30 655
Invoering van de Pensioenwet (Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet)

nr. 21
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 juni 2007

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft over de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 maart 2007 houdende de reactie op motie Omtzigt c.s. inzake het te laat ontvangen van pensioenuitkeringen door gepensioneerden (Kamerstuk 30 655, nr.20) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 31 mei 2007 gegeven antwoorden, zijn hieronder, voorzien van een inleiding afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Wit

De adjunct-griffier van de commissie,

Esmeijer

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VAN DE COMMISSIE

Vragen van de CDA-fractie

1

De Nederlandse vereniging van assurantieadviseurs en financiële dienstverleners (hierna: NVA) spreekt van 25 tot 50% gevallen waarbij eerste pensioenuitbetalingen van verzekeraars niet op tijd plaatsvinden, terwijl een grote verzekeraar zegt 0,5% klachten te ontvangen. Is er een sluitende redenering op basis van een steekproef van de klachten, waaruit dit verschil, een factor 50 tot 100, verklaard kan worden?

2

Waarom kost de pensioenoverdracht enkele maanden tijd? Heeft de regering maatregelen in gedachten die de pensioenoverdracht sneller maken? En welke wettelijke termijnen zijn er bij pensioenoverdracht?

3

Waarop kunnen individuen terugvallen indien er geen service niveau overeenkomsten zijn afgesproken, waarin de individuele pensioengerechtigde immers geen partij is?

4

Op welke wijze (schriftelijk, email, telefoon) kunnen mensen problemen bij specifieke pensioenuitvoerders bij de DNB onder de aandacht brengen?

5

Geopperd wordt dat ook bij waardeoverdracht voorschotten een oplossing kunnen zijn. Wanneer heeft iemand recht op een voorschot?

Vragen van de PvdA-fractie

6

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van de regering op de motie Omtzigt c.s. over het te laat ontvangen van pensioenuitkeringen door gepensioneerden. Toch hebben deze leden nog enkele vragen. De leden van de PvdA-fractie valt het op dat er een groot verschil is in het aantal klachten die de NVA meldt en het aantal klachten bij de ombudsman en bij de pensioenuitvoerders zelf. NVA stelt op basis van een enquête dat 25 tot 50% van de uitbetalingen niet op tijd (binnen 1 maand na pensioendatum) plaatsvinden. De regering komt op basis van klachten bij uitvoerders en de ombudsman op 0,5% van de nieuwe instroom.

Kan hier nog een aanvullende toelichting worden gegeven?

7

De oorzaak van de klachten blijken vooral verband te houden met meer complexe situaties voor de uitkering in relatie tot het moment waarop de pensioenaanvraag wordt ingediend. Deze problemen zijn hoogstwaarschijnlijk te voorkomen door op ruim op tijd de pensioenaanvraag in te dienen. Daar ligt ook taak van de pensioenuitvoerder, namelijk op tijd de deelnemers informeren over noodzaak indienen pensioenaanvraag en overzicht van de gegevens die daarvoor nodig zijn. Wat vindt de regering om dit op te nemen in de informatieplichten of afspraken te maken over het informeren van het bijtijds indienen van de pensioenaanvraag?

8

Komt de vertraging vaak of vaker voor bij weduwen en/of weduwnaars en het ontvangen van hun nabestaandenpensioen? Kan de regering dit verder uitzoeken, aangezien het voor deze groep onmogelijk is een pensioenvraag ruim op tijd in te dienen?

9

Wat betreft een aantal reacties op de suggesties van de Kamer zoals gedaan tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet:

Het wettelijk vastleggen dat pensioenuitkering twee maanden na pensioendatum uitbetaald moet worden is niet logisch wanneer er ook geen vaste termijn is voor het uiterlijk indienen van de pensioenaanvraag. Wanneer mensen de aanvraag te laat indienen is immers ook de uitbetaling later. Kan niet vastgelegd worden dat twee maanden na de pensioendatum uitbetaald moet worden mits de aanvraag op tijd is ingediend?

10

Een dwangsom bij te laat uitbetalen is volgens de regering in strijd met privaatrechterlijke pensioenovereenkomst. Bij forse overschrijdingen kan de deelnemer zelf naar de rechter of de ombudsman stappen. Ook de DNB kan bij slecht pensioenbestuur een aanwijzing geven. En ook hier geldt dat je pas vast kan stellen of uitbetaling te laat is wanneer je iets hebt afgesproken over het uiterlijk indienen van de pensioenaanvraag. Ook die dwangsom lijkt wat dat betreft een vrij fors instrument. Is de ombudsman hier voldoende voor toegerust?

Vragen van de VVD-fractie

11

De regering geeft aan dat uit informatie van DNB blijkt dat bij pensioenfondsen vertragingen in de pensioenuitbetalingen bij nieuwe/eerste pensioenbetalingen, slechts zeer incidenteel voorkomen en dat er zeker geen sprake is van een structureel probleem. Kan de regering deze incidentele gevallen nader kwantificeren?

12

De regering geeft aan dat uit de meest recente jaarverslagen van de Ombudsman Pensioenen kan worden afgeleid dat kwantitatief gezien weinig klachten zijn binnengekomen over de uitbetaling van pensioenen. Het betreft hier gegevens uit 2004, 2003 en 2001. Zijn er niet meer recentere gegevens afkomstig van deze bron beschikbaar?

13

De regering geeft aan dat volgens de Ombudsman Pensioenen de meeste betalingsproblemen zich voordoen in het buitenland. Wat zijn hiervan de oorzaken?

14

De NVA schat dat in 25% tot 50% van de nieuwe pensioenbetalingen de uitkering niet binnen één maand na de pensioendatum plaatsvindt. Hoe verhoudt deze inschatting zich tot de gegevens van de Ombudsman Pensioenen en DNB?

15

Door de NVA en «een grote pensioenverzekeraar» worden maar liefst twaalf oorzaken genoemd voor het te laat ontvangen van pensioenuitkeringen door gepensioneerden. Kan de regering aangeven wat de uitvoerende organisaties er op dit moment aan doen om deze oorzaken zoveel mogelijk uit te sluiten?

16

De regering geeft aan dat door de vergrijzing de druk op de uitbetaling van pensioenen alleen maar zal toenemen. Kan de regering aangeven welke maatregelen pensioenuitvoerders nu al nemen om dit gevolg van de vergrijzing tegen te gaan?

17

De regering geeft zelf ook een aantal oorzaken aan van vertraging in pensioenbetalingen. Hoe verhoudt deze opsomming zich tot de lijst van mogelijke oorzaken die de NVA en de pensioenverzekeraar noemen?

18

Pensioenuitvoerders hebben door hun toegang tot de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en DNB door haar aanwijzingsbevoegdheid mogelijkheden om vertraging bij pensioenuitbetaling te voorkomen. Op welke wijze wordt hier op dit moment gebruik van gemaakt?

19

Kan de regering aangeven waarom het niet mogelijk is om de pensioenuitkering tot uitbetaling te laten komen zonder de meldingsplicht van de pensioengerechtigde?

Vragen van de PVV-fractie

20

De regering merkt op dat «gebleken is dat het aantal ingediende klachten erg meevalt (14 zaken in 2004). Zijn daar meer recente cijfers van?

21

Is de regering zich ervan bewust dat het hier gaat om een categorie mensen (ouderen) die doorgaans niet snel klagen, waardoor de vraag rijst hoe representatief deze cijfers zijn?

22

Wordt er door de pensioenfondsen actief gespeurd naar achterstanden of wachten de maatschappijen eerst af tot er klachten komen?

23

Deelt de regering de mening van de PVV-fractie dat het absurd is dat betalingen vertraging oplopen omdat er geen vervanging is tijdens vakantie of dat een tekenbevoegd medewerker niet aanwezig is? Dat dit een of twee dagen voorkomt is tot daaraan toe, maar dat dit als excuus wordt aangevoerd voor betalingsachterstand is ongehoord. Is de regering bereid de maatschappijen hierover aan te spreken?

II. ANTWOORD VAN DE MINISTER

Met waardering heb ik kennis genomen van de inbreng van de leden van de verschillende fracties.

Hierbij wil ik ingaan op de gestelde vragen. Voor de volledigheid meld ik u dat de beantwoording is opgesteld samen met De Nederlandsche Bank (DNB).

1. Vragen over het aantal gevallen van vertraging in pensioenbetalingen

De leden van de fracties van CDA, PvdA en VVD vragen een toelichting op het verschil tussen het aantal klachten zoals afkomstig van de NVA, de ombudsman en pensioenuitvoerders.

Allereerst dient te worden vermeld dat de boven genoemde aantallen op verschillende wijzen zijn verkregen. De door de NVA genoemde aantallen zijn geïnventariseerd via een enquête onder aangesloten leden. De aantallen zoals vermeld in jaarverslagen van de ombudsman zijn gebaseerd op daadwerkelijk bij de ombudsman ingediende klachten. Ook de door de geraadpleegde grote pensioenverzekeraar genoemde klachten zijn gebaseerd op in de eigen organisatie geadministreerde klachten.

Daarnaast is relevant dat – zoals ik in mijn brief van 7 maart jl. (30 655–20) heb willen aangeven – dat voor de behandeling van klachten een bepaalde volgorde geldt. In eerste instantie zullen mensen met hun klacht hun tussenpersoon benaderen, in tweede instantie de pensioenuitvoerder en pas in derde instantie de ombudsman. Hoe verder in dit traject, des te geringer zal het aantal klachten zijn. Immers, tussentijds zal, al dan niet door toedoen van tussenpersonen of pensioenuitvoerders, een deel van de klachten worden verholpen. De tweede of derde fase in de klachtenafhandeling is dan overbodig. Dat de NVA meer klachten registreert dan pensioenuitvoerders of de ombudsman, is vanuit dat oogpunt verklaarbaar.

De constatering dat de aantallen zoals afkomstig van de ombudsman en de grote pensioenverzekeraar, zich met elkaar verhouden, terwijl die van de NVA substantieel hoger liggen, is in mijn ogen een illustratie van de zojuist bedoelde volgorde. Het geeft mijns inziens aan dat tussenpersonen en pensioenuitvoerders inderdaad een groot deel van de klachten oplossen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de door de regering in de brief van 7 maart jl. genoemde oorzaken zich verhouden tot de lijst van mogelijke oorzaken die de NVA en de pensioenverzekeraar noemen.

In paragraaf 3 van de brief van 7 maart jl. zijn mogelijke oorzaken opgenomen van vertraging in pensioenbetalingen. De door de NVA en de pensioenverzekeraar aangedragen oorzaken zijn een weergave van de in de praktijk voorkomende oorzaken. Het verschil tussen beide geeft aan dat een aantal potentiële oorzaken zich in de praktijk amper of niet voordoet en een ander aantal wel. Zo blijkt dat vertraging in de pensioenbetaling in de praktijk het meest voorkomt bij nieuwe, eerste pensioenbetalingen door pensioenverzekeraars, vaak verbonden is aan de bepaling van het recht op pensioenuitkering, shoppen door de pensioengerechtigde of de definitieve berekening van het pensioen.

De leden van de VVD-fractie halen passages aan uit de brief van 7 maart jl. aan de Kamer, waarin is gemeld dat bij pensioenfondsen vertragingen in de pensioenuitbetalingen bij nieuwe, eerste pensioenbetalingen, slechts zeer incidenteel voorkomen en dat er zeker geen sprake is van een structureel probleem. Zij vragen of incidentele gevallen nader kunnen worden gekwantificeerd.

Volgens DNB ging het bij het in de brief van 7 maart jl. genoemde pensioenfonds met incidentele gevallen van vertraagde uitbetaling in 2005 en 2006, om minder dan 30% van het totaal aantal pensioengerechtigden van dat pensioenfonds dat last had van de verlate uitbetaling. Ik wil nogmaals benadrukken dat het bij het betreffende pensioenfonds om een éénmalige, incidentele gebeurtenis ging, waarbij – zoals ik in mijn vorige brief al aangaf – de oorzaak buiten het pensioenfonds lag. Daarnaast betrof de vertraging slechts enkele dagen. Verdere kwantificering is volgens DNB niet mogelijk omdat daardoor de wettelijke geheimhou- dingsplicht die voor de toezichthouder geldt, teveel in het geding zou komen. Publiek toegankelijke cijfers mogen immers niet herleidbaar zijn tot individuele pensioenfondsen.

De leden van de VVD-fractie vragen of er niet meer recente gegevens beschikbaar zijn van de Ombudsman Pensioenen dan gegevens uit 2004, 2003 en 2001.

Ook de leden van de PVV stellen hierover vragen.

Het verslag van de Ombudsman Pensioenen over de jaren 2005–2006 is op dit moment nog niet gereed. Wel is thans het Jaarverslag 2006 van de Ombudsman Verzekeringen beschikbaar. Daar waar over 2005 97 klachten bij levensverzekeringen vertraging in behandeling of uitkering betroffen, ligt dat aantal over 2006 op 121. Daarmee is dit aantal over 2006 nagenoeg gelijk aan het aantal over 2004 (122).

Op basis van meer recente informatie van DNB kan worden afgeleid dat actuele aantallen niet substantieel afwijken van die van enkele jaren geleden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de vertraging in de pensioenbetalingen vaak of vaker voorkomt bij weduwen en/of weduwnaars en het ontvangen van hun nabestaandenpensioen, in vergelijking met ouderdomspensioen. Deze leden vragen of dit verder uitgezocht kan worden, aangezien het voor deze groep onmogelijk is een pensioenaanvraag ruim op tijd in te dienen.

Voordat nabestaandenpensioen kan worden uitbetaald, moet worden vastgesteld of daarop recht bestaat en zo ja wie daarop recht heeft. In principe zijn dit ingewikkelder handelingen dan die noodzakelijk zijn voor de afhandeling van de aanvraag voor ouderdomspensioen en de uitbetaling daarvan. Daarom is er ook doorgaans meer tijd mee gemoeid.

Uit de mij bekende gegevens van de Ombudsman Verzekeringen en de Ombudsman Pensioenen is niet af te leiden of klachten over vertraging in behandeling of uitkering van pensioenen vaker voorkomen bij nabestaanden- dan bij ouderdomspensioen. Op grond van bovenstaande is wel te verwachten dat vertraging in pensioenbetalingen relatief vaker voorkomt bij nabestaandendan bij ouderdomspensioen.

Op basis van informatie van DNB kan ik u aanvullend het volgende melden. Bij het in de brief van 7 maart jl. genoemde pensioenfonds waarbij verlate uitbetaling aan de orde kwam, ging het om allerlei soorten pensioen. Het probleem sloeg daardoor niet neer bij één type pensioenuitkering. Daarnaast is een van de elementen waar DNB in 2007 in het toezicht bij grotere pensioenverzekeraars op focust, de vraag in hoeverre de administratie op orde is. Mogelijke tekortkomingen die zouden kunnen leiden tot verlate uitbetalingen worden zodoende gesignaleerd en zullen door DNB aan mij worden gerapporteerd in het jaarverslag van DNB. Het jaarverslag van DNB 2007 zal u door de minister van Financiën en mij te zijner tijd worden aangeboden.

De leden van de VVD-fractie stellen dat door de vergrijzing de druk op de uitbetaling van pensioenen alleen maar zal toenemen. Genoemde leden vragen welke maatregelen pensioenuitvoerders nu al nemen om dit gevolg van de vergrijzing tegen te gaan.

Ik ga er vanuit dat pensioenuitvoerders de capaciteit voor de afhandeling van de pensioenaanvragen zullen aanpassen aan de hoeveelheid aanvragen en tijdig maatregelen zullen treffen als op dit vlak spanning zou ontstaan. Hierbij is relevant dat pensioenuitvoerders de stroom toekomstige gepensioneerden thans reeds kunnen zien aankomen in hun eigen bestanden en daarop kunnen anticiperen. Ook nu al gaan steeds meer mensen met pensioen. Omdat vertragingen bij pensioenbetalingen amper oplopen, heb ik geen reden om aan te nemen dat pensioenuitvoerders geen adequate maatregelen treffen.

De leden van de PVV-fractie vragen of ik mij ervan bewust ben dat het hier gaat om een categorie mensen (ouderen) die doorgaans niet snel klagen, waardoor de vraag rijst hoe representatief de cijfers zijn.

In geval van ouderdomspensioen, zal de leeftijd van degenen die potentieel een klacht indienen bij vertraagde pensioenbetaling, liggen op de pensioengerechtigde leeftijd. Gezien de omvang van het aanvullend pensioen en het belang van (aanstaand) pensioengerechtigden bij tijdige afhandeling van hun pensioenaanvraag en tijdige uitbetaling van het pensioen, ga ik er vanuit dat dit hen niet ervan zal weerhouden in geval van vertraging in de pensioenuitbetaling, hierover een klacht in te dienen.

Bij nabestaandenpensioen is de leeftijd van de pensioengerechtigde variabel. Klachten hierover zullen bijgevolg niet uitsluitend of in hoge mate door oudere personen worden ingediend.

Overigens is het in mijn ogen geenszins een gegeven dat er verband bestaat tussen de leeftijd en de mate waarin en wijze waarop mensen in staat zijn een klacht in te dienen over hun pensioenbetaling.

De leden van de PVV-fractie vragen zich af of er door de pensioenfondsen actief gespeurd wordt naar achterstanden of wachten de maatschappijen eerst af tot er klachten komen.

Eén van de kerntaken van een pensioenfonds is het doen van uitkeringen aan gepensioneerden, inclusief het hele administratief organisatorisch proces daaromheen. Volgens DNB krijgt een tijdige verstrekking van de uitkering als onderdeel van die kerntaak een hoge prioriteit bij pensioenfondsen. Daar hoort bij dat actief gemonitord wordt of pensioenuitkeringen tijdig worden verstrekt en toezicht wordt gehouden op de mate waarin en wijze waarop pensioenfondsen een beheerste en integere bedrijfsvoering voeren en waarborgen.

2. Vragen over specifieke oorzaken voor vertraging in pensioenbetalingen

Vooraf aan de vragen van de Kamerfracties over specifieke oorzaken voor vertraging in pensioenbetalingen, wil ik het volgende opmerken.

Eén van de belangrijke elementen bij het toezicht door DNB is onderzoeken of de administratieve organisatie en interne controle bij pensioenuitvoerders op orde is. Nagegaan wordt of een pensioenuitvoerder voldoende «in control» is, of – in juridische termen – een beheerste bedrijfsvoering heeft. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de gegevens van onder meer de externe en – indien voorhanden – van de interne accountant. Het optreden van vertraging in de pensioenbetaling kan voor DNB een signaal zijn dat de processen en procedures binnen de interne organisatie niet op orde zijn. Als er meer van dergelijke signalen zijn waardoor mogelijk niet langer sprake is van het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s, zal DNB hierover de betreffende pensioenuitvoerder aanspreken. Mocht dat niet tot wijzigingen leiden, dan kan uiteindelijk een aanwijzing worden gegeven.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom pensioenoverdracht enkele maanden tijd kost, vragen of de regering maatregelen in gedachten heeft die de pensioenoverdracht sneller maken en vragen welke wettelijke termijnen er zijn bij waardeoverdracht.

Allereerst moet het totaal opgebouwde pensioenkapitaal bij de overdragende pensioenuitvoerder worden berekend. Vervolgens moet de ontvangende pensioenuitvoerder berekenen welk pensioen kan worden ingekocht met het over te dragen kapitaal. In de Memorie van Toelichting van het toenmalige wetsvoorstel Regels betreffende pensioenen (Kamerstukken II, 2006/2007, 30 413, nr. 3, paragraaf 7.2.2) is aangeduid welke combinaties zich bij waardeoverdracht kunnen voordoen. Hoewel aan de keuze voor waardeoverdracht indicatieve berekeningen ten grondslag zullen liggen, is met het bepalen van de definitieve berekeningen doorgaans enkele maanden gemoeid, vanwege de complexiteit hiervan.

Gezien het belang van de ontvangende pensioenuitvoerder en de pensioengerechtigde bij tijdige afhandeling van de waardeoverdracht, zijn in de Pensioenwet en in het Besluit van 18 december 2006 (Staatsblad 2006, 709), houdende vaststelling van regels ter uitwerking van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in hoofdstuk 6 regels met betrekking tot waardeoverdracht gesteld, die overigens geen wijziging betekenen ten opzichte van de voormalige Pensioen- en spaarfondsenwet. Zo geldt er voor de deelnemer een termijn van zes maanden vanaf de verwerving van pensioenaanspraken bij de ontvangende pensioenuitvoerder voor het opvragen van een opgave van de pensioenaanspraken van de ontvangende pensioenuitvoerder en vervolgens het indienen van een verzoek om waardeoverdracht (artikel 71, lid 3 Pensioenwet). Vervolgens dient de ontvangende pensioenuitvoerder binnen een maand informatie te vragen aan de overdragende pensioenuitvoerder (artikel 18 van genoemd besluit). Die informatie moet binnen twee maanden worden geleverd (artikel 19). Na ontvangst hiervan dient de ontvangende pensioenuitvoerder binnen twee maanden deze informatie aan de deelnemer te verstekken, onder vermelding van de aanspraken die zullen voortvloeien uit de waardeoverdracht (artikel 20). De deelnemer heeft vervolgens twee maanden het verzoek om waardeoverdracht in te dienen bij de ontvangende pensioenuitvoerder (artikel 21). Ook voor de afhandeling van de waardeoverdracht gelden regels, zoals het betalen van de overdrachtswaarde door de overdragende aan de ontvangende pensioenuitvoerder binnen tien werkdagen na de ontvangst van het verzoek tot waardeoverdracht (artikel 23).

Additionele wettelijke termijnen ter versnelling van de afhandeling van waardeoverdracht, lijken mij niet nodig; deze zouden uit oogpunt van zorgvuldigheid ook niet gewenst zijn en worden daarom thans niet overwogen.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de oorzaken van het feit dat de meeste betalingsproblemen volgens de Ombudsman Pensioenen zich voordoen in het buitenland.

Als belangrijkste oorzaak geldt de verificatie van het nog in leven zijn van de deelnemer op de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verificatie is complexer indien een gepensioneerde in het buitenland woonachtig is, in vergelijking met een in Nederland wonende pensioengerechtigde, bijvoorbeeld omdat bij een in het buitenland woonachtige pensioengerechtigde geen beroep gedaan kan worden op de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).

De leden van de PVV-fractie vragen of het niet absurd is dat betalingen vertraging oplopen omdat er geen vervanging is tijdens vakantie of dat een tekenbevoegde medewerker niet aanwezig is. Dat dit een of twee dagen voorkomt is tot daaraan toe, maar dat dit als excuus wordt aangevoerd voor betalingsachterstand is ongehoord, aldus genoemde leden. Zij vragen of maatschappijen hierover worden aangesproken.

Ik constateer met genoegen dat dergelijke situaties in de praktijk nagenoeg niet voorkomen, zoals blijkt uit de inventarisatie van in de praktijk voorkomende oorzaken van vertraging in pensioenbetalingen. Desalniettemin zijn deze situaties in de praktijk niet geheel uit te sluiten.

Indien sprake is van structurele organisatorische redenen voor vertraging in pensioenbetalingen door een bepaalde pensioenuitvoerder, zal DNB daarop toezien en zo nodig handhavinginstrumenten inzetten.

3. Vragen over bestaande of gesuggereerde oplossingen

Ter inleiding hecht ik eraan het volgende op te merken.

De verantwoordelijkheid voor pensioenen in het algemeen en voor de uitbetaling van pensioenen in het bijzonder, ligt primair bij sociale partners. Dat brengt mij ertoe terughoudend om te gaan met additionele regelgeving met betrekking tot die uitbetaling. Daarnaast moet extra regelgeving proportioneel zijn ten opzichte van de aard en omvang van de problematiek.

De leden van de PvdA-fractie doen de suggestie om het informeren van deelnemers over de noodzaak een pensioenaanvraag in te dienen, inclusief een overzicht van gegevens die daarvoor nodig zijn, op te nemen in de informatieplichten of afspraken te maken over het informeren van het bijtijds indienen van de pensioenaanvraag. Zij vragen daarop een reactie.

Pensioenuitvoerders zijn primair verantwoordelijk voor de voorlichting over en uitvoering van de pensioenovereenkomsten. De wetgever heeft slechts als taak om een minimum aan voorlichting wettelijk te waarborgen. De wettelijke voorschriften zijn neergelegd in het Besluit houdende vaststelling van regels ter uitwerking van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Staatsblad 2006, 709). Eén van de algemene beginselen die de wetgever hierbij aanhoudt, is dat informatie tijdig aan de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde toegezonden moet worden. Pensioenuitvoerders dienen zelf te bepalen wat onder tijdig wordt verstaan. De toezichthouder kan daar vervolgens een oordeel over geven.

Het ligt voor de hand dat een pensioenuitvoerder, om op tijd tot uitbetaling van het pensioen te kunnen uitgaan, tijdig vóór de pensioendatum gegevens uitvraagt of verifieert bij de toekomstige pensioengerechtigde. Dat is ook de praktijk. Een wettelijke regeling druist daar tegenin. Ten aanzien van het eventueel maken van afspraken over het informeren van het bijtijds indienen van de pensioenaanvraag, is de vraag wie deze afspraken zou moeten overeenkomen. In principe is dit een aangelegenheid tussen pensioenuitvoerders en sociale partners. Indien zij tot dergelijke afspraken zouden besluiten, bestaan daartegen uiteraard geen bezwaren. Echter, de meerwaarde van dergelijke afspraken is beperkt, omdat in de praktijk pensioenuitvoerders doorgaans tijdig actie ondernemen met betrekking tot de pensioenaanvraag.

Ten aanzien van waardeoverdracht vragen de leden van de CDA-fractie wanneer iemand recht heeft op een voorschot.

Recht op een voorschot ontstaat indien het verstrekken daarvan onderdeel uitmaakt van de uitvoeringsovereenkomst tussen de (nieuwe) werkgever en de ontvangende pensioenuitvoerder. Of iemand recht heeft op een voorschot, kan dus per pensioenuitvoerder verschillen.

De leden van de CDA-fractie vragen waarop individuen kunnen terugvallen indien er geen service niveau overeenkomsten zijn afgesproken, waarin de individuele pensioengerechtigde immers geen partij is.

Het overeenkomen van service niveau overeenkomsten is in mijn brief aangehaald in het kader van verzekerde regelingen. Zoals de leden van de CDA-fractie terecht stellen, zijn individuele pensioengerechtigden geen formele partij in deze overeenkomsten. Deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden kunnen via de werknemersvertegenwoordigers, die betrokken zijn bij de pensioenovereenkomst, aandacht vragen voor het sluiten van dergelijke overeenkomsten. Daarnaast heeft de deelnemersraad adviesrecht inzake het sluiten, wijzigen of beëindigen van de uitvoeringsovereenkomst.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze mensen problemen bij specifieke pensioenuitvoerders bij DNB onder de aandacht kunnen worden gebracht.

Individuele (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden kunnen hun eigen pensioenuitvoerder altijd benaderen over aangelegenheden met betrekking tot hun pensioen. Dat kan zowel schriftelijk, per mail als per telefoon. Tevens kan dit rechtstreeks of via hun tussenpersoon.

Het over individuele gevallen benaderen van DNB, behoort niet tot de mogelijkheden. DNB treedt immers niet in individuele gevallen.

De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie op de suggestie om als termijn voor de uitbetaling te hanteren twee maanden na de pensioendatum, mits de aanvraag daarvoor op tijd is ingediend.

Ik acht een dergelijke suggestie niet nodig, maar ook niet wenselijk. De noodzaak ontbreekt, omdat thans reeds door sociale partners afspraken kunnen worden gemaakt over het moment van pensioenbetalingen. De toezichthouder heeft mogelijkheden om overt5redingen tegen deze afspraken te sanctioneren. Regelgeving acht ik niet wenselijk, omdat deze op gespannen voet staat met de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners voor genoemde afspraken.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de ombudsman voldoende is toegerust voor het inzetten van het in hun ogen vrij forse instrument van de dwangsom.

In tegenstelling tot wat de leden van de PvdA-fractie veronderstellen, is het niet de ombudsman die een dwangsom op kan leggen, doch DNB.

De leden van de VVD-fractie stellen dat de NVA en «een grote pensioenverzekeraar» maar liefst 12 oorzaken noemen voor het te laat ontvangen van pensioenuitkeringen door gepensioneerden. Genoemde leden vragen wat de uitvoerende organisaties er op dit moment aan doen om deze oorzaken zoveel mogelijk uit te sluiten.

Vooraf hecht ik eraan op te merken dat de door de NVA en de grote pensioenverzekeraar geïnventariseerde oorzaken niet complementair zijn, maar elkaar grotendeels overlappen. Vanwege de concentratie van de problematiek van vertraging in pensioenbetalingen bij verzekeraars, zijn bij een grote pensioenverzekeraar maatregelen geïnventariseerd ter beheersing van deze problematiek. Die inventarisatie heeft als belangrijkste maatregelen opgeleverd:

– Het tijdig opstarten van de pensioenaanvraag (gegevens opvragen of verifiëren);

– Ervoor zorgen dat de interne administratie op orde is en eventuele achterstanden worden weggewerkt;

– Het indien nodig of wenselijk hanteren van voorschotten.

Pensioenuitvoerders hebben door hun toegang tot de GBA en DNB door haar aanwijzingsbevoegdheid mogelijkheden om vertraging bij pensioenuitbetaling te voorkomen, aldus de leden van de VVD-fractie. Deze leden vragen op welke wijze hier op dit moment gebruik van wordt gemaakt.

Op grond van artikel 50 van de Pensioenwet zijn pensioenuitvoerders verplicht navraag te doen bij de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Volgens DNB hebben ook vrijwel alle pensioenuitvoerders toegang tot de gegevens van het GBA waardoor zij toegang hebben tot alle wijzigingen in het GBA.

DNB heeft tot op heden geen gebruik gemaakt van de aanwijzingsbevoegdheid vanwege problemen met tijdige uitbetaling van pensioenuitkeringen.

De leden van de VVD-fractie vragen aan te geven waarom het niet mogelijk is om de pensioenuitkering tot uitbetaling te laten komen zonder de meldingsplicht van de pensioengerechtigde.

Indien het recht op pensioen zou ontstaan zonder meldingsplicht van de pensioengerechtigde, dus zonder formele aanvraag, zou dit betekenen dat het recht van rechtswege ontstaat. Een dergelijk ontstaansrecht voor pensioenen acht ik onwenselijk. Pensioen is een zaak van sociale partners. Zij maken al dan niet afspraken over aanvullende pensioenen en wanneer het recht op uitkering ingaat. Daarnaast zou een dergelijk ontstaansrecht disproportioneel zijn, gezien de niet-structurele en in omvang beperkte problematiek. Ten slotte is het ontstaan van recht op pensioen ook niet noodzakelijk, omdat pensioenuitvoerders doorgaans tijdig vóór de pensioendatum (en daarmee ook ruim vóór de eerste pensioenbetaling) de aanvraagprocedure opstarten.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), Voorzitter, Van Gent (GL), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Ko°er Kaya (D66), Jonker (CDA), Ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Verdonk (VVD), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GL), Wolfsen (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), De Rouwe (CDA), Depla (PvdA), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Zijlstra (VVD), Cramer (CU), Biskop (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Crone (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

Naar boven