad van State zijn voorgelegd, draagt bij aan een coherent stelsel van wetgeving over basisregisters. In punt 12 van dit nader rapport wordt hierop nader ingegaan.

1b. en 1c. De Raad van State constateert terecht dat de herziening van de Handelsregisterwet 1996 teneinde dit register om te vormen tot een basisregistratie, een aantal wijzigingen noodzakelijk maakt. Onder andere de kring van ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen wordt uitgebreid om te komen tot een meer compleet register. Ook wordt, anders dan in de Handelsregisterwet 1996, in het wetsvoorstel een aantal gegevens vastgelegd die over een onderneming of rechtspersoon moeten worden opgenomen. Dit zijn de authentieke gegevens, die een belangrijke rol spelen bij het handelsregister als basisregister en daarmee in het stelsel van basisregisters.

Met de Raad van State meen ik dat het zorgvuldig beheer en gebruik van gegevens van essentieel belang is. Immers, indien over ondernemingen of rechtspersonen onjuiste authentieke gegevens in het handelsregister zijn opgenomen, zullen deze gegevens binnen de overheid breed worden gebruikt. Anders dan de Raad van State meen ik dat het wetsvoorstel wel degelijk waarborgen bevat tegen mogelijk misbruik. Van misbruik kan sprake zijn in twee situaties: enerzijds de situatie dat gegevens die in het handelsregister zijn opgenomen, worden gebruikt door personen of organisaties die hiertoe niet bevoegd zijn en anderzijds de situatie dat bij voorbeeld een onderneming opzettelijk onjuiste gegevens in het handelsregister op laat nemen, waardoor deze onjuiste gegevens breed zullen worden gebruikt. In dit wetsvoorstel worden beide vormen van misbruik geadresseerd.

Misbruik in de zin dat gegevens onbevoegd worden gebruikt, kan bij het handelsregister spelen waar het gaat om het nummer dat strekt ter identificatie van natuurlijke personen. Het register kent ook andere persoonsgegevens, maar deze zijn openbaar vanuit de functie van het handelsregister om bij te dragen aan de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Het nummer van natuurlijke personen is niet openbaar en naar aanleiding van het advies van de Raad van State is hierover een aantal aanvullende bepalingen opgenomen . In punt 4 van dit nader rapport wordt hierop nader ingegaan.

Om te waarborgen dat juiste gegevens in het register worden opgenomen, is ten aanzien van de authentieke gegevens het uitgangspunt van de lijdelijkheid van de kamers van koophandel en fabrieken (hierna: kamers van koophandel) verlaten ten gunste van verdergaande mogelijkheden van de kamers van koophandel om de juistheid van de authentieke gegevens te waarborgen. Evenals in de huidige situatie zullen de kamers van koophandel bij inschrijving van gegevens een onderzoek verrichten naar de juistheid van gegevens. Daarnaast is, om de kwaliteit van de in het handelsregister opgenomen authentieke gegevens te waarborgen, in hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel een terugmeldplicht voor bestuursorganen opgenomen. Dit betekent dat bestuursorganen die de authentieke gegevens gebruiken, vermeende onjuistheden terug moeten melden. Een kamer van koophandel onderzoekt deze terugmelding en past indien nodig de gegevens aan. Op deze wijze ontstaat een belangrijke mogelijkheid om de kwaliteit van de in het handelsregister opgenomen authentieke gegevens te verbeteren. Daarnaast hebben de kamers van koophandel ingevolge dit wetsvoorstel een veel ruimere mogelijkheid dan op basis van de Handelsregisterwet 1996 het geval is om ambtshalve wijzigingen door te voeren. Het is niet meer nodig en niet meer mogelijk om hiervoor een procedure bij de kantonrechter te starten. Tot slot wordt de kwaliteit van het handelsregister periodiek steekproefsgewijs gecontroleerd. Indien uit deze controle onjuistheden blijken, kunnen ook deze in het handelsregister worden verwerkt. Indien uit deze controle blijkt dat de kwaliteit van de in het handelsregister opgenomen gegevens structureel te wensen overlaat, kunnen passende maatregelen worden getroffen.

Dit wetsvoorstel is één van de wetsvoorstellen die het beleid op het gebied van basisregisters, zoals beschreven in het programma stroomlijning basisgegevens (Kamerstukken II 2002/03, 26 387, nr. 18), omzetten in wetgeving. De effectiviteit van dit wetsvoorstel hangt nauw samen met de effectiviteit van het stelsel van basisregistraties, dat thans stapsgewijs wordt ingevoerd. De effectiviteit kan daarom niet op dit moment beoordeeld worden, maar zal in ieder geval aan de orde komen bij de evaluatie van dit wetsvoorstel, die binnen vier jaar na de inwerkingtreding hiervan uitgevoerd zal worden. Op dat moment zal ook een eerste indruk kunnen worden gegeven van de effectiviteit van het stelsel van basisregistraties.

2. Inschrijvingsplicht

a. Vrije beroepen

Onder de Hw 1996 worden alleen vrije beroepsbeoefenaren, die een onderneming drijven, ingeschreven in het handelsregister. Het wetsvoorstel brengt hier, met artikel 5, eerste lid, onderdeel d, geen verandering in. Uit de toelichting zou echter de indruk kunnen ontstaan dat iedere vrije beroepsbeoefenaar dient te worden ingeschreven in het handelsregister1. De Raad beveelt aan de toelichting op dit punt te verduidelijken.

Voorts verwijst de memorie van toelichting2 voor inschrijving van vrije beroepen naar titel 7.13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), die ziet op invoering van de openbare vennootschap, onder vermelding dat het onderscheid beroep en bedrijf hierin wordt verlaten en dat daarmee dit onderscheid in de Hw 1996 ook kan worden opgeheven. Niet het verschil tussen beroep en bedrijf, maar het niet drijven van een onderneming is echter de reden waarom vrije beroepen in het algemeen onder de Hw 1996 niet behoeven te worden ingeschreven. De Raad beveelt aan de toelichting op dit punt te verduidelijken.

b. Kerkgenootschappen

Gezien het bijzondere karakter van kerkgenootschappen is in het verleden geoordeeld dat zij niet behoeven te worden ingeschreven in het handelsregister. Nu de taken van het handelsregister worden uitgebreid, in het bijzonder met het doel om als basisregister te dienen voor het registreren van alle ondernemingen en organisaties als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënte functioneren van de overheid, is ook de Raad van oordeel dat inschrijving van kerkgenootschappen onder de nieuwe wet in aanmerking komt. Om het bijzondere karakter van kerkgenootschappen tot uitdrukking te blijven laten komen adviseert de Raad de verplichting tot inschrijving te beperken tot kerkgenootschappen die tevens een onderneming drijven. De Raad beveelt aan het wetsvoorstel dienovereenkomstig te wijzigen.

c. Overige privaatrechtelijke rechtspersonen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel b, spreekt over «overige privaatrechtelijke rechtspersonen». De toelichting geeft niet aan wat hieronder verstaan wordt. Nu beoogd lijkt te zijn alle bestaande privaatrechtelijke rechtspersonen uitdrukkelijk in deze bepaling te vermelden, komt het de Raad voor dat deze zinsnede gezien kan worden als een restcategorie voor toekomstige privaatrechtelijke rechtspersonen, zoals bijvoorbeeld de Europese commanditaire vennootschap. De Raad beveelt aan in de toelichting op dit punt nader in te gaan.

2a. Het advies van de Raad van State is opgevolgd door de toelichting op artikel 5 aan te passen.

2b. Het advies van de Raad van State om uitsluitend kerkgenootschappen die een onderneming drijven, in het handelsregister in te schrijven, is niet opgevolgd. Het is, op dit moment en in de toekomst, niet het uitgangspunt dat in het handelsregister uitsluitend ondernemingen worden ingeschreven. Ook rechtspersonen worden in het handelsregister ingeschreven. Op basis van de Handelsregisterwet 1996 worden thans bij voorbeeld stichtingen in het handelsregister ingeschreven, ongeacht de vraag of zij een onderneming drijven. Vanwege de vorming van een basisregister, is er thans voor gekozen, in lijn met de inschrijving van stichtingen, ook kerkgenootschappen in te schrijven, ongeacht de vraag of zij een onderneming drijven. Hiermee wordt uiteraard niet beoogd iets af te doen aan het bijzondere karakter van kerkgenootschappen. In de toelichting op artikel 5 is naar aanleiding van het advies van de Raad van State nader ingegaan op het inschrijven van kerkgenootschappen in het handelsregister. Daarnaast worden ook ondernemingen die toebehoren aan een kerkgenootschap in het handelsregister ingeschreven, evenals ondernemingen de toebehoren aan bij voorbeeld een stichting of een vereniging.

2c. Overeenkomstig het advies van de Raad van State is de toelichting op artikel 5 aangevuld op het punt van het begrip «overige privaatrechtelijke rechtspersonen».

3. Overheidsorganisaties

Het wetsvoorstel beoogt inschrijving van overheidsorganisaties met het oog op verplicht gebruik van de gegevens van ondernemingen en andere organisaties door bestuursorganen. De memorie van toelichting stelt dat het ook in het belang van de burger is wanneer alle overheidsorganisaties ingeschreven staan en makkelijk te achterhalen zijn.

a. Noodzaak inschrijving

De vraag rijst of inschrijving van overheidsorganisaties in het handelsregister noodzakelijk is. De toelichting geeft geen overtuigende argumenten. De gegevens die van deze overheidsorganisaties op grond van artikel 6a dienen te worden ingeschreven zijn summier (naam, post- en bezoekadres, uniek nummer, organisatie waarvan deel wordt uitgemaakt). Deze gegevens kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden uitgebreid of beperkt. Met betrekking tot overheidsorganisaties kan echter tegenwoordig vrijwel alle nodige informatie op andere wijze, bijvoorbeeld via het internet, worden gevonden. Dit geldt zeker ten aanzien van de op grond van het wetsvoorstel in te schrijven gegevens. De toelichting wijst erop dat de beoogde inschrijving de administratieve en bestuurlijke lasten voor de overheid beperkt;1 de Raad vraagt zich af of een dergelijke lastenverlichting door het voorstel wel bereikt wordt. De Raad beveelt aan inschrijving van overheidsorganisaties in het handelsregister te heroverwegen.

b. Selectie overheidsorganisaties

Het wetsvoorstel geeft een selectie van in te schrijven overheidsorganisaties in artikel 5a. Het betreft alle ministeries, de hoge colleges van staat, het kabinet van de Koningin, het kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen, het kabinet van de Gouverneur van Aruba, provincies, gemeenten, waterschappen, alsmede alle lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is verleend en zelfstandige bestuursorganen. Op grond van het voorgestelde derde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat bepaalde andere overheidsorganisaties «al dan niet» in het handelsregister worden ingeschreven.

Indien ondanks onderdeel a hierboven wordt vastgehouden aan inschrijving van de geselecteerde overheidsorganisaties, verdient het aanbeveling voor deze overheidsorganisaties te motiveren waarom deze dienen te worden ingeschreven en wat dit in de praktijk concreet betekent voor de betreffende overheidsorganisaties. De Raad beveelt aan de selectie van overheidsorganisaties nader te motiveren.

Ten aanzien van inschrijving van het kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen en het kabinet van de Gouverneur van Aruba adviseert de Raad, nu het wetsvoorstel de Nederlandse Antillen en Aruba raakt, overleg te voeren met de Nederlandse Antillen en Aruba over inschrijving van voornoemde kabinetten.

3a. Anders dan de Raad van State meen ik dat het voor het goed functioneren van het handelsregister als basisregister nodig is overheidsorganisaties in het handelsregister op te nemen. Reden hiervoor is niet dat gegevens over de overheid niet op andere wijze te vinden zouden zijn. Met de Raad van State meen ik dat het in het algemeen geen groot probleem zal zijn voor particulieren om bij voorbeeld het telefoonnummer van een gemeente te vinden. De actualiteit van deze gegevens wordt echter niet gewaarborgd. Daarnaast zal gelden dat naarmate meer organisaties in het register worden ingeschreven, één van de doelen van de basisregisters, te weten eenmalige gegevensverstrekking en meervoudig gebruik, wat weer leidt tot reductie van administratieve lasten en bestuurslasten, beter bereikt zal worden. Daarbij komt dat het handelsregister tevens gepositioneerd wordt als basisregister met het expliciete streven de kwaliteit van authentieke gegevens van rechtspersonen – en dus ook van publiekrechtelijke rechtspersonen – te waarborgen via een systeem van verplichte terugmeldingen. Tot slot kan opgemerkt worden dat een basisregister mede beoogt andere registers bij de overheid overbodig te maken om aldus bij te dragen aan een efficiëntere overheid. In paragraaf 2.9 van de memorie van toelichting is naar aanleiding van deze opmerking van de Raad van State meer uitgebreid ingegaan op de noodzaak van inschrijving van overheidsorganisaties.

3b. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de selectie van overheidsorganisaties die in het handelsregister ingeschreven moeten worden, herzien. Het handelsregister bevat twee «groepen», ondernemingen en rechtspersonen. In de artikelen 5 en 6 is dit tot uitdrukking gebracht. In aansluiting hierop is er voor gekozen ook publiekrechtelijke rechtspersonen in het handelsregister in te schrijven. Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn in artikel 1 gedefinieerd met een verwijzing naar artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel staan de publiekrechtelijke rechtspersonen opgesomd. Dit sluit goed aan bij de systematiek van het handelsregister, waarin voor de inschrijving van privaatrechtelijke rechtspersonen ook nauw wordt aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek. In artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is ook de Staat genoemd als publiekrechtelijke rechtspersoon. De inschrijving van de Staat als zodanig is echter van weinig praktische betekenis. Om deze reden is er voor gekozen om de inschrijving van de Staat vorm te geven door inschrijving van de ministeries en de agentschappen. Dit betekent dat het kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen en het kabinet van de Gouverneur van Aruba niet afzonderlijk ingeschreven behoeven te worden. Overleg hierover met de Nederlandse Antillen en Aruba is dan ook niet meer noodzakelijk.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur overheidsorganisaties aan te wijzen die níet in het handelsregister behoeven te worden opgenomen, geschrapt. Wel bestaat de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur andere rechtspersonen te benoemen die ook in het handelsregister ingeschreven moeten worden indien dit noodzakelijk is voor het toereikend functioneren van het handelsregister.Tot slot is aan paragraaf 2.9 van de toelichting een passage toegevoegd waarin de praktische consequenties van inschrijving in het handelsregister voor de publiekrechtelijke rechtspersonen worden toegelicht.

4. Bescherming persoonsgegevens

Artikel 6, eerste lid, onderdeel g, bepaalt dat de eigenaar dient te worden opgenomen in het handelsregister; indien de eigenaar geen natuurlijk persoon is het unieke bedrijvennummer (dat op grond van artikel 7, tweede lid wordt toegekend) en indien de eigenaar een natuurlijk persoon is de voor- en achternaam, de geboortedatum en het nummer dat ter identificatie van een natuurlijk persoon bij wet is voorgeschreven. Dit laatste is nu nog het sofi-nummer, maar dat zal in de toekomst worden vervangen door het burgerservicenummer. Daarnaast kunnen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 6, derde lid, nog andere (persoons)gegevens verplicht worden opgenomen in het handelsregister.

Uitgangspunt in het wetsvoorstel is dat alle in het handelsregister opgenomen gegevens door eenieder, inclusief bestuursorganen kunnen worden ingezien (de voorgestelde artikelen 11 en 18) en dat in elektronische vorm afschriften en uittreksels daarvan worden verschaft (artikel 12). Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer beperkingen worden vastgesteld (artikel 13).

In het handelsregister worden mede gegevens opgenomen die moeten worden aangemerkt als persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), welke de implementatie vormt van richtlijn 95/46/EG:1 de richtlijn). Ook van die persoonsgegevens vindt verstrekking uit het handelsregister plaats. Ingevolge artikel 7 Wbp worden persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verwerkt. Bovendien moeten de persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt. De vervulling van een publiekrechtelijke taak vormt ingevolge artikel 8, onderdeel e, Wbp een gerechtvaardigd doel voor verwerking van persoonsgegevens, mits verwerking voor vervulling van die taak noodzakelijk is. De behartiging van het gerechtvaardigde belang van een derde aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt vormt ingevolge artikel 8, onderdeel f, Wbp een gerechtvaardigd doel voor de verwerking van persoonsgegevens, tenzij het belang of de fundamentele rechten van de betrokkene van wie de persoonsgegevens zijn verwerkt, prevaleert. Voor het gebruik van het sofi-nummer bevat artikel 24 Wbp een verdergaande restrictie.

De ingevolge de Wbp noodzakelijke doelbinding leidt ertoe dat voor de verstrekking van persoonsgegevens uit het handelsregister aan de verschillende derden (overheidsorganisaties of particulieren) telkens een afweging zal moeten worden gemaakt aan de hand van voorgenoemde criteria. Daarbij zal onderscheid moeten worden gemaakt tussen de private doelen en de publieke, vanwege de verschillende beoordelingsmaatstaven die zullen moeten worden aangelegd. Vervolgens zal per (type) verstrekking van persoonsgegevens moeten worden gewaarborgd dat verstrekking van persoonsgegevens alleen plaatsvindt voor zover dit gerechtvaardigd is na een afweging tussen de behartiging van het gerechtvaardigde belang van een derde aan wie de persoonsgegevens worden verstrekt en het prevaleren van het belang of de fundamentele rechten van de betrokkene van wie de persoonsgegevens zijn verwerkt (private doelen), onderscheidenlijk indien en voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitoefening van de publieke taken van het desbetreffende bestuursorgaan (publieke doelen). Met betrekking tot de persoonsgegevens die ingevolge het wetsvoorstel in het handelsregister moeten worden opgenomen, dienen deze uitgangspunten, toegesneden op het handelsregister, naar het oordeel van de Raad in het wetsvoorstel zelf tot uitdrukking te komen2. Een en ander dient tevens betrekking te hebben op de persoonsgegevens die ingevolge artikel 6, derde lid, in het handelsregister worden opgenomen. De Raad adviseert het voorstel aan te passen met inachtneming van het vorenstaande.

4. Met de Raad van State ben ik van mening dat de bescherming van persoonsgegevens een belangrijk onderwerp is, dat in dit wetsvoorstel nadere aandacht behoeft. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn dan ook in het wetsvoorstel aanvullende voorzieningen opgenomen om bij wet te waarborgen dat persoonsgegevens voldoende worden beschermd.

In het handelsregister worden persoonsgegevens opgenomen (mede) met het oog op de functie van het handelsregister de rechtszekerheid in het economisch verkeer te bevorderen. Deze persoonsgegevens moeten, gelet op deze doelstelling, openbaar zijn.

Daarnaast worden in het handelsregister (persoons)gegevens opgenomen uitsluitend ten behoeve van de doelstelling van het handelsregister bij te dragen aan het efficiënt functioneren van de overheid. Deze doelstelling van het handelsregister noodzaakt niet tot een algemene openbaarheid van deze gegevens.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is bezien welke persoonsgegevens voor iedereen toegankelijk moeten zijn, gelet op het doel van het handelsregister de rechtszekerheid in het economisch verkeer te waarborgen, en welke persoonsgegevens uitsluitend zijn opgenomen met het oog op het efficiënt functioneren van de overheid. Indien degene aan wie een onderneming toebehoort een natuurlijke persoon is, worden, evenals ingevolge de Handelsregisterwet 1996, zijn naam, adres en geboortedatum in het handelsregister opgenomen. Dit is van belang voor de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Op deze wijze is eenvoudig vast te stellen aan wie de onderneming toebehoort. Ook wordt over degene aan wie de onderneming toebehoort, indien deze een natuurlijke persoon is, het nummer dat strekt ter identificatie van deze persoon in het handelsregister opgenomen. Dit is thans het sofi-nummer, en zal in de toekomst het burgerservicenummer (hierna: BSN) zijn. In navolging van het advies van de Raad van State is, in lijn met artikel 24 van de Wet bescherming persoonsgegevens, in het wetsvoorstel opgenomen dat het BSN niet voor iedereen is in te zien, maar uitsluitend voor bestuursorganen voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun publieke taak. Dit volgt uit de combinatie van artikel 21 (oud artikel 11) en artikel 28, tweede lid (oud artikel 18) van het wetsvoorstel. Voor bestuursorganen bestaat daarmee de mogelijkheid om gegevens over natuurlijke personen uit te wisselen op basis van het BSN. Om goed invulling te kunnen geven aan de bepaling dat het persoonsidentificerende nummer alleen wordt verstrekt aan bestuursorganen indien dit noodzakelijk is voor hun publieke taak, voorziet artikel 29 in een autorisatiestelsel. Hiermee is aansluiting gezocht bij de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. In paragraaf 2.2 van de memorie van toelichting en de toelichting bij artikel 28 en 29 is nader op deze artikelen ingegaan.

5. Kamers van koophandel

a. Verantwoordelijkheid voor kamers gezamenlijk

Het beheren van het register wordt niet opgedragen aan elk van de 21 kamers van koophandel, maar aan de 21 «kamers gezamenlijk» (artikel 3). Daarmee wordt een nieuwe figuur geïntroduceerd. Elke kamer is een openbaar lichaam; elke kamer heeft een eigen algemeen bestuur, dat voor eenderde deel bestaat uit leden afkomstig uit de kring van ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van overige ondernemers en voor eenderde deel uit leden afkomstig uit de kring van werknemers (artikel 7 Wet op de kamers van koophandel en fabrieken, hierna: Wet KvK 1997); de benoeming geschiedt door organisaties van ondernemers en van werknemers (artikel 11 Wet KvK 1997). Voor de nieuwe figuur van de «kamers gezamenlijk» (lees: de dagelijkse besturen daarvan) bestaat geen wettelijke regeling van een gekozen algemeen bestuur en een verantwoordingsplicht van een dagelijks bestuur aan een algemeen bestuur. Het is niet duidelijk hoe en aan wie de «kamers gezamenlijk» uiteindelijk verantwoording kunnen afleggen voor de uitoefening van de aan hen opgedragen taken. Daarmee wordt een constructie voorgesteld die niet past in de wettelijke structuur van de kamers.

De Raad is van oordeel dat de keuze voor het opdragen aan de kamers van koophandel gezamenlijk onvoldoende in het wetsvoorstel is geregeld. Hij adviseert het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.

b. Aansprakelijkheid

In het wetsvoorstel is ervoor gekozen geen bepaling op te nemen waarin de aansprakelijkheid van de kamers van koophandel bij onjuiste gegevensverwerking wordt geregeld. De Raad beveelt aan dit alsnog op gelijke wijze als in het wetsvoorstel informatie-uitwisseling ondergrondse netten te regelen1.

c. Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997

Ingevolge artikel 42 van het wetsvoorstel wordt de Wet KvK 1997 gewijzigd. De Raad vraagt zich af of niet tevens artikel 1, onderdelen d en e, van de Wet KvK 1997 dienen te worden gewijzigd, nu deze ook betrekking hebben op de Hw 1996. Tevens adviseert de Raad voor de gehele Wet KvK 1997 te bezien of de bepalingen dienen te worden aangepast aan het systeem in het wetsvoorstel dat inschrijving niet gebonden is aan één bepaalde Kamer van koophandel in een bepaald gebied maar bij iedere Kamer van koophandel kan plaatsvinden.

5a. Met de Raad van State meen ik dat de wijze waarop de taak van de kamers van koophandel thans in het wetsvoorstel is geregeld, onvoldoende is. De in het wetsvoorstel voorgestelde constructie en de in paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting aangekondigde centrale organisatie liepen de facto vooruit op de evaluatie van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (Kamerstukken II 2004/05, 30 217, nr. 1). Inmiddels is uit de evaluatie gebleken dat het wenselijk is een meer fundamentele heroriëntatie uit te voeren op de organisatie van de kamers van koophandel, waarbij naast de taken op het gebied van het handelsregister, ook andere taken worden betrokken. Ter implementatie van de aanbevelingen uit de evaluatie, zal de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 worden gewijzigd. Gelet hierop is er thans niet voor gekozen reeds in het voorliggende wetsvoorstel op deze discussie vooruit te lopen. De in het wetsvoorstel gekozen tussenoplossing is dan ook vervangen door een oplossing die past binnen de huidige Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. De taak het handelsregister te beheren is, evenals in de huidige situatie, opgedragen aan de (afzonderlijke) kamers van koophandel. Ook bijvoorbeeld het opstellen van de begroting en het jaarverslag blijven de bevoegdheid van de afzonderlijke kamers van koophandel. Wel wordt in het wetsvoorstel, anders dan in de Handelsregisterwet 1996, expliciet tot uitdrukking gebracht dat over een aantal zaken overleg moet worden gepleegd. Te denken valt hierbij aan het opstellen van de begroting (artikel 42) en het jaarverslag (artikel 44) en de klachtenbehandeling (artikel 48). Daarnaast is aan artikel 3 een vierde lid toegevoegd dat het belang van samenwerking benadrukt met het oog op een uniform beheer van het handelsregister. Naar aanleiding van deze wijzigingen is ook de memorie van toelichting aangepast. Bij de wijziging van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 naar aanleiding van de evaluatie van deze wet, zal dit wetsvoorstel indien nodig nog aangevuld of aangepast worden.

5b. Anders dan de Raad van State meen ik dat het opnemen van een vergelijkbare bepaling als artikel 13 van het wetsvoorstel informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Kamerstukken II 2005/06, 30 475, nr. 2), in dit wetsvoorstel niet opportuun is. Voornaamste reden hiervoor is dat in het wetsvoorstel informatie-uitwisseling ondergrondse netten wordt beoogd duidelijk te maken dat de Dienst voor het kadaster en de openbare registers niet aansprakelijk kan worden gehouden voor schade die het gevolg is van fouten in de aangeleverde informatie. In het desbetreffende wetsvoorstel is de Dienst voor het kadaster en de openbare registers vooral een «verzamelpunt» van informatie, en wordt de informatie niet door de Dienst voor het kadaster en de openbare registers gecontroleerd of bewerkt. In voorliggend wetsvoorstel is deze situatie anders. De kamers van koophandel zijn, zoals ook onder punt 1b en 1c van dit nader rapport beschreven, voor meer verantwoordelijk dan het juist overnemen en verstrekken van aangeleverde informatie. Om deze reden is er voor gekozen om waar het eventuele aansprakelijkheid betreft geen bijzondere bepalingen op te nemen, maar de vraag of daarvan sprake is te laten bepalen door artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is in paragraaf 3.6 van het algemeen deel van de memorie van toelichting nader aandacht besteed aan deze keuze.

5c. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 nogmaals bezien en is aanvullend een wijziging opgenomen van artikel 1 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. Een nadere wijziging van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 is niet nodig. Weliswaar wordt in dit wetsvoorstel bepaald dat opgave van de in te schrijven gegevens bij elke kamer plaats kan vinden, maar dit laat het uitgangspunt onverlet dat inschrijving in het handelsregister nog steeds plaats vindt door de kamer in welker gebied de onderneming of rechtspersoon is gevestigd.

6. Delegatie

Het wetsvoorstel bevat drieëntwintig delegatiebepalingen. Hiervan staan tien bepalingen delegatie bij algemene maatregel van bestuur toe1, negen bij ministeriële regeling2 en vier zijn subdelegatiebepalingen3.

a. Wijziging hogere regelgeving door lagere regelgeving

Veertien van de delegatiebepalingen stellen dat bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling afwijkende regels kunnen worden gesteld ten aanzien van het wetsvoorstel4. De Raad merkt op dat in beginsel een hogere regeling niet bij lagere regeling gewijzigd moet kunnen worden5. Een dergelijke constructie leidt tot onoverzichtelijke regelgeving. Is het bij uitzondering onvermijdelijk, dan zal voor afwijking van de wet alleen de amvb-figuur kunnen worden gebruikt. De Raad beveelt aan het voorstel in die zin aan te passen.

Een bijzonder geval betreft artikel 49, dat bepaalt dat bij ministeriële regeling met het oog op een goede invoering van het wetsvoorstel zo nodig kan worden afgeweken van het bepaalde bij en krachtens het wetsvoorstel. Uit de bevoegdheid om van de gehele wet af te wijken kan worden afgeleid dat het hier om meer kan gaan dan voorschriften van administratieve aard of uitwerking van details, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven of waarbij grote spoed is geboden6.

Ervan uitgaande dat het nodig is om met het oog op invoerings- of andere problemen, die zich in de eerste periode na de invoering kunnen voordoen, afwijking van de wet mogelijk te maken, dient deze mogelijkheid beperkt te zijn in tijd en dient deze voorziening bij algemene maatregel van bestuur te worden getroffen, waarbij de onderwerpen voorzover mogelijk worden aangeduid.

De Raad adviseert de bepaling in deze zin aan te passen.

b. Ongeclausuleerde delegatiebevoegdheid

In de voorgestelde artikelen 5, derde lid, 5a, derde lid, 6 derde lid en 6a, tweede lid komen ongeclausuleerde mogelijkheden voor om bij algemene maatregel van bestuur de reikwijdte van de betrokken artikelen te beperken of te verruimen. Het gaat om belangrijke onderwerpen: de ondernemingen en andere private organisaties die moeten worden ingeschreven, de overheidsorganisaties waarvoor de inschrijvingsplicht geldt, en de gegevens over een organisatie die moeten worden ingeschreven. Geldt in het algemeen al dat delegatiebepalingen indien enigszins mogelijk moeten worden geclausuleerd, dat is in elk geval noodzakelijk bij zo centrale onderwerpen als waarom het hier gaat.

De Raad adviseert tot nadere omschrijving en tot clausulering van de vier genoemde delegatiebepalingen en tot toelichting van de beperkingen en verruimingen waaraan moet worden gedacht.

c. Ministeriële regeling

Het wetsvoorstel bevat diverse bepalingen die delegatie bij ministeriële regeling toestaan7. De Raad benadrukt dat het gebruik van een ministeriële regeling beperkt dient te worden tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details van een regeling, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld8. Aangezien het hier niet enkel dit soort voorschriften betreft, verdient het de voorkeur een aantal van deze verplichtingen uit te werken in een algemene maatregel van bestuur. De Raad adviseert het wetsvoorstel in die zin aan te passen.

6a en 6b. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn de delegatiebepalingen heroverwogen. Dit heeft geleid tot het aanpassen en samenvoegen van een aantal delegatiebepalingen, waarbij ook de toelichting op deze bepalingen is aangepast. Hieronder wordt ingegaan op een aantal specifieke (groepen van) delegatiebepalingen.

In artikel 5, derde lid (oud), van het wetsvoorstel is een delegatiebepaling opgenomen met betrekking tot de vraag welke ondernemingen en rechtspersonen zich in het handelsregister in moeten schrijven. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is thans in artikel 8 uitsluitend de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur andere rechtspersonen dan in het wetsvoorstel genoemd aan te wijzen die moeten worden opgenomen in het handelsregister. Dit is uitsluitend mogelijk indien het toevoegen van deze rechtspersonen noodzakelijk is voor het toereikend functioneren van het register. In de toelichting op deze bepaling wordt dit nader uitgewerkt.

In artikel 6, derde lid (oud), van het wetsvoorstel was een delegatiebepaling opgenomen die betrekking had op het opnemen van gegevens in het handelsregister over ondernemingen en rechtspersonen. Ingevolge artikel 8 van de Handelsregisterwet 1996 worden alle gegevens die in het handelsregister zijn opgenomen, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. Er is in dit wetsvoorstel voor gekozen een onderscheid te maken tussen authentieke gegevens, die in het wetsvoorstel zelf worden genoemd, en niet-authentieke gegevens, die bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. De mogelijkheid om niet-authentieke gegevens bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen (artikel 17, onderdeel a) is geclausuleerd. Deze gegevens kunnen alleen worden opgenomen indien dit bijdraagt aan de doelen van het handelsregister in verband met de rechtszekerheid in het economisch verkeer en de bevordering van de economische belangen van handel, ambacht, industrie en dienstverlening en er geen gewichtige redenen zijn die zich hiertegen verzetten. Het gaat dan dus om niet-authentieke gegevens, die in aanvulling op de in het wetsvoorstel genoemde gegevens worden opgenomen. Tot slot zijn de delegatiebepalingen die betrekking hebben op de in het register op te nemen gegevens geclusterd en ondergebracht in een apart artikel (artikel 17). In de memorie van toelichting is nader op dit artikel ingegaan.

Ook de in artikel 20, vierde lid (oud artikel 10, vierde lid), opgenomen delegatiebepaling, die betrekking heeft op het opnemen van gegevens in het handelsregister, is nader ingevuld. In de toelichting bij dit artikel is hier nader op ingegaan.

Artikel 39 (oud artikel 28) bevat een delegatiegrondslag om nadere regels te stellen over het wijzigen van de in het register opgenomen gegevens en met name de terugmelding. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is in artikel 39 expliciet opgenomen op welke deelonderwerpen regels kunnen worden gesteld.

Tot slot is in het overgangsrecht waar mogelijk gekozen voor een algemene maatregel van bestuur in plaats van een ministeriële regeling. Gelet op het nieuwe karakter van het stelsel van basisregistraties is niet uit te sluiten dat het toch wenselijk kan zijn om tijdens de eerste paar jaar, waarin ervaring wordt opgedaan met dit wetsvoorstel en het stelsel van basisregistraties, af te wijken van dit wetsvoorstel om invoeringsproblemen op te vangen. Overeenkomstig het advies van de Raad van State zal dan bij algemene maatregel van bestuur van dit wetsvoorstel kunnen worden afgeweken en bestaat deze mogelijkheid uitsluitend voor een beperkte tijd.

In de memorie van toelichting zijn de diverse gewijzigde delegatiebepalingen nader toegelicht, waarbij is geprobeerd zo concreet mogelijk aan te geven waaraan bij deze delegatiebepalingen gedacht kan worden.

De delegatiebepalingen die zijn overgenomen uit de Handelsregisterwet 1996 (artikel 4, derde en vierde lid, 18, achtste lid, 19, 23, 24, derde lid, 27, derde lid, en 51) zijn grotendeels ongewijzigd gebleven, en keren in de huidige vorm terug in het wetsvoorstel.

6c. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is bezien of, waar sprake is van delegatie naar een ministeriële regeling, dit past binnen de hiervoor geldende regels. Bij een drietal delegatiebepalingen die nieuw zijn in vergelijking met de Handelsregisterwet 1996, is gekozen voor een ministeriële regeling. In artikel 4 wordt bij ministeriële regeling een systeembeschrijving vastgesteld. De systeembeschrijving zal een dermate hoog detailniveau bevatten dat vaststelling bij ministeriële regeling voor de hand ligt. Verder betreft het bepalingen over de kosten voor de periodieke controle (artikel 41, zevende lid, oud artikel 30) en een bepaling over de inrichting van de begroting (artikel 42, tweede lid, oud artikel 32). Ook deze delegatiebepalingen hebben betrekking op de uitwerking van details van het wetsvoorstel.

Tot slot is, als gevolg van de opmerking onder punt 12 van de Raad van State, waarop hieronder nader zal worden ingegaan, de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling een termijn te stellen voor het plaatsen van de aantekening «in onderzoek» bij een gegeven. Het betreft hier een praktische uitwerking van het wetsvoorstel, waardoor delegatie naar een ministeriële regeling voor de hand ligt.

Apart aandacht in dit verband verdient nog het overgangsrecht. In het overgangsrecht zijn nog twee delegatiebepalingen naar ministeriële regeling opgenomen. Het betreft in de eerste plaats de bepaling dat voor een zogenaamde omgekeerde enquête om nieuwe groepen in het handelsregister in te schrijven, gegevens uit andere registers kunnen worden gebruikt (artikel 58, oud artikel 46). Er is hier voor een ministeriële regeling gekozen omdat deze regeling uitwerking van details van de regeling bevat en bovendien slechts een eenmalige betekenis zal hebben. Ten tweede kunnen bij ministeriële regeling bestuursorganen worden aangewezen voor wie de verplichting tot terugmelding geldt (artikel 59, oud artikel 47). Deze bepaling faciliteert de stapsgewijze invoering van de terugmeldplicht voor de hele overheid, wat in het belang is van zowel de bestuursorganen die terug moeten melden als de kamers van koophandel, die deze terugmeldingen moeten behandelen. Door het stapsgewijze karakter en de uitbreiding van de terugmeldplicht op basis van opgedane ervaringen, zal deze ministeriële regeling naar verwachting frequent worden aangepast.

De ministeriële regelingen die waren opgenomen in artikel 60 en 61 (oud artikel 48 en 49) zijn geschrapt. De delegatiebepaling in artikel 60 is vervangen door een regeling in het wetsvoorstel zelf, en in artikel 61 is de ministeriële regeling vervangen door een algemene maatregel van bestuur.

7. Gegevens in onderzoek

a. Kenbaarheid

Voor de bevordering van de juistheid en de volledigheid van de in het handelsregister ingeschreven gegevens dienen de kamers van koophandel de gegevens op juistheid te controleren (artikel 29). Daarnaast legt artikel 22 bestuursorganen de plicht op de kamers te melden wanneer er gerede twijfel bestaat omtrent de juistheid van een gegeven. Een gegeven waarover onduidelijkheid bestaat wordt door de kamers in onderzoek genomen (artikel 23).

Artikel 6, tweede lid, bepaalt dat indien een gegeven in onderzoek is, een aantekening wordt opgenomen in het handelsregister dat het gegeven in onderzoek is. De toelichting stelt dat het feit dat een gegeven in onderzoek is, alleen van belang is voor bestuursorganen, en daarom ook alleen voor bestuursorganen beschikbaar zal zijn; in de wetstekst is dat niet geregeld1. Ook voor derden kan het echter van belang zijn op de hoogte gesteld te worden van het feit dat onzekerheid bestaat over de juistheid van gegevens die door het handelsregister verschaft worden. De Raad beveelt aan de toelichting op dit punt aan te passen.

b. Eenmalige gegevensverstrekking

Artikel 20 bepaalt dat indien een bestuursorgaan een onderneming of organisatie om gegevens vraagt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, deze niet behoeven te worden verstrekt, tenzij het gaat om het unieke bedrijvennummer dan wel voor zover bij of krachtens de wet, een verdrag of een bindend besluit van een orgaan van de Europese Unie anders is bepaald.

De Raad is van oordeel dat deze uitzondering eveneens dient te gelden voorzover het navraag betreft omtrent gegevens die in onderzoek zijn genomen, opdat over de juistheid van die gegevens zekerheid kan worden verkregen. Het zou echter te ver voeren dit navraagrecht aan ieder bestuursorgaan te verlenen. Dit recht kan beperkt blijven tot de kamers van koophandel, nu zij ook verantwoordelijk zijn voor de juistheid van gegevens in het handelsregister. De Raad beveelt aan de bepaling in die zin aan te vullen.

7a. De openbaarheid van gegevens is geregeld in de artikelen 21 (oud artikel 11) en 28 (oud artikel 18) van het wetsvoorstel. In artikel 21 is vastgelegd welke gegevens voor een ieder in te zien zijn, in artikel 28 is aangegeven welke gegevens alleen voor bestuursorganen in te zien zijn. Thans is, naar aanleiding van het advies van de Raad van State, in het wetsvoorstel opgenomen dat de aantekening dat een gegeven in onderzoek is, voor een ieder in te zien is. In de toelichting bij artikel 21 is nader op de beweegredenen voor deze keuze ingegaan.

7b. De kamers van koophandel moeten een gegeven dat in onderzoek is genomen, kunnen onderzoeken en eventueel aanpassen. Van dit onderzoek kan deel uitmaken dat een onderneming of rechtspersoon gevraagd wordt of een gegeven nog juist in het handelsregister is opgenomen. Daarnaast is het ook van belang dat andere bestuursorganen de mogelijkheid krijgen bij de betrokken onderneming of rechtspersoon navraag te doen naar het gegeven waarvan is vermeld dat het in onderzoek is. Is het gegeven in onderzoek, dan moet een bestuursorgaan zelf beoordelen welk gegeven het best kan worden gebruikt bij bijvoorbeeld het verlenen van een vergunning. Anders dan de Raad van State meen ik dus dat niet alleen de kamers van koophandel navraag moeten kunnen doen indien een gegeven in onderzoek staat, maar ook andere bestuursorganen.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn de artikelen 30 en 31 (oud artikel 19 en 20) verduidelijkt. Ook de toelichting bij deze artikelen is naar aanleiding hiervan aangepast.

8. Onweerlegbaar bewijsvermoeden

Daartoe aangewezen bestuursorganen worden verplicht gebruik te maken van de in het handelsregister opgenomen gegevens (artikel 19). Op deze wijze kunnen administratieve lasten van bedrijven worden verminderd, doordat een onderneming niet meer dezelfde gegevens aan verschillende bestuursorganen hoeft aan te leveren. In het voorstel wordt ervan uitgegaan dat de gegevens in het handelsregister een onweerlegbaar bewijsvermoeden vormen in die zin dat de gegevens zonder nader onderzoek dienen gebruikt te kunnen worden door de desbetreffende bestuursorganen.

a. Juistheid gegevens

Deze opzet stelt hoge eisen aan de volledigheid, actualiteit en correctheid van de opgenomen gegevens. Daaraan doet niet af dat een bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om de kamer van koophandel te verzoeken om gegevens «in onderzoek» te nemen en zo nodig de desbetreffende gegevens aan te passen, in welk geval tijdens het onderzoek artikel 19 niet van toepassing is. Vraagtekens kunnen worden gezet bij de mogelijkheden van de kamers van koophandel om zelf actief de juistheid en actualiteit van de opgenomen gegevens na te gaan. Zij zullen veelal afhankelijk zijn van opgaven van de betrokkenen zelf en van andere bestuursorganen die bij het toezicht op onjuistheden stuiten en derhalve vervolgens een verzoek doen om de zaak in onderzoek te nemen. Dit zal meebrengen dat aanpassingen in het handelsregister veelal met een zekere vertraging zullen worden aangebracht. Door de opzet van het stelsel kan worden getwijfeld aan met name de actualiteit van het register en daarmee ook aan de correctheid van de gegevens.

b. Bruikbaarheid gegevens

De gekozen aanpak veronderstelt verder dat de gegevens in het handelsregister bruikbaar zijn voor het desbetreffende bestuursorgaan. Dit is niet zonder meer het geval. Zo kennen verschillende belastingwetten verschillende aanknopingspunten voor de belastingheffing (de inkomstenbelasting en de omzetbelasting bijvoorbeeld gaan uit van verschillende ondernemers-begrippen). Ook is het in dit verband de vraag wat de inschrijving in het handelsregister precies bewijst. Betekent de inschrijving van een onderneming dat bestuursorganen ervan uit moeten gaan dat de betrokkene inderdaad een onderneming drijft (voor de toepassing van de desbetreffende wetgeving)?

Voorts is niet duidelijk wat de gevolgen in tijd zijn van de omstandigheid dat een gegeven in onderzoek is of wordt genomen of is aangepast. Indien een bestuursorgaan een gebrek constateert en vervolgens contact opneemt met de kamer van koophandel, en dit vervolgens tot een onderzoek en aanpassing leidt, vergt dit proces een zeker tijdsbeslag. Vanaf welk tijdstip dient het bestuursorgaan hieraan dan gevolgen te verbinden.

Om juridische complicaties, met name bij handhaving en sanctionering, te voorkomen, is het naar het oordeel van de Raad gewezen het verplichte en exclusieve gebruik van de gegevens uit het handelsregister te heroverwegen. Dit laat onverlet het nut van zoveel mogelijk gebruik van deze gegevens door bestuursorganen om bijvoorbeeld tot administratieve lastenverlichting te komen, maar dit behoeft geen wettelijke grondslag. De Raad adviseert het voorstel in die zin aan te passen.

8a. Met de Raad van State meen ik dat het goed functioneren van het handelsregister als basisregister staat of valt met de kwaliteit van de gegevens die in het handelsregister zijn opgenomen. In dit wetsvoorstel is een aantal maatregelen opgenomen die ertoe strekken de juistheid van de authentieke gegevens die in het handelsregister zijn opgenomen, te bevorderen. Hierbij is met name van belang het systeem van terugmelding en het hierop volgend onderzoek van de kamers van koophandel. Daarnaast is er sprake van een periodieke steekproefsgewijze externe controle van het handelsregister. Door deze maatregelen zal de kwaliteit van de in het handelsregister opgenomen authentieke gegevens toenemen en kan daarmee gebruik van deze gegevens verplicht worden gesteld. Het vastleggen van verplicht gebruik op wetsniveau is belangrijk voor het bereiken van onder andere een verlichting van de administratieve lasten. Uitgangspunt blijft dat de in het register opgenomen ondernemingen en rechtspersonen zelf verantwoordelijk zijn voor de juistheid van de in het register opgenomen gegevens. Dat er een zekere vertraging plaats kan vinden tussen het feitelijk wijzigen van een gegeven, bij voorbeeld de verhuizing van een bedrijf, en het inschrijven van dit gegeven in het handelsregister, is inherent aan iedere registratie. Streven zal uiteraard zijn om deze periode zo kort mogelijk te houden. Als bij voorbeeld een wijziging aan een kamer wordt doorgegeven, is het uitgangspunt dat deze wijziging binnen 24 uur in het handelsregister wordt ingeschreven.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is, in aansluiting op het wetsvoorstel basisregistraties kadaster en topografie en het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met de aanpassing aan de eisen die gelden voor basisregistraties, een wijziging aangebracht in de positionering van authentieke gegevens. Authentieke gegevens worden in artikel 1 van voorliggend wetsvoorstel gedefinieerd als gegevens die als authentiek zijn aangewezen. Voor deze gegevens gelden de bepalingen inzake het verplicht gebruik, de eenmalige gegevensverstrekking en de verplichting van bestuursorganen onjuistheden terug te melden. Echter, niet langer wordt materieel in het wetsvoorstel bepaald dat er bij een authentiek gegeven sprake is van een onweerlegbaar bewijsvermoeden, waarmee de door de Raad van State gesignaleerde juridische complicaties worden voorkomen. Met deze wijzigingen ontstaat een evenwichtig stelsel van verplichtingen voor bestuursorganen, terwijl wel de verlichting van administratieve lasten kan worden bereikt.

8b. De in het handelsregister opgenomen authentieke gegevens, zijn gegevens die veelvuldig door bestuursorganen gebruikt zullen worden. Het betreft gegevens zoals de naam en het adres van een onderneming. Ook zal bijvoorbeeld degene aan wie een onderneming toebehoort ingeschreven worden. Het feit dat degene aan wie een onderneming toebehoort in het handelsregister wordt ingeschreven, betekent niet automatisch dat voor alle andere wetgevingscomplexen deze persoon ook als eigenaar wordt beschouwd. Het verplicht gebruik van de gegevens in het handelsregister houdt dan ook niet in dat de gehanteerde begrippen materieel steeds overeen zouden stemmen. Het verplicht gebruik houdt wel in dat, binnen de voorschriften van dit wetsvoorstel, door bestuursorganen gegevens uit het handelsregister worden gebruikt die nodig zijn voor het nemen van een besluit. In de toelichting op artikel 30 (oud artikel 19), dat betrekking heeft op het verplicht gebruik, is naar aanleiding van het advies van de Raad van State verduidelijkt hoe de in het kader van het handelsregister gehanteerde begrippen zich verhouden met begrippen in andere wetgeving.

De tweede opmerking van de Raad van State heeft betrekking op het proces van het onderzoeken van een gegeven en de gevolgen die dit heeft voor een bestuursorgaan. De artikelen over verplicht gebruik en eenmalige gegevensverstrekking gelden niet indien een gegeven in onderzoek is. Voor bestuursorganen is het daarom van belang dit na te gaan voordat een gegeven wordt gebruikt. Streven is echter de periode dat een gegeven in onderzoek is zo kort mogelijk te houden. Hierover kunnen ingevolge artikel 39 (oud artikel 28) van het wetsvoorstel nadere regels worden gesteld. Naar aanleiding van deze opmerking van de Raad van State is de toelichting op artikel 30 en 31 aangepast.

9. Eigenaar

a. Artikel 7, tweede lid, bepaalt dat aan iedere in het handelsregister ingeschreven eigenaar, niet zijnde een natuurlijk persoon, een uniek nummer wordt toegekend. De toelichting wijst erop dat door de Belastingdienst aan een eigenaar, niet zijnde een natuurlijk persoon thans een Fi-nummer wordt toegekend. In de fiscale wetgeving speelt de eigenaar van een onderneming volgens de toelichting een belangrijke rol. Er bestaat echter geen ondubbelzinnig eigenaarsbegrip. Het is onwaarschijnlijk dat een handelsregister zodanig kan worden ingericht dat een goed zicht ontstaat op de eigendomsstructuur van iedere onderneming. Aanbevolen wordt deze bepaling te heroverwegen.

b. In de toelichting wordt gesteld dat iedere vestiging van een onderneming een apart nummer krijgt, dat echter wel terug te leiden is naar de onderneming waarvan deze vestiging is1. Dit volgt echter niet uit artikel 7. Geadviseerd wordt dit alsnog in artikel 7 op te nemen.

c. Artikel 7, eerste en tweede lid, bepaalt dat zowel aan een onderneming als aan een onderneming die eigenaar is van een onderneming een uniek nummer wordt toegewezen. De Raad beveelt aan het tweede lid zo te wijzigen dat voorzover een onderneming, die eigenaar is van een onderneming, nog geen «uniek nummer» toegewezen heeft gekregen op grond van het eerste lid, deze alsnog een «uniek nummer» krijgt toegewezen.

9a. De Raad van State signaleert dat er geen sprake is van een ondubbelzinnig eigenaarsbegrip. Naar aanleiding van deze opmerking is de term «eigenaar» in dit wetsvoorstel heroverwogen, en is voor een ander begrip gekozen. In het handelsregister worden over degene aan wie een onderneming toebehoort, een aantal gegevens opgenomen (zie artikel 10). In de fiscale wetgeving is dit begrip goed bruikbaar. In de memorie van toelichting bij de toelichting op artikel 10 wordt nader ingegaan op de betekenis van «degene aan wie een onderneming toebehoort».

9b en c. De Raad van State maakt enkele opmerkingen over het toekennen van nummers en adviseert een aantal verduidelijkingen op te nemen. Naar aanleiding van voortschrijdend inzicht met betrekking tot de toekenning van nummers en een voorgaande discussie over de ICT-systemen die gebouwd worden voor het handelsregister, zijn de artikelen 9 tot en met 17 op een andere manier vorm gegeven. Hierdoor biedt de wettekst een goede basis voor het verder ontwikkelen van de ICT-systemen en zijn tevens de bepalingen die betrekking hebben op het toekennen van nummers verduidelijkt.

10. Rangschikken naar natuurlijke personen

Artikel 18, derde lid, noemt een aantal overheidsorganen waaraan gegevens gerangschikt naar natuurlijke personen op verzoek worden verstrekt. Hierbij is niet duidelijk waarom alleen deze overheidsorganen worden genoemd. Niet ondenkbaar is dat deze bepaling eveneens zou moeten gelden voor andere bestuursorganen, zoals de OPTA en de AFM. Aanbevolen wordt hierop in de toelichting nader in te gaan en zonodig artikel 18, derde lid, aan te passen.

10. Basis voor artikel 28, vierde lid (oud artikel 18, vierde lid) van het wetsvoorstel is artikel 15 van de Handelsregisterwet 1996. Aan dit artikel zijn in de loop van de tijd diverse overheidsorganisaties toegevoegd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn aan de opsomming van artikel 28, vierde lid, nu de OPTA en AFM toegevoegd. Met de Raad van State meen ik dat het niet uitgesloten is dat in de toekomst ook andere overheidsorganen in aanmerking komen voor het rangschikken van gegevens uit het handelsregister naar natuurlijke personen. Overwogen is om deze reden voor dit artikel een delegatiebepaling op te nemen. Echter, vanwege het grote belang van dit artikel voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, is ervoor gekozen dit artikel op wetsniveau te handhaven. Indien in de toekomst andere overheidsorganisaties moeten worden toegevoegd, zal dit door middel van een wetswijziging plaatsvinden.

11. Bijdrage in de kosten

Artikel 38 regelt de jaarlijkse bijdrage die ingeschrevenen dienen te betalen. De hoogte ervan wordt voortaan centraal vastgesteld, in plaats van door elke kamer van koophandel afzonderlijk. Daarbij kan in hoogte worden gedifferentieerd naar rechtsvorm en grootte. Het voorstel stelt verder geen nadere voorwaarden aan het bepalen van de hoogte van de bijdrage.

De omstandigheid dat differentiatie plaats kan vinden naar rechtsvorm en grootte, brengt mee dat het gevaar kan ontstaan dat de bijdrage in strijd komt met artikel 10 van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249). Die bepaling verbiedt het heffen van belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal. Het HvJ EG heeft bij een eerdere gelegenheid geoordeeld dat het huidige Nederlandse stelsel van handelsregisterbijdragen niet in strijd komt met artikel 10 van richtlijn 69/335/EEG, onder andere omdat de heffing niet gerelateerd is aan de rechtsvorm en de hoogte van het gestorte kapitaal1. Het voorstel maakt het leggen van een dergelijke relatie echter juist wel mogelijk. Indien zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van strijd met artikel 10 van de richtlijn, zou verder nog van belang kunnen zijn dat artikel 12 bepaalt dat het verbod van artikel 10 niet geldt voor zover de heffing het karakter van een vergoeding heeft. De tekst van het voorstel voorziet echter niet in kostenoriëntatie bij het bepalen van de hoogte van de bijdrage. De Raad concludeert dan ook dat artikel 38 onvoldoende waarborgen biedt om te voorkomen dat de bijdrage in strijd komt met artikel 10 van richtlijn 69/335/EEG.

De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en zonodig het wetsvoorstel aan te passen.

11. Met de Raad van State meen ik dat, gelet op de huidige formulering, het niet denkbeeldig is dat de bijdrage voor het handelsregister in strijd kan komen met de richtlijn 69/335/EEG, met name met artikel 10. Met het oog hierop is in artikel 49, derde lid (oud artikel 38, derde lid), een aanvullende bepaling opgenomen om ervoor te zorgen dat van deze strijdigheid geen sprake kan zijn. Ook de toelichting op artikel 49 is naar aanleiding hiervan aangepast.

12. Wetsvoorstel basisregistratie kadaster en topografie

De Raad merkt op dat tussen de voorstellen met betrekking tot de basisregistraties kadaster en topografie enerzijds en de basisregistratie ondernemingen anderzijds redactionele en inhoudelijke verschillen bestaan, waarvoor niet altijd voldoende reden lijkt te bestaan. Zo is in het wetsvoorstel basisregistratie kadaster en topografie het feit dat een gegeven in onderzoek is wel openbaar. De Raad beveelt aan de wetsvoorstellen waar mogelijk op elkaar af te stemmen en in overeenstemming te brengen met elkaar.

12. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is bezien wat de nadere mogelijkheden zijn voor harmonisatie tussen dit wetsvoorstel, het wetsvoorstel basisregistratie kadaster en topografie (Kamerstukken II 2005/06, 30 544 nrs. 1–3) en het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met de aanpassing aan de eisen die gelden voor basisregistraties (Kamerstukken II 2005/06, 30 514, nrs. 1–3). Overleg heeft plaatsgevonden om voorliggend wetsvoorstel en de twee bovengenoemde wetsvoorstellen waar mogelijk op elkaar af te stemmen en in overeenstemming te brengen met elkaar. Punten van aandacht hierbij zijn de begripsomschrijvingen, de bepalingen met betrekking tot de eenmalige gegevensverstrekking, het verplicht gebruik, de terugmeldingsregeling, en de delegatiebepalingen.

Concreet heeft het advies van de Raad van State er toe geleid dat dit wetsvoorstel op een aantal punten is aangepast. Hieronder wordt ingegaan op deze wijzigingen.

In de eerste plaats is in artikel 1 van dit wetsvoorstel een definitie van basisregister en van authentieke gegevens opgenomen. Hiermee samenhangend wordt in het wetsvoorstel aangegeven welke gegevens authentieke gegevens zijn.

In de tweede plaats zijn enkele aanpassingen aangebracht in de procedure voor terugmelding en het plaatsen van een gegeven in onderzoek (artikel 33 en 34). In lijn met het wetsvoorstel basisregistratie kadaster en topografie wordt niet langer een gegeven onmiddellijk na een terugmelding in onderzoek geplaatst. Na een terugmelding wordt eerst bezien of deze terugmelding moet worden doorgestuurd naar een beheerder van een ander basisregister, die dan verantwoordelijk is voor het in onderzoek plaatsen van dit gegeven. Daarnaast wordt na een terugmelding kort bezien of het in onderzoek plaatsen inderdaad nodig is.

Daarnaast zijn de bepalingen met betrekking tot verplicht gebruik en eenmalige gegevensverstrekking (artikel 30 en 31) aangepast. Bij de omschrijving van de situaties waarin deze bepalingen níet gelden, is nauw aangesloten bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met de aanpassing aan de eisen die gelden voor basisregistraties. In de toelichting bij bovengenoemde artikelen wordt nader op deze wijzigingen ingegaan.

13. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

13. De redactionele kanttekeningen zijn in het wetsvoorstel verwerkt.

14. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt dit wetsvoorstel op enkele punten aan te vullen en te actualiseren.

In de eerste plaats is de titel van het wetsvoorstel, en daarmee ook de tekst van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangepast. In plaats van de algemene term «andere organisaties» wordt nu gesproken over «rechtspersonen». Deze term geeft meer precies aan waar het handelsregister over gaat. In aansluiting op deze wijziging zijn aan artikel 1 ook enkele begripsomschrijvingen toegevoegd (rechtspersoon, publiekrechtelijke rechtspersoon, kerkgenootschap). In aansluiting hierop is ook een duidelijker onderscheid gemaakt tussen de inschrijving van ondernemingen (artikel 5) en de inschrijving van rechtspersonen (artikel 6). Mede naar aanleiding van voortschrijdend inzicht dat is verworven bij de bouw van ICT-systemen voor het nieuwe handelsregister, zijn de artikelen waarin is bepaald welke authentieke gegevens in het handelsregister moeten worden opgenomen anders gestructureerd. Als gevolg van deze aanpassingen zijn tot slot een aantal verwijzingen in het wetsvoorstel aangepast.

Artikel 24 is aangepast aan de huidige Handelsregisterwet 1996, waarin na het indienen van dit wetsvoorstel bij de Raad van State nog enkele wijzigingen zijn doorgevoerd.

In hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel, dat betrekking heeft op wijziging van de in het handelsregister opgenomen gegevens, waaronder de terugmelding, is de verplichting opgenomen om ook terug te melden als een onderneming of rechtspersoon – vermoedelijk ten onrechte – níet in het handelsregister is opgenomen. Een kamer van koophandel zal deze melding onderzoeken en uiteindelijk besluiten een onderneming of rechtspersoon die zijn gegevens níet heeft opgegeven bij een kamer van koophandel, toch in het handelsregister op te nemen. Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk, en inschrijving geschiedt pas als het besluit onherroepelijk is geworden.

In artikel 45 van het wetsvoorstel is als aanvulling op de reeds opgenomen mogelijkheden voor toezicht op de kamers van koophandel, opgenomen de mogelijkheid om beleidsregels op te stellen met betrekking tot de taakuitoefening van één of meer kamers van koophandel. Hiermee heeft de minister de mogelijkheid om deze taakuitoefening bij te sturen.

In artikel 53 van dit wetsvoorstel wordt de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 aangepast. Aan artikel 43 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 is een lid toegevoegd waarin de mogelijkheid is opgenomen om de ondernemingen die zich uitsluitend richten op pensioenuitkeringen of stamrechtuitkeringen vrij te stellen van de heffingen voor regiostimulering en voorlichting. Dit in vervolg op toezeggingen hieromtrent (Kamerstukken II 2004/05, 30 217, nr. 1, p. 9).

Ook is in artikel 55 aanvullend de Wet op de bedrijfsorganisatie aangepast. In artikel 54 van deze wet wordt een verwijzing naar de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 vervangen door een verwijzing naar voorliggend wetsvoorstel.

In artikel 62 is een samenloopbepaling opgenomen in verband met het voorstel van wet houdende vaststelling van titel 7:13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek. Aanvankelijk was er in het wetsvoorstel vanuit gegaan dat dit wetsvoorstel eerder tot wet zou worden verheven en in werking zou treden dan voorliggend wetsvoorstel. Nu echter blijkt dat dit niet zeker is, is een samenloopbepaling opgenomen.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt in dit wetsvoorstel en de memorie van toelichting ondergeschikte redactionele en technische verbeteringen aan te brengen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. Van Gennip

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W10.05.0394/II met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Alle artikelen in het wetsvoorstel doornummeren (geen artikelen 5a en 6a) en het wetsvoorstel en de toelichting hierop aanpassen.

– In artikel 2, aanhef, «basisregister» vervangen door: handelsregister.

– In artikel 5, eerste lid, opnemen: Europese commanditaire vennootschap en een aparte inwerkingtredingsbepaling.

– In artikel 6, eerste lid, onderdeel g verwijderen: (de eerste twee woorden) «de eigenaar,».

– In artikel 7, tweede lid, «natuurlijke» vervangen door: natuurlijk.

– In artikel 10, eerste lid verwijderen: «wordt gedaan».

– In de toelichting op artikel 16, artikel 26 E wijzigen in: artikel 25 E (zie gewijzigd voorstel van wet, TK 29 309).

– In artikel 17, eerste lid, verwijderen: telegrammen en.

– In artikel 18, derde lid, onderdeel g, «de bij de Mededingingswet opgedragen» vervangen door: zijn.

– In artikel 25 «wordt gelijk gesteld met» vervangen door: geldt als.

– In artikel 28 «stelt de Minister nadere regels» vervangen door: «worden nadere regels gesteld».


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Inmiddels is dit project opgevolgd door het vervolgproject Stroomlijning basisgegevens, onder meer belast met de onderlinge samenhang van de basisregistraties.

XNoot
3

Kamerstukken 26 387 (Actieprogramma Elektronische Overheid) en 29 362 (Modernisering van de overheid).

XNoot
1

Zie voor een overzicht de bijlage bij de brief van 30 augustus 2004 (Kamerstukken II, 29 362/26 387, nr. 20).

XNoot
2

Zie Kamerstukken II 2001/02, 26 387, nr. 11, p. 2.

XNoot
3

Doel van de Hw 1996, zoals overgenomen in het voorgestelde artikel 2, onderdelen a en b, is de bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Uit het handelsregister kunnen daarnaast ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening gegevens van algemene, feitelijke aard worden verstrekt omtrent ondernemingen.

XNoot
4

Zie memorie van toelichting, Algemeen deel, paragraaf 1.1. Inleiding, tweede alinea. Hierbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat de «overheid» in het wetsvoorstel voorlopig beperkt is tot de geselecteerde overheidsorganisaties uit artikel 5a.

XNoot
5

Dit is nu nog het sofi-nummer maar dit zal na invoering van het burgerservicenummer vervangen worden door het burgerservicenummer.

XNoot
1

Advies van 1 juli 2005, Kamerstukken II 2005/06, 30 312, nr. 4 (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer).

XNoot
1

Zie memorie van toelichting, Algemeen deel, paragraaf 2.2 en de toelichting op artikel 5.

XNoot
2

Zie toelichting op artikel 5.

XNoot
1

Zie memorie van toelichting, Algemeen deel, paragraaf 2.9.

XNoot
1

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

XNoot
2

Zie ook Aanwijzing 22 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

XNoot
1

Zie ook voorstel van wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, advies Raad van State 27 september 2005, W.10.05.0347.

XNoot
1

De voorgestelde artikelen 5, derde lid, 5a, derde lid, 6, derde lid, 6a, tweede lid, 8, zevende lid, 10, vierde lid, 13, 14, vierde lid, 19, eerste lid en 40.

XNoot
2

De voorgestelde artikelen 17, tweede lid, 30, zevende lid, 31, eerste lid, 32, tweede lid, 46, 47, 48 en 49.

XNoot
3

De voorgestelde artikelen 28, 30, tweede lid, 38, derde lid, 39, eerste lid.

XNoot
4

De voorgestelde artikelen 5, derde lid, 5a, derde lid, 6, derde lid, 6a, tweede lid, 8, zevende lid, 10, vierde lid, 13, 14, vierde lid, 17, tweede lid, 40, 46, 47, 48 en 49.

XNoot
5

Zie aanwijzing 34 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

XNoot
6

Zie aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

XNoot
7

De voorgestelde artikelen 4, eerste lid, 17, tweede lid, 30, zevende lid, 31, eerste lid, 32, tweede lid, 46, 47, 48 en 49.

XNoot
8

Zie tevens aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

XNoot
1

Zie memorie van toelichting, toelichting op artikel 6, vijfde alinea.

XNoot
1

Zie memorie van toelichting, toelichting op artikel 7.

XNoot
1

Zaak C-2/94, Denkavit, Jurispr. 1996, blz. I-2827.

Naar boven