Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30655 nr. 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 30655 nr. 8 |
Ontvangen 9 oktober 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «24, eerste lid, 25, eerste en tweede lid» vervangen door: 24, eerste lid, 24a, eerste lid, 25, eerste en tweede lid en wordt «48, 49» vervangen door: 48, 48a, eerste lid, 49.
2. In het derde lid wordt «24, tweede lid, 25, derde en vierde lid» vervangen door: 24, tweede lid, 24a, tweede lid, 25, derde en vierde lid en wordt «47, tweede lid, 50, tweede lid» vervangen door: 47, tweede lid, 48a, tweede lid, 50, tweede lid.
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «bij een pensioenuitvoerder» vervangen door: bij een pensioenuitvoerder als pensioen in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
2. Onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot het vierde, vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de pensioentoezegging, bedoeld in het tweede lid, is ondergebracht bij een verzekeraar is er sprake van pensioen in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet indien de directeur-grootaandeelhouder dit als zodanig heeft aangemerkt.
3. In het tot vijfde vernummerde lid wordt «in het derde lid» vervangen door: in het vierde lid.
4. Het tot zesde vernummerde lid vervalt.
Aan artikel 17, tweede lid, wordt toegevoegd: Is de pensioenuitvoerder een verzekeraar dan is artikel 17, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De in artikel 22 van de Pensioenwet opgenomen verplichting tot het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst geldt met ingang van een jaar na de datum van inwerkingtreding van artikel 1 van de Pensioenwet voor pensioenfondsen en met ingang van twee jaar na de datum van inwerkingtreding van artikel 1 van de Pensioenwet voor verzekeraars.
2. In het vierde lid wordt «de artikelen 22, 23, 24, 26 en 28» vervangen door: de artikelen 22 tot en met 26 en 28.
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De pensioenuitvoerder is niet verantwoordelijk voor de inhoud van pensioenreglementen voor de datum van inwerkingtreding van artikel 33 van de Pensioenwet.
2. Na het tot derde vernummerde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. De pensioenuitvoerder is niet verantwoordelijk voor de inhoud van pensioenreglementen voor de datum van inwerkingtreding van artikel 19 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
In artikel 22, eerste lid, wordt «blijven de artikelen» vervangen door: blijven, in afwijking van artikel 2, de artikelen.
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot het vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
2. Artikel 47 van de Pensioenwet is in het eerste jaar na inwerkingtreding van genoemd artikel niet van toepassing indien een werkgever de pensioenovereenkomst voor de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel bij een verzekeraar heeft ondergebracht.
3. Op degene die gewezen deelnemer is geworden voor de datum van inwerkingtreding van artikel 47, tweede lid, van de Pensioenwet, is genoemd artikel van toepassing indien zijn adres bij de pensioenuitvoerder bekend is of hij zich bij de pensioenuitvoerder heeft gemeld.
2. Na het tot vierde vernummerde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
5. Artikel 29 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, is in het eerste jaar na inwerkingtreding van genoemd artikel niet van toepassing indien de beroepspensioenvereniging de pensioenregeling voor de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel bij een verzekeraar heeft ondergebracht.
6. Op degene die gewezen deelnemer is geworden voor de datum van inwerkingtreding van artikel 29, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, is genoemd artikel van toepassing indien zijn adres bij de pensioenuitvoerder bekend is of hij zich bij de pensioenuitvoerder heeft gemeld.
Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 24a. Behoud aanspraak op partnerpensioen
1. Artikel 50, vijfde lid, van de Pensioenwet is van toepassing indien de beëindiging van de deelneming plaats vindt na de datum van inwerkingtreding van genoemd artikellid.
2. Artikel 32, vijfde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, is van toepassing indien de beëindiging van de deelneming plaats vindt na de datum van inwerkingtreding van genoemd artikellid.
3. Artikel 50a, van de Pensioenwet is van toepassing indien het opnemen van onbetaald verlof plaats vindt na de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel.
4. Artikel 32a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, is van toepassing indien het opnemen van onbetaald verlof plaats vindt na de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel.
Na artikel 25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 25a. Gelijke behandeling bij toeslagen
1. Tot de datum van inwerkingtreding van artikel 52 van de Pensioenwet blijft, in afwijking van artikel 2, artikel 8, vijfde en zesde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing.
2. Artikel 52 van de Pensioenwet is niet van toepassing op meeverzekerde stijgingen voor de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel.
3. Tot de datum van inwerkingtreding van artikel 34 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven de artikelen 44 en 45, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals deze luiden op de peildatum, van toepassing.
4. Artikel 34 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, is niet van toepassing op meeverzekerde stijgingen voor de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel.
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 28, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien de deelneming is geëindigd voor de datum van inwerkingtreding van artikel 60 van de Pensioenwet, heeft de pensioenuitvoerder het recht om op zijn vroegst twee jaar na de beëindiging van de deelneming of per de eerdere reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen overeenkomstig genoemd artikel pensioenaanspraken af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar lager is dan het op grond van genoemd artikel vastgestelde bedrag per jaar, tenzij de gewezen deelnemer of gepensioneerde hiertegen bezwaar maakt.
2. Artikel 28, vijfde lid, komt te luiden:
5. Indien de deelneming is geëindigd voor de datum van inwerkingtreding van artikel 40 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, heeft de pensioenuitvoerder het recht om op zijn vroegst twee jaar na de beëindiging van de deelneming of per de eerdere reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen overeenkomstig genoemd artikel een ouderdomspensioen af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar lager is dan het op grond van genoemd artikel vastgestelde bedrag per jaar, tenzij de gewezen deelnemer of gepensioneerde hiertegen bezwaar maakt.
Artikel 44 komt te luiden:
Artikel 44. Voorwaardelijke toeslagverlening
1. Artikel 86, tweede lid, van de Pensioenwet is niet van toepassing op informatieverstrekking die heeft plaatsgevonden voor de datum van inwerkingtreding van genoemd artikellid.
2. Artikel 49k, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, is niet van toepassing op informatieverstrekking die heeft plaatsgevonden voor de datum van inwerkingtreding van genoemd artikellid.
Artikel 47 komt te luiden:
Artikel 47. Verbod instemmingsrecht
1. Een op de peildatum bestaande bepaling die een instemmingsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van een pensioenfonds is, in afwijking van artikel 97 van de Pensioenwet, een jaar na de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel nietig.
2. Een op de peildatum bestaande bepaling die een instemmingsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het beroepspensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van een beroepspensioenfonds is, in afwijking van artikel 55 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, een jaar na de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel nietig.
Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 48a. Minimaal vereist eigen vermogen
1. Indien een pensioenfonds voor de datum van inwerkingtreding van artikel 119 van de Pensioenwet is overgegaan tot volledige overdracht, herverzekering of onderbrenging is instemming van de toezichthouder nodig met het feit dat het pensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen:
a. indien de overeenkomst tot overdracht, herverzekering of onderbrenging binnen drie jaar na inwerkingtreding van genoemd artikel gewijzigd of verlengd wordt, uiterlijk binnen die drie jaar;
b. indien de overeenkomst tot overdracht, herverzekering of onderbrenging na de in onderdeel a genoemde termijn gewijzigd of verlengd wordt, zodra de overeenkomst wordt gewijzigd of verlengd, maar uiterlijk binnen vijf jaar na inwerkingtreding van genoemd artikel.
2. Indien een beroepspensioenfonds voor de datum van inwerkingtreding van artikel 64 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, is overgegaan tot volledige overdracht, herverzekering of onderbrenging is instemming van de toezichthouder nodig met het feit dat het beroepspensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen:
a. indien de overeenkomst tot overdracht, herverzekering of onderbrenging binnen drie jaar na inwerkingtreding van genoemd artikel gewijzigd of verlengd wordt, uiterlijk binnen die drie jaar;
b. indien de overeenkomst tot overdracht, herverzekering of onderbrenging na de in onderdeel a genoemde termijn gewijzigd of verlengd wordt, zodra de overeenkomst wordt gewijzigd of verlengd, maar uiterlijk binnen vijf jaar na inwerkingtreding van genoemd artikel.
Na artikel 49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De in artikel 131a, eerste lid, van de Pensioenwet opgenomen verplichting om de regels, bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel, vast te stellen bij algemene maatregel van bestuur geldt vanaf de tweede maal dat de regels worden vastgesteld na de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel.
2. De eerste vaststelling van de regels, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van artikel 131a, eerste lid, van de Pensioenwet gebeurt bij regeling van Onze Minister. Deze regeling treedt niet eerder in werking dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
3. De in artikel 67ia, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, opgenomen verplichting om de regels, bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel, vast te stellen bij algemene maatregel van bestuur geldt vanaf de tweede maal dat de regels worden vastgesteld na de datum van inwerkingtreding van genoemd artikel.
4. De eerste vaststelling van de regels, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van artikel 67ia, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals dat komt te luiden na de datum van inwerkingtreding van deze wet, gebeurt bij regeling van Onze Minister. Deze regeling treedt niet eerder in werking dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Na artikel 70 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 28, zesde lid, komt te luiden:
6. Bij de premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder verrekening van premie en rente met de pensioenaanspraken. Kosten, voor zover voortvloeiend uit het premievrij maken, worden evenmin verrekend met de pensioenaanspraken.
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «gewezen deelnemer binnen» vervangen door: gewezen deelnemer zich binnen.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De artikelen 30 tot en met 38 van de Wet financiële dienstverlening zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid over de beleggingen heeft overgenomen.
In artikel 64, eerste en derde lid, wordt «de artikelen 65 tot en met 83.» vervangen door «de artikelen 65 tot en met 83a».
Artikel 71, onderdeel I, komt te luiden:
Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «ten hoogste EUR 907 560» vervangen door: ten hoogste € 900 000.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. De Nederlandsche Bank kan het bedrag van de bestuurlijke boete lager vaststellen dan in de algemene maatregel van bestuur is bepaald, wanneer de overtreder aannemelijk maakt dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
Na onderdeel H wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:
2. Van een uitzonderlijk geval is in ieder geval sprake indien er geen bijdragen meer aan de pensioenuitvoerder worden gedaan.
In onderdeel M wordt artikel 20 als volgt gewijzigd:
1. In het derde onderdeel komt het derde lid te luiden:
3. Het verwerven van pensioenaanspraken op grond van een beroepspensioenregeling kan, indien in de beroepspensioenregeling is voorzien in een wachttijd of drempelperiode, met betrekking tot ouderdomspensioen worden uitgesteld met ten hoogste twee maanden. Wachttijden of drempelperioden zijn niet toegestaan voor het nabestaandenpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen.
2. In het derde onderdeel komt het vierde lid te luiden:
4. Elk beding in strijd met het eerste, tweede en derde lid is nietig.
Onderdeel R wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van artikel 22k, eerste lid, onderdeel f vervalt «en».
2. Aan het slot van artikel 22k, eerste lid, onderdeel g wordt de punt vervangen door: ; en.
3. Aan artikel 22k, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze regeling worden de belangen van zowel de verzekeraar als de beroepspensioenvereniging vanuit actuarieel en bedrijfseconomisch oogpunt op evenwichtige wijze gewaarborgd door rekening te houden met:
1°. de overige voorwaarden in de uitvoeringsovereenkomst;
2°. de gehanteerde tarieven; en
3°. de winstdelingsvorm.
4. Artikel 22o wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde en vijfde lid wordt «een maand» vervangen door: drie maanden.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij de premievrijmaking wordt de verzekering premievrij voortgezet zonder verrekening van premie en rente met de pensioenaanspraken. Kosten, voor zover voortvloeiend uit het premievrij maken, worden evenmin verrekend met de pensioenaanspraken.
Onderdeel S wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «met vier nieuwe artikelen» vervangen door: met vijf nieuwe artikelen.
2. In artikel 22r, eerste lid, onderdeel a, vervalt: en de werkgever.
3. Na artikel 22t wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 22u. Melding arbeidsongeschiktheid
De pensioenuitvoerder sluit, tenzij er geen beroepsgenoten in loondienst zijn, een overeenkomst met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op basis waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de arbeidsongeschiktheid van een deelnemer aan de pensioenuitvoerder meldt.
Onderdeel W wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid, wordt in artikel 26 een lid ingevoegd, luidende:
2. De in het eerste lid bedoelde informatie wordt verstrekt in de vorm van een door de pensioenuitvoerders op te stellen uniform pensioenoverzicht.
2. In het tot derde vernummerde lid van artikel 26 wordt «worden regels gesteld» vervangen door: kunnen regels worden gesteld.
3. Aan artikel 27i worden, onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de bestaande tekst, drie leden toegevoegd, luidende:
2. De informatie over toeslagverlening, bedoeld in de artikelen 25 tot en met 27f, wordt in ieder geval uitgedrukt in een kwalitatieve en beeldende maatstaf.
3. De in het tweede lid bedoelde maatstaf houdt in ieder geval rekening met:
a. de verwachtingen ten aanzien van de toekomstige toeslagverlening, zoals deze uit de continuïteitsanalyse volgen en welke onderdeel zijn van de voorwaardelijkheidsverklaring, bedoeld in artikel 49k; en
b. de te verwachten toeslagverlening in de pensioenovereenkomst afgezet tegen het minimale percentage van het gemiddelde prijsindexcijfer, bedoeld in artikel 67ia, eerste lid, onderdeel a.
4. Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van het tweede en derde lid.
4. In artikel 27j wordt «schriftelijk instemt» vervangen door: instemt.
5. Na artikel 28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De pensioenuitvoerders richten een pensioenregister in dat uiterlijk op 1 januari 2011 operationeel is.
Onderdeel X wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 29 komt te luiden:
Artikel 29. Zorgplicht pensioenuitvoerder bij premieregelingen met beleggingsvrijheid
1. Bij de uitvoering van een premieregeling met beleggingsvrijheid is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 67a.
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer en de gewezen deelnemer de mogelijkheid de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.
3. Indien de deelnemer of de gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen, adviseert de pensioenuitvoerder de deelnemer of de gewezen deelnemer over de spreiding van de beleggingen in relatie tot de duur van de periode tot pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert.
4. De pensioenuitvoerder onderzoekt ten minste een keer per jaar of de beleggingen van de deelnemer of gewezen deelnemer zich binnen de op basis van het derde lid gestelde grenzen bevinden en informeert de deelnemer en de gewezen deelnemer hierover.
5. De artikelen 30 tot en met 38 van de Wet financiële dienstverlening zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid over de beleggingen heeft overgenomen.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden met betrekking tot dit artikel.
2. Onder vernummering van het tweede en derde tot het derde en vierde lid, wordt in artikel 31 een lid ingevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid geldt een termijn van tien jaar voor zover de genoemde gewezen beroepsgenoot, aansluitend aan de beëindiging van het beroep, gedurende die periode winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. Aan artikel 32 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien de pensioenregeling voorziet in een partnerpensioen op risicobasis behoudt de deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van zijn partner. De hoogte van het partnerpensioen wordt vastgesteld alsof hetzelfde pensioen op opbouwbasis zou zijn overeengekomen.
4. Na artikel 32 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 32a. Behoud aanspraak op partnerpensioen bij verlof
Indien de pensioenregeling voorziet in een partnerpensioen is het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden door de deelnemer tijdens de deelneming niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen.
5. Artikel 35 komt te luiden:
Artikel 35. Geen verjaring ten gunste van pensioenuitvoerder
Een rechtsvordering tegen een pensioenuitvoerder tot het doen van een uitkering verjaart niet bij leven van de pensioengerechtigde.
6. Artikel 38 komt te luiden:
Artikel 38. Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen, heeft de deelnemer of gewezen deelnemer het recht, in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen, te kiezen voor partnerpensioen in elk geval:
a. bij beëindiging van de deelnemerschap; en
b. met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan; waarbij de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70 percent bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.
2. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen, biedt de pensioenuitvoerder de deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.
3. De pensioenuitvoerder waarborgt dat bij gebruikmaking van het keuzerecht geen onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet.
4. De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van een ruilvoet of opbouwkeuzevoet dat voldaan wordt aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van dat ouderdomspensioen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de keuzemogelijkheid, de wijze waarop de keuzemogelijkheid wordt geboden en de collectieve actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in het vierde lid.
6. De in het eerste lid omschreven mogelijkheid heeft geen betrekking op het deel van een ouderdomspensioen waarop een recht op uitbetaling rust als bedoeld in artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
7. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het tweede lid in het laatste jaar voor de ingang van het ouderdomspensioen is aangeboden, gaat de pensioenuitvoerder over tot het uitruilen van het ouderdomspensioen in partnerpensioen indien:
a. de beroepspensioenregeling niet voorziet in een aanspraak op partnerpensioen vanaf de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat; en
b. de deelnemer of gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partnerrelatie heeft.
8. In de beroepspensioenregeling wordt bepaald wat de verhouding is tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil als bedoeld in het zevende lid.
9. Indien de uitruil, bedoeld in het zevende lid, ertoe zou leiden dat het ouderdomspensioen op jaarbasis lager wordt dan het op grond van artikel 40 bepaalde bedrag wordt de in het achtste lid bedoelde verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zodanig aangepast dat het ouderdomspensioen op jaarbasis meer bedraagt dan het op grond van artikel 40 bepaalde bedrag.
In onderdeel DD wordt in artikel 41, eerste en derde lid, «de artikelen 42 tot en met 49h» vervangen door: de artikelen 42 tot en met 49ha.
In onderdeel II komt artikel 55 te luiden:
Iedere bepaling die een instemmingsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het beroepspensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het beroepspensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.
Onderdeel LL wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 62 komt te luiden:
Artikel 62. Terugstorting of premiekorting
1. Het beroepspensioenfonds kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie indien ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 59, 65 en 66 en de eventuele voorwaardelijke toeslagen kunnen worden nagekomen overeenkomstig de artikelen 49k en 67c.
2. Het beroepspensioenfonds kan uitsluitend terugstorten indien:
a. ten aanzien van de pensioenverplichtingen wordt voldaan aan de artikelen 59, 65 en 66;
b. de voorwaardelijke toeslagen met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend en kunnen worden verleend overeenkomstig de artikelen 49k en 67c;
c. de korting op de pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van artikel 67 in de voorgaande tien jaar gecompenseerd is.
2. Artikel 67f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. In de in het eerste lid bedoelde situatie dient het beroepspensioenfonds binnen twee maanden of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt, een concreet en haalbaar kortetermijnherstelplan ter instemming bij de toezichthouder in. In dit kortetermijnherstelplan werkt het beroepspensioenfonds uit hoe het uiterlijk binnen drie jaar zal voldoen aan artikel 64 waarbij:
a. de kans op herstel verbetert;
b. de risico’s voor de aanspraak- en pensioengerechtigden niet toenemen; en
c. de kans op toeslagverlening niet negatief worden beïnvloed.
2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en vierde tot het vierde en vijfde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid geldt voor het kortetermijnherstelplan een termijn van een jaar indien:
a. niet is voldaan aan de voorwaarden in het tweede lid sub a, b en c; of
b. het beroepspensioenfonds bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot.
3. Artikel 67g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bij of krachtens de artikelen 64, 65, 67, eerste lid, onderdeel a, 67c, 67d en 67f» vervangen door: bij of krachtens de artikelen 64, 65, 67, eerste lid, onderdeel a, 67c en 67d.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De toezichthouder kan in bijzondere gevallen, rekening houdend met de specifieke situatie van het beroepspensioenfonds en in het belang van de aanspraak-, en pensioengerechtigden, op aanvraag van een beroepspensioenfonds dat geen bijdragen ontvangt van een in een andere lidstaat gevestigde zelfstandige of beroepsgenoot, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens artikel 67f bepaalde.
4. In artikel 67h wordt «15 jaar respectievelijk een jaar» vervangen door: 15 jaar respectievelijk drie en een jaar.
5. Na artikel 67i wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden, ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de artikelen 59, 61, tweede lid, 65, 67d, 67f en 67i, regels gesteld over:
a. het minimale percentage van het gemiddelde loon- of prijsindexcijfer;
b. het maximaal te hanteren gemiddelde rendement op vastrentende waarden; en
c. de maximaal te hanteren risicopremies op onder andere aandelen en onroerend goed.
2. De in het eerste lid bedoelde regels worden iedere drie jaren getoetst, rekening houdend met financieel-economische ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien van toekomstige financieel-economische verwachtingen.
3. Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van een commissie bestaande uit een vertegenwoordiger van De Nederlandsche Bank N.V., van het Centraal Planbureau, twee leden op voordracht van de Stichting van de Arbeid en een door Onze Minister aan te wijzen lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het derde lid bedoelde commissie.
5. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Onderdeel MM wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van artikel 73 komt te luiden:
2. In artikel 86, onderdeel b, wordt «zonder de bevoegde autoriteiten» vervangen door: de bevoegde autoriteiten.
In onderdeel NN komt artikel 104a, eerste lid, te luiden:
1. Het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 22r, eerste lid, onderdeel a, kan een verzoek in het kader van het recht op enquête, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam indien voorafgaand aan de indiening van dat verzoek het intern toezicht, bedoeld in artikel 22r, eerste lid, onderdeel b, zich daarover heeft uitgesproken.
Onderdeel PP wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «twee nieuwe artikelen» vervangen door: drie nieuwe artikelen.
2. Voor artikel 105 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 104b. Evaluatiebepaling
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk op het terrein van communicatie, toezicht en administratieve lasten.
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot het tweede en derde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:
1. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister de nummering van de artikelen van de Pensioenwet opnieuw vast en brengt hij de in de Pensioenwet voorkomende aanhalingen van de artikelen met de nieuwe nummering in overeenstemming.
2. In het tot tweede vernummerde lid wordt «en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen» vervangen door: en brengt hij de in de Wet verplichte beroepspensioenregeling voorkomende aanhalingen.
Artikel 81, onderdeel E, komt te luiden:
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. In het tweede lid wordt «artikel 1, zesde lid, van de PSW wordt het» vervangen door: de Pensioenwet wordt de Stichting.
3. De aanduiding «2.» voor het tweede lid vervalt.
Artikel 85 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel G, tweede lid, komt te luiden:
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het lichaam, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, kan slechts als verzekeraar van een pensioen optreden ter uitvoering van een pensioenovereenkomst die door dat lichaam is gesloten met een directeur-grootaandeelhouder, dan wel ter uitvoering van een in dat lichaam ondergebrachte pensioenovereenkomst van een directeur-grootaandeelhouder en diens werkgever, waarbij het begrip directeur-grootaandeelhouder wordt opgevat overeenkomstig artikel 1 van de Pensioenwet. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van de eerste volzin.
2. Onderdeel H, vierde lid, komt te luiden:
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het eerste lid is niet van toepassing bij een vervreemding als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de Pensioenwet alsmede bij een vermindering als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van die wet.
3. In onderdeel J wordt in artikel 38k «bij artikel 59» vervangen door: bij artikel 66.
Artikel 93 wordt gewijzigd als volgt:
1. De aanhef komt te luiden:
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 augustus 2004 ingediende wetsvoorstel betreffende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht) tot wet is verheven en in werking treedt, wordt de Pensioenwet, of indien de Pensioenwet nog niet in werking is getreden, het wetsvoorstel houdende regels betreffende pensioenen, als volgt gewijzigd:.
2. Na onderdeel C een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 47, vijfde lid, komt te luiden:
5. Afdeling 4.2.3 van de Wet financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde premieovereenkomsten ingeval de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid over de beleggingen heeft overgenomen.
Na artikel 93 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 93a. Wijziging Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht inverband met latere invoering Wet verplichte beroepspensioenregeling
Indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt voordat het bij koninklijke boodschap van 7 augustus 2006 ingediende wetsvoorstel tot invoering van de Wet op het financieel toezicht en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht) tot wet wordt verheven en in werking treedt, vervalt artikel 163 van het wetsvoorstel voor de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht.
Artikel 94 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het opschrift en de aanhef komen te luiden:
Artikel 94. Wijziging Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met Wet op het financieel toezicht
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 augustus 2004 ingediende wetsvoorstel betreffende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht) tot wet is verheven en in werking treedt, wordt de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals deze luidt na inwerkingtreding van deze wet, of, of indien deze wet nog niet in werking is getreden, dit wetsvoorstel, als volgt gewijzigd:
2. In artikel 94 wordt na onderdeel C een onderdeel ingevoegd, luidende:
Artikel 29, vijfde lid, komt te luiden:
5. Afdeling 4.2.3 van de Wet financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde premieovereenkomsten ingeval de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid over de beleggingen heeft overgenomen.
Aan artikel 97 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1» voor de tekst, een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij de vaststelling van het in het eerste lid bedoelde tijdstip van inwerkingtreding kan onderscheid gemaakt worden tussen pensioenuitvoerders.
De bedoeling van de regeling in het tweede lid is dat het pensioen van een directeur-grootaandeelhouder wiens pensioentoezegging een jaar na inwerkingtreding van de Pensioenwet (nog steeds) is ondergebracht als pensioen in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet, wordt aangemerkt als pensioen in de zin van de Pensioenwet. De regeling in lid 2 was echter niet voldoende voor de situatie dat het pensioen van een directeur-grootaandeelhouder bij een verzekeraar is ondergebracht. In dat geval kan het namelijk gaan om een pensioenregeling in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet, namelijk wanneer de directeur-grootaandeelhouder «meeloopt» in de collectieve regeling voor het hele personeel, maar het kan ook gaan om de situatie dat de directeur-grootaandeelhouder niet voor meelopen in deze collectieve pensioenregeling heeft gekozen, en ook niet voor «eigen beheer», maar de voor pensioen bestemde premies als «derdepijler product» bij een verzekeraar heeft ondergebracht.
Met de wijziging van het tweede lid en het toevoegen van het nieuwe derde lid wordt bereikt dat de directeur-grootaandeelhouder, wiens pensioen bij een verzekeraar is ondergebracht, expliciet de keuze kan maken om dit pensioen als pensioen in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet aan te merken. Deze keuze moet hij uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van de Pensioenwet maken. In dat geval zal dat pensioen na het overgangsjaar ook onder de Pensioenwet vallen. Indien de directeur-grootaandeelhouder dit niet wil, en dus niet aangeeft dat er sprake is van pensioen in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet, zal er ook geen sprake zijn van pensioen in de zin van de Pensioenwet.
Het oude vijfde lid vervalt omdat het overbodig is. De bepaling gaf een regeling voor de situatie dat dezelfde directeur-grootaandeelhouder verschillende pensioensoorten verschillend behandelt in die zin dat hij bijvoorbeeld het nabestaandenpensioen onderbrengt bij een pensioenfonds en het ouderdomspensioen niet. Het is echter niet nodig dit apart te regelen. Indien een directeur-grootaandeelhouder een bepaalde soort pensioen heeft ondergebracht als tweede pijler pensioen en een andere soort niet, volgt al uit de andere leden van artikel 8 dat, na het overgangsjaar, de eerste soort wel als pensioen in de zin van de Pensioenwet wordt aangemarkt en de tweede soort niet.
Tot de datum van inwerkingtreding van de bepaling met betrekking tot de startbrief, blijft de (beperktere) verplichting van artikel 17, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing. Op grond van deze bepaling moet de deelnemer bij toetreding op de hoogte worden gesteld van de statuten en reglementen. Deze bepaling is alleen van toepassing op pensioenfondsen. Omdat in de Regelen verzekeringsovereenkomsten PSW niet een vergelijkbare bepaling staat, is er voor gekozen om artikel 17, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet van overeenkomstige toepassing te laten zijn op verzekeraars. Overigens zal het bij het reglement, tot de inwerkingtreding van artikel 33 van de Pensioenwet, nog kunnen gaan om het oude reglement dat nog niet aan de Pensioenwet is aangepast.
De verplichting om uitvoeringsovereenkomsten te sluiten betekent voor verzekeraars dat zij met (mogelijk vele) werkgevers moeten gaan onderhandelen. Omdat dit veel tijd kost krijgen verzekeraars een jaar extra de tijd om uitvoeringsovereenkomsten te sluiten.
Ten onrechte is hier artikel 25 van de Pensioenwet nog niet vermeld. In de artikelsgewijze toelichting was dit al wel vermeld.
Verzekeraars zijn onder de Pensioen- en spaarfondsenwet niet verantwoordelijk voor (de inhoud van) het pensioenreglement. Onder de Pensioenwet worden ze hier wel verantwoordelijk voor.
Het mag niet voorkomen dat het pensioenreglement aan de deelnemer iets belooft, dat door de verzekeraar niet kan worden nagekomen, omdat er geen deugdelijke financiering van de toezegging is afgesproken met de werkgever. Gebeurt dit wel dan kunnen verzekeraars hierop worden aangesproken. Daarbij is het natuurlijk niet zo dat die verantwoordelijkheid zich gaat uitstrekken over de inhoud van pensioenreglementen voor de inwerkingtreding van de betreffende bepalingen.
Om het aanbod te kunnen doen om de beleggingsverantwoordelijkheid over te laten nemen, dient de pensioenuitvoerder bekend te zijn met het adres van de (gewezen) deelnemer. Bij degenen die voor inwerkingtreding van de wet gewezen deelnemer zijn geworden zal dat niet altijd het geval zijn. De pensioenuitvoerder hoeft dan dit aanbod alleen te doen aan de gewezen deelnemer waarvan hij het adres heeft en aan degene die zich meldt. Verder wordt geregeld dat het artikel in het eerste jaar van inwerkingtreding niet van toepassing is bij al bestaande contracten met verzekeraars.
Het behouden van de dekking van partnerpensioen geldt indien de beëindiging van de deelneming c.q. het opnemen van onbetaald verlof plaatsvindt na inwerkingtreding van de betreffende bepalingen.
Een meeverzekerde stijging is de toezegging aan de werknemer, dat de nominale pensioenuitkering vanaf datum pensioeningang periodiek omhoog zal gaan met een vooraf vastgesteld percentage. Op deze meeverzekerde stijgingen is het gelijke behandelingsartikel «Nypels-Groenman» in de Pensioen- en spaarfondsenwet (artikel 8, leden 5 en 6) niet van toepassing (omdat onvoorwaardelijke verhogingen van de nominale uitkering niet onder het begrip toeslag in de Pensioen- en spaarfondsenwet vielen).
Het equivalent van artikel 8, lid 5 en 6, van de Pensioen- en spaarfondsenwet in de Pensioenwet is artikel 52 van de Pensioenwet. Artikel 52 van de Pensioenwet ziet, in combinatie met de definitie van toeslag in de Pensioenwet wél op meeverzekerde stijgingen. Vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 52 moeten derhalve eventuele meeverzekerde stijgingen ook doorwerken voor gewezen deelnemers. Hiervoor is een overgangstermijn nodig. Immers mogelijk wil de werkgever de pensioentoezegging op dit punt veranderen, gelet op het feit dat het veel meer geld zal kosten nu ook gewezen deelnemers moeten meedelen. Gedurende die overgangstermijn blijven de oude bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing.
Daarnaast wordt geregeld dat de gelijke behandelingbepaling niet van toepassing wordt op meeverzekerde stijgingen die onder de Pensioenwet wél als toeslag worden aangemerkt, maar onder de Pensioen- en spaarfondsenwet niet.
Voorgesteld wordt de tekst van artikel 28, tweede en vijfde lid, aan te passen. In de eerste plaats wordt voor de toetsing van de afkoop niet gekeken naar de hoogte van de uitkering op de datum van beëindiging, maar wanneer de afkoop later plaatsvindt naar de hoogte van de uitkering inclusief eventuele toeslagen. Dat is administratief eenvoudiger. Dit wordt gerealiseerd door in het tweede en vijfde lid de woorden «getoetst op het tijdstip van de beëindiging van de deelneming minder bedraagt» te vervangen door: getoetst per 1 januari van dat jaar lager is.
Verder wordt voorzien in de situatie dat iemand bij inwerkingtreding van de wet nog geen twee jaar gewezen deelnemer is en de reguliere pensioendatum is gelegen voor het einde van die tweejaarstermijn. Tenslotte wordt niet langer gevraagd dat de betrokkene instemt met de afkoop, maar kan tot afkoop worden overgegaan tenzij de betrokkene daar bezwaar tegen maakt.
Op grond van het tweede lid van artikel 86 van de Pensioenwet en artikel 49k van de gewijzigde Wet verplichte beroepspensioenregeling is een toeslag alleen voorwaardelijk indien de pensioenuitvoerder in alle informatieverstrekking de voorwaardelijkheidsverklaring opneemt. Met de aanpassing van artikel 44 wordt buiten twijfel gesteld dat deze regel alleen van toepassing is op informatieverstrekking vanaf de datum van inwerkingtreding van genoemde artikelen.
In verband met de wijziging van artikel 97 van de Pensioenwet en het artikel 55 van de gewijzigde WVB inzake het instemmingsrecht is ook aanpassing van artikel 46 van het onderhavige wetsvoorstel noodzakelijk.
In artikel 119 van de Pensioenwet en artikel 64 van de gewijzigde WVB is bepaald dat een minimaal vereist eigen vermogen niet nodig is bij volledige overdracht, herverzekering of onderbrenging, mits de toezichthouder daarmee heeft ingestemd.
Indien bij de inwerkingtreding van de Pensioenwet en deze wet al sprake is van zo’n overdracht, herverzekering of onderbrenging is niet per direct alsnog de instemming van de toezichthouder nodig. De toezichthouder moet in elk geval uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van de genoemde artikelen de situatie beoordeeld hebben en instemming hebben gegeven. Indien echter na inwerkingtreding van genoemde artikelen de overeenkomst tot overdracht, herverzekering of onderbrenging wijzigt of wordt verlengd, is eerdere beoordeling door de toezichthouder wenselijk.
Wanneer de overeenkomst tot overdracht, herverzekering of onderbrenging wijzigt of wordt verlengd binnen drie jaar, dan is het wenselijk dat de toezichthouder uiterlijk binnen die drie jaar de situatie beoordeelt in verband met de instemming.
Indien de overeenkomst tot overdracht, herverzekering of onderbrenging wijzigt of wordt verlengd in de periode vanaf drie jaar tot vijf jaar na inwerkingtreding van genoemde artikelen, dan is het wenselijk dat de toezichthouder de situatie op dat moment beoordeelt.
Wanneer de overeenkomst tot overdracht, herverzekering of onderbrenging pas wijzigt of wordt verlengd op een tijdstip dat is gelegen vijf jaar of later na de inwerkingtreding van genoemde artikelen, dan beoordeelt de toezichthouder de situatie in elk geval uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van de Pensioenwet en deze wet.
Indien na de inwerkingtreding van de Pensioenwet en deze wet de overeenkomst tot herverzekering, overdracht of onderbrenging wordt beëindigd kan dit twee redenen hebben. Ten eerste dat het fonds niet langer herverzekert, overdraagt of onderbrengt en dan geldt uiteraard de eis van een minimaal vereist eigen vermogen conform artikel 119 van de Pensioenwet en artikel 64 van de WVB.
Ten tweede dat het fonds nog wel herverzekert, overdraagt of onderbrengt, maar dat bij een andere pensioenuitvoerder doet en in dat geval moet op grond van de genoemde artikelen direct instemming aan de toezichthouder worden gevraagd.
Met de vierde nota van wijziging bij het wetsvoorstel voor de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 54) is geregeld dat de parameters bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld.
De eerste keer gaat het om de vaststelling van de parameters per 1 januari 2007 voor een periode van 3 jaar. Het gaat hierbij om de actualisatie van de hoogte van de parameters die zijn opgenomen in de nota Uitwerking FTK. Het voorbereidingstraject dat bij deze parameters is gevolgd (advisering over de parameters door DNB en vervolgens consultatie door sociale partners) leidt ertoe dat een nieuwe set parameters op zijn vroegst in november 2007 kan worden vastgesteld. Daarom vereist de actualisatie per 1 januari 2007 dat de parameters per ministeriële regeling moeten worden vastgesteld. Die ministeriële regeling zal niet van kracht worden voordat de Kamer de gelegenheid heeft gehad zich erover uit te spreken.
Voor wijzigingen van die parameters in de toekomst zal het advies worden gevraagd van een onafhankelijke commissie bestaande uit een vertegenwoordiger van DNB, van het CPB, en twee leden op voordracht van de Stichting van de Arbeid en een door de Minister aan te wijzen lid, zoals dat naar aanleiding van een amendement (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 64) is opgenomen in artikel 131a van de Pensioenwet en door bijgevoegde nota van wijziging in artikel 67ia van de WVB.
Artikel 28, zesde lid, van de Pensioenwet wordt zodanig gewijzigd dat bij premievrijmaking alleen de kosten voortvloeiend uit het premievrij maken niet verrekend mogen worden met de pensioenaanspraken. Hierdoor wordt voorkomen dat deze bepaling ertoe leidt dat beheerskosten bij zuivere premieovereenkomsten nadat de premiebetaling is gestopt, niet in mindering mogen worden gebracht op rendementen of het kapitaal dat is opgebouwd.
De voorgestelde wijzigingen met betrekking tot artikel 47 hebben betrekking op een foutje in de tekst van artikel 47, vierde lid, van de Pensioenwet waarin ten onrechte het woord «zich»ontbreekt en op artikel 47, vijfde lid, Pensioenwet.
Met de wijziging van het vijfde lid wordt ten overvloede tot uitdrukking gebracht dat de genoemde bepalingen van de Wet financiële dienstverlening uiteraard alleen van toepassing kunnen zijn op de situatie dat de deelnemer of gewezen deelnemer ervoor gekozen hebben de verantwoordelijkheid over de beleggingen over te nemen.
Artikel 47 van de Pensioenwet is gewijzigd door het aangenomen amendement nr. 61 bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Pensioenwet. De hier voorgestelde wijziging regelt precies dat.
Ten aanzien de Wet verplichte beroepspensioenregeling is in een zelfde aanpassing voorzien (zie artikel 29 van de gewijzigde Wet verplichte beroepspensioenregeling.) Tevens wordt een correctie opgenomen ten aanzien van de opsomming van artikelen in artikel 64 van de Pensioenwet.
De tekst van artikel 20 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) was vorm gegeven overeenkomstig artikel 165 van de Pensioenwet waarbij ook het genoemde maximale boetebedrag is aangepast. Daarbij was echter ten onrechte de verwijzing naar de bijlage bij de wet inzake het bedrag van de boete niet meer vermeld. Bij de Wet Bpf 2000 blijft die bijlage bestaan. Aanpassing van die bijlage is bij algemene maatregel van bestuur mogelijk.
De bepaling in artikel 12, tweede lid, van de WVB hield er geen rekening mee dat de beroepspensioenregeling kan worden uitgevoerd door een verzekeraar. Immers in dat geval zullen er geen activiteiten (meer) in het beroepspensioenfonds plaatsvinden. In de bepaling wordt nu opgenomen dat er sprake is van een uitzonderlijk geval indien er geen bijdragen meer worden gedaan aan de pensioenuitvoerder. Dit kan aanleiding geven tot ambtshalve intrekking van de verplichtstelling.
Met de wijziging van artikel 20 wordt het amendement inzake de wacht- en drempeltijden op de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 39) in de WVB verwerkt.
Het vierde lid wordt aangepast omdat daar ten onrechte het derde lid niet werd genoemd.
Met de wijziging van artikel 22k wordt een amendement op artikel 24 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 65) in de WVB verwerkt. Hiermee wordt de verplichting geïntroduceerd om afspraken te maken over de voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar gesloten uitvoeringsovereenkomst.
Met de eerstgenoemde wijziging van artikel 22o wordt een amendement op artikel 28 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 31) in de WVB verwerkt. Daarmee wordt de periode waarin deelnemers de gelegenheid hebben om zich elders te verzekeren verlengd van een maand naar drie maanden.
Tevens wordt het zesde lid gewijzigd overeenkomstig artikel 28, zesde lid, van de Pensioenwet. Dit lid wordt zodanig gewijzigd dat bij premievrijmaking alleen de kosten voortvloeiend uit het premievrij maken niet verrekend mogen worden met de pensioenaanspraken. Hierdoor wordt voorkomen dat deze bepaling ertoe leidt dat beheerskosten bij zuivere premieovereenkomsten nadat de premiebetaling is gestopt, niet in mindering mogen worden gebracht op rendementen of het kapitaal dat is opgebouwd.
Met het voorgestelde artikel 22u worden pensioenuitvoerders conform artikel 34a van de Pensioenwet, zoals opgenomen in de vijfde nota van wijziging bij dat wetsvoorstel, verplicht om met het UWV een contract te sluiten op grond waarvan het UWV aan de pensioenuitvoerder de arbeidsongeschiktheid van de werknemer meldt. Het is de bedoeling om dit artikel per 1-1-2009 in werking te laten treden, zodat pensioenuitvoerders enige tijd krijgen om een dergelijke overeenkomst met het UWV te sluiten. De bepaling is van belang voor beroepsgenoten in loondienst.
Met de wijziging van artikel 26 wordt een amendement inzake het uniform pensioenoverzicht op artikel 35 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 51) in de WVB verwerkt.
Met de wijziging van artikel 27i wordt een amendement inzake een indexatielabel op artikel 45 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 83) in de WVB verwerkt.
Ingevolge artikel 27j van de WVB kan informatie elektronisch worden verstrekt indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner daarmee instemt. De instemming hoeft niet schriftelijk. In voorkomend geval is het aan de pensioenuitvoerder aan te tonen dat de betrokkene heeft ingestemd met elektronische verstrekking. Deze wijziging is overeenkomstig artikel 45a van de Pensioenwet.
Met de toevoeging van artikel 28a wordt een amendement inzake een pensioenregister tot opneming van artikel 46a in de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 58) in de WVB verwerkt. Deze bepaling beoogt te garanderen dat er uiterlijk op 1 januari 2011 een nationaal Pensioenregister bestaat waaraan alle pensioenuitvoerders medewerking dienen te verlenen.
Met de wijziging van artikel 29 wordt een amendement inzake de toepasselijkheid van de Wet financiële dienstverlening op artikel 47 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 61) in de WVB verwerkt.
Met de wijziging van artikel 31 wordt een amendement inzake vrijwillige voortzetting door zelfstandigen op artikel 49 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 75) in de WVB verwerkt.
Bij de WVB zal de situatie dat de persoon na beëindiging van het beroep waarvoor de verplichtstelling geldt, als zelfstandige een ander beroep gaat uitoefenen minder vaak voorkomen dan de situatie dat een werknemer na beëindiging van de dienstbetrekking als zelfstandige gaat werken. Toch is denkbaar dat de beroepsgenoot als zelfstandige doorgaat in een beroep dat niet onder een verplichtstelling valt, maar verwant is aan een beroep dat wel onder een verplichtstelling valt. In dat geval kan de langere termijn van vrijwillige voortzetting een functie vervullen.
Op basis van artikel 6 van de Regeling taakafbakening pensioenfondsen geldt thans een maximale termijn van drie jaar voor vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling, dan wel de periode van arbeidsongeschiktheid. De inhoud van de Regeling taakafbakening is in het wetsvoorstel geïncorporeerd. Met de hier voorgestelde wijzigingen wordt de in dat artikel (afgezien van een eventuele verlenging bij arbeidsongeschiktheid of bij het ontvangen van een uitkering na ontslag) maximaal toegestane termijn voor vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling voor pensioenfondsen en verzekeraars verlengd van drie naar tien jaar.
Met de wijziging van artikel 32 en de toevoeging van artikel 32a wordt een amendement op artikel 50 en tot invoeging van artikel 50a in de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 60) in de WVB verwerkt.
Met de wijziging van artikel 35 wordt een amendement inzake verjaring op artikel 53 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 59) in de WVB verwerkt.
Met de wijziging van artikel 38 wordt een amendement inzake uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen op artikel 55 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 85) in de WVB verwerkt.
Geconstateerd is verder dat in artikel 38 van de WVB, evenals in artikel 55 van de Pensioenwet, de zinsnede «met betrekking tot de perioden van opbouw» ten onrechte was opgenomen. Artikel 26 van dit wetsvoorstel regelt op welke perioden van opbouw dit artikel betrekking heeft. De zinsnede «ongeacht zijn burgerlijke staat» wordt, evenals in artikel 55 van de Pensioenwet, geschrapt omdat deze tot verwarring kan leiden. In artikel 1 van de WVB wordt een omschrijving van het begrip partner gegeven.
Voorgesteld wordt het opschrift van dit artikel te wijzigen van vetorecht in instemmingsrecht. Dat sluit beter aan op de formulering in het artikel zelf.
Tevens wordt voorgesteld de bepaling te herformuleren waardoor tot uitdrukking komt dat partijen die geen orgaan zijn van het beroepspensioenfonds geen instemmingsrechten kunnen uitoefenen. Met de wijziging van dit artikel is het mogelijk gemaakt dat fondsen, die hun deelnemersraad een instemmingsrecht hadden toegekend, deze situatie kunnen handhaven. Met deze wijziging is het eveneens mogelijk dat fondsen die geen instemmingsrecht hadden toegekend aan een eigen orgaan, de mogelijkheid hebben hen dit recht toe te kennen.
Daarnaast is aan dit artikel de zinsnede toegevoegd «tenzij in deze wet anders is bepaald». De voorgestelde wijzigingen zijn in lijn met de aanpassing van artikel 97 van de Pensioenwet, zoals opgenomen in de vierde nota van wijziging bij dat wetsvoorstel.
Met de wijziging van artikel 62 wordt een amendement inzake terugstorting of premiekorting op artikel 117 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 66) in de WVB verwerkt.
Met de wijziging van de artikelen 67f, 67g en 67h wordt een amendement inzake het kortetermijnherstelplan op de artikelen 128, 129 en 130 van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 84) in de WVB verwerkt.
Voorgesteld wordt dat de parameters bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. Daarbij wordt tevens een amendement op artikel 131a van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 64) in de WVB verwerkt.
Vóór de vaststelling van de algemene maatregel van bestuur wordt het oordeel gevraagd van een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van De Nederlandsche Bank N.V., het Centraal Planbureau en de Stichting van de Arbeid en een door de minister aan te wijzen lid. Ook wordt het conceptbesluit voorgehangen. Op deze wijze kan een zo zorgvuldig en evenwichtig mogelijke besluitvorming worden gerealiseerd.
De vaststelling per de datum van inwerkingtreding van de Pensioenwet en de gewijzigde WVB zal plaatsvinden bij ministeriële regeling aan de hand van een advies van De Nederlandsche Bank N.V. waarover sociale partners worden geconsulteerd. Zoals is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel voor de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr.17, blz. 45), zal die ministeriële regeling niet van kracht worden voordat de Kamer de gelegenheid heeft gehad haar opvatting erover kenbaar te maken. In dit wetsvoorstel wordt hierin voorzien. Bij de eerstvolgende vaststelling daarna zal de in artikel 67ia van de WVB en artikel 131a van de Pensioenwet opgenomen procedure toegepast worden.
Het woord «zonder» staat ten onrechte twee keer in het artikel, namelijk in de aanhef en in onderdeel b.
Met de wijziging van artikel 104a wordt een amendement inzake het enquêterecht op artikel 204a van de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 63) in de WVB verwerkt.
Met de toevoeging van artikel 104b wordt een amendement inzake evaluatie tot toevoeging van artikel 205a in de Pensioenwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 77) in de WVB verwerkt.
In verband met wijzigingen en amendementen is de nummering van het wetsvoorstel voor de Pensioenwet niet meer doorlopend. Door deze bepaling kan de nummering, voor publicatie in het Staatsblad, worden aangepast.
Het vervallen van het eerste lid van artikel 56 van de Wet privatisering ABP (WPA) is technisch van aard. De bepaling heeft de bedoeling om te bewerkstelligen dat de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing is op de Stichting Pensioenfonds ABP. Daartoe maakt artikel 56, eerste lid, een uitzondering op de bepaling in de PSW die pensioenfondsen waarvoor wettelijke regelingen gelden van de werking van de PSW uitzondert. In het wetsvoorstel Pensioenwet is via een andere systematiek, namelijk door middel van de begripsbepaling van het werknemerschap, geregeld dat de Stichting Pensioenfonds ABP onder de werking van de Pensioenwet valt. Aan de betreffende bepaling is dus geen behoefte meer.
Geconstateerd is dat met de aanvankelijk voorgestelde tekst voor artikel 19a, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 – anders dan beoogd – nog niet werd bewerkstelligd dat de huidige fiscale behandeling (inclusief de daarbij geldende voorwaarden) zoveel mogelijk van toepassing blijft bij een door een directeur-grootaandeelhouder (dga) in eigen beheer op te bouwen pensioen. In de eerste plaats was onvoldoende tot uitdrukking gebracht dat het in dit kader bedoelde lichaam niet de werkgever hoeft te zijn die het pensioen toekent. In de tweede plaats is thans toegevoegd dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van deze bepaling. Bij de invulling van deze voorwaarden zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de voorwaarden die thans zijn opgenomen in de door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgevaardigde Regeling voorwaarden pensioentoezeggingen aan direct en indirect grootaandeelhouders.
Verder wordt voorgesteld om in het vijfde lid van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 de abusievelijk opgenomen verwijzing naar artikel 51, zevende lid, Pensioenwet te vervangen door de beoogde verwijzing naar artikel 51, vijfde lid, Pensioenwet en aan dit lid toe te voegen de situatie waarin een vermindering in de zin van artikel 122 van de Pensioenwet plaatsvindt. Artikel 122 van de Pensioenwet ziet op een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten, die een pensioenfonds als uiterste middel kan toepassen wanneer de financiële positie daartoe noodzaakt. Deze vermindering wordt op grond van artikel 1 van de Pensioenwet aangemerkt als afkoop. Het is echter niet de bedoeling dat dit tot toepassing van artikel 19b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting LB 1964 leidt. Voorgesteld wordt om dit expliciet in dat artikel tot uitdrukking te brengen.
Tevens is in deze nota van wijziging een onjuiste verwijzing in het voorgestelde artikel 38k van de Wet op de loonbelasting 1964 gecorrigeerd.
De aanhef van artikel 93 wordt gewijzigd omdat de huidige tekst alleen voorziet in de situatie dat de Wet op het financieel toezicht in werking treedt nadat de Pensioenwet in werking is getreden, maar het is ook noodzakelijk te voorzien in de situatie dat de Wet op het financieel toezicht in werking treedt voordat de Pensioenwet in werking treedt.
Het toegevoegde artikel 93a voorziet in de situatie dat het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt voordat de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht in werking treedt. In dat geval zijn de wijzigigingen die zijn opgenomen in artikel 163 van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht niet meer noodzakelijk en kan dat artikel 163 vervallen.
Het opschrift en de aanhef van artikel 94 wordt gewijzigd omdat de hier geformuleerde wijzigingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling noodzakelijk zijn in verband met de inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht, ongeacht of de Wet op het financieel toezicht eerder dan wel later dan de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in werking treedt.
Bepaalde uit de Pensioenwet voortvloeiende verplichtingen kunnen zwaarder drukken op verzekeraars dan op pensioenfondsen. Met name ingeval verzekeraars een groot aantal lopende contracten moeten aanpassen. Dit laatste kan reden zijn om verzekeraars een langere periode te geven om inwerkingtreding van die verplichtingen voor te bereiden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30655-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.