30 655
Invoering van de Pensioenwet (Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet)

nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2007

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Invoering van de Pensioenwet (Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet), heeft uw Kamer een motie aangenomen over het te laat ontvangen van pensioenuitkeringen door gepensioneerden (Kamerstukken II, 2006/07, 30 655, nr. 15). In deze motie is de regering verzocht binnen vier maanden na aanvaarding van de motie (op 24 oktober 2006) in overleg met de toezichthouder een onderzoek te doen naar de problematiek van te late pensioenbetalingen en met een voorstel te komen, dat een aanvaardbare, laagdrempelige oplossing biedt voor mensen die met deze problematiek geconfronteerd worden.

In deze brief doe ik u verslag van het onderzoek. Conform het verzoek zoals in de motie vermeld, is het onderzoek verricht samen met De Nederlandsche Bank (DNB).

Dit verslag is als volgt opgesteld. Allereerst worden de in de praktijk voorkomende problemen geïnventariseerd (1). Vervolgens wordt een overzicht gegeven van mogelijke oorzaken van vertragingen in pensioenbetalingen (2), die ook als achtergrond gelden voor de problematiek als zodanig. Daarna worden overwegingen geschetst voor het al dan niet treffen van additionele regelgeving ter beheersing van de problematiek (3). Dit wordt gevolgd door een reactie op suggesties zoals door Kamerleden gedaan bij de parlementaire behandeling van de Pensioenwet (4). Afgesloten wordt met afrondende conclusies (5).

Ten slotte meld ik u dat bij de inventarisatie van de problematiek gebruik is gemaakt van de informatie die de Nederlandse Vereniging van Assurantieadviseurs en financiële dienstverleners (NVA) in september onder de aandacht van Kamerleden heeft gebracht. Deze informatie is aan mijn ministerie beschikbaar gesteld, waarna – samen met DNB – hierover nader van gedachten is gewisseld met de NVA.

1. Inventarisatie aard en omvang problematiek in de praktijk

Vanuit diverse bronnen (DNB, jaarverslagen van de Ombudsman Pensioenen en de Ombudsman Verzekeringen, NVA, gesprek met een grote pensioenverzekeraar) is geïnventariseerd welke in de praktijk voorkomende oorzaken gelden voor vertraging in de uitbetaling van pensioenen. De meeste hiervan zijn in de Kamer genoemd in relatie tot de motie.

De inventarisatie geeft het volgende beeld.

Uit informatie van DNB blijkt dat bij pensioenfondsen vertragingen in de pensioenuitbetalingen bij nieuwe / eerste pensioenbetalingen, slechts zeer incidenteel voorkomen en dat er zeker geen sprake is van een structureel probleem. Weliswaar is er zowel in 2005 als in 2006 eenmalig sprake geweest van een aanzienlijk aantal vertraagde betalingen bij één pensioenfonds, maar dit vond een aanwijsbare oorzaak in de interne verwerking van de betreffende betalingen door de betrokken bank. Bovendien betrof het slechts een geringe tijdsoverschrijding en hebben het fonds en de betrokken bank adequate maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Deze vertragingen hadden consequenties voor zowel reeds ingegane als nieuwe pensioenen.

DNB heeft ook geconstateerd dat bij enkele verzekeraars achterstanden in (uitkeringen-)administratie voorkomen. Deze problemen krijgen zowel van DNB als – naar het oordeel van DNB – van de betrokken verzekeraars voldoende aandacht.

Overigens is van belang dat vertraging bij pensioenbetalingen bij verzekeraars zich in de voorkomende gevallen concentreert bij nieuwe/eerste pensioenbetalingen.

Uit de meest recente, tweejaarlijks verschijnende jaarverslagen van de Ombudsman Pensioenen kan worden afgeleid dat kwantitatief gezien weinig klachten zijn binnengekomen over problemen met de uitbetaling van pensioenen. In 2004 betroffen 14 zaken de uitbetaling van pensioenen. Ter vergelijking: in 2003 ging het om 16, in 2002 om 11 en in 2001 om 15 gevallen.

Ook ter nadere bepaling van de aard van de problemen, is gekeken naar de jaarverslagen. In het jaarverslag 2003/2004 is ter toelichting van zaken over uitbetaling van pensioenen het volgende opgenomen: »Er hebben zich twee soorten uitbetalingsproblemen voorgedaan: de overmaking als zodanig (fouten, kosten) en de uitbetaling van (verstreken) termijnen.» Het jaarverslag 2001/2002 kent de volgende toelichting: «Betalingsproblemen zijn er vooral in het buitenland.»

Het jaarverslag 2005 van het Klachteninstituut Verzekeringen/de Ombudsman Verzekeringen meldt een aantal van 97 schriftelijke zaken voor het probleemgebied vertraging in behandeling of uitkering (tegen 122 in 2004). Dit betreft zowel pensioen- als lijfrente-uitkeringen. Hierbij is uiteraard relevant dat zolang niet vaststaat dat er recht is op pensioen, het pensioen ook niet zal worden uitgekeerd. Dat lijkt dan ook de oorzaak voor het gecombineerd opnemen van beide probleemgebieden in het jaarverslag. Verwacht mag worden dat in slechts enkele van de 97 zaken sprake is van vertraagde uitbetalingen zonder meer.

Op basis van een enquête onder haar leden schat de NVA dat in 25 tot 50% van de nieuwe pensioenbetalingen de uitkering niet binnen één maand na pensioendatum plaatsvindt. Uit het daarover gevoerde gesprek met de NVA blijken de volgende oorzaken voor vertraging in de pensioenbetaling (in willekeurige volgorde) bij verzekeraars:

• vaststelling of er recht bestaat op een nabestaandenpensioen en zo ja wie hierop recht heeft;

• overboeking van pensioenkapitaal naar een andere pensioenuitvoerder;

• (interne) overboeking van pensioenkapitaal bij dezelfde pensioenuitvoerder;

• definitieve berekening pensioenuitkering;

• wachten op akkoord tot daadwerkelijke uitbetaling van ouderdomspensioen;

• een combinatie van de hiervoor genoemde oorzaken;

• expiratie pensioenkapitaal in combinatie met eigen beheer en overdracht naar andere pensioenuitvoerder.

Overigens is de vertraging in de pensioenbetaling doorgaans beperkt tot één à twee maanden na de datum waarop de eerste betaling had moeten plaatsvinden, met incidenteel een uitschieter naar zes maanden.

In het gesprek met een grote pensioenverzekeraar zijn de volgende mogelijke oorzaken geïnventariseerd van vertraging in de uitbetaling van pensioenen voor zover het collectieve pensioencontracten in de tweede pijler betreft:

• eventuele vertraging treedt voornamelijk op bij nieuwe, eerste pensioenbetalingen;

• bij pensioen in de vorm van verzekerde rentes kan vertraging in de berekening van het pensioen optreden als gevolg van aanpassing van de regeling (al dan niet onder invloed van gewijzigde regelgeving) of van salarissen. Op de pensioendatum kan de berekening vertraging oplopen als de pensioengerechtigde dan keuzes maakt ten aanzien van uitruilmogelijkheden en hoog/laag-constructies. Door hantering van voorschotten, zijn de financiële gevolgen voor de pensioengerechtigde feitelijk nagenoeg nihil;

• bij pensioen in de vorm van verzekerd kapitaal op pensioendatum kan vertraging optreden onder invloed van shoppen door de pensioengerechtigde. Dit kan een langdurig en ingewikkeld proces zijn, ondanks tijdige opstart daarvan door de verzekeraar;

• het aantal klachten over pensioenen betreft voor ongeveer 11% klachten over eerste pensioenbetalingen;

• het aantal door deze verzekeraar ontvangen klachten over eerste pensioenbetalingen in procenten van de totale portefeuille is ongeveer 0,06% en in procenten van de nieuwe instroom per jaar 0,5%.

2. Proportionele benadering van de problematiek

Voor een proportionele benadering van de problematiek van vertraging in pensioenbetalingen is het volgende van belang.

Als eerste hecht ik eraan te melden dat thans jaarlijks in totaal circa 2,7 miljoen personen aanvullend pensioen ontvangen1, dat doorgaans maandelijks wordt uitbetaald. Gezien de vergrijzing zal dit aantal in de toekomst stijgen. Gegeven een dergelijke schaalgrootte is het uitvoeringstechnisch welhaast onmogelijk alle pensioenuitkeringen zonder vertraging uit te betalen. Dit laat echter onverlet dat het streven erop gericht moet zijn structurele problemen te voorkomen of minstens te beheersen.

Omdat vertraging in de pensioenbetalingen voornamelijk optreden bij de eerste pensioenbetaling, is de omvang van de «nieuwe instroom» van personen met een aanvullend pensioen relevant. Die omvang is moeilijk exact te bepalen2. Ruwweg kan deze instroom worden geschat op 180 000 à 200 000 personen. In dat geval betreft het aantal gemelde klachten, zoals in de vorige paragraaf vermeld, ongeveer 0,07%. Op basis van de informatie van een grote pensioenverzekeraar wordt in 0,5% van de nieuwe pensioenbetalingen een klacht ingediend over het pensioen op einddatum. DNB heeft aangegeven de cijfers van de grote pensioenverzekeraar te kunnen herkennen; de besproken pensioenverzekeraar verschilt hierin niet noemenswaard van andere grote collectieve pensioenen aanbiedende verzekeraars. De problematiek van de late uitbetalingen doet zich over het algemeen heel beperkt voor, maar naar verhouding inderdaad frequenter bij verzekeraars dan bij pensioenfondsen. Hoewel dit, gezien de aard van de instellingen (multi purpose versus one purpose instellingen) niet verwonderlijk is, vormt het een regulier aandachtspunt in het toezicht van DNB. Uitgangspunt daarbij is, dat de bedrijfsvoering van pensioenuitvoerders dient te waarborgen dat pensioenen steeds op tijd kunnen worden uitbetaald. Overigens zij vermeld, dat van de ongeveer 100 levensverzekeraars een beperkt aantal zorg draagt voor zo’n 45 000 verschillende collectieve rechtstreekse regelingen, met gemiddeld een relatief klein aantal deelnemers. De ongeveer 800 pensioenfondsen verzorgen doorgaans één of enkele regelingen voor een groot collectief.

De NVA geeft niettemin aan dat het genoemde klachtenpercentage veel hoger zou liggen. Echter, afgaande op het aantal bij een grote pensioenverzekeraar geïnventariseerde klachten, dan wel het aantal bij de klachteninstituten gemelde zaken, wordt het overgrote deel van de gevallen waarbij sprake is van vertraging van pensioenbetaling blijkbaar zodanig afgehandeld door de pensioenuitvoerder of de tussenpersoon, dat daarover geen formele klacht wordt ingediend bij de pensioenverzekeraar of de klachteninstituten. Het verschil in schatting van de omvang van vertraagde pensioenbetalingen tussen de NVA en de geraadpleegde verzekeraar kan ook zijn oorzaak vinden in het volgende. Een pensioengerechtigde met een verzekerd pensioen, afgesloten via een intermediair, zal in voorkomende gevallen eerst een klacht indienen bij die tussenpersoon, vervolgens – al dan niet zelf – bij de pensioenverzekeraar en pas in derde instantie bij het Klachteninstituut verzekeringen. Dat maakt het op zich logisch dat tussenpersonen meer klachten registreren dan verzekeraars en dat het aantal bij het Klachteninstituut ingediende klachten het laagst is.

3. Mogelijke oorzaken van vertraging in pensioenbetalingen

Er is een aantal mogelijke oorzaken te noemen voor eventuele vertraging in de uitbetaling van pensioenen. Hoewel het hieronder te geven overzicht niet uitputtend is, geeft het wel een beeld van de belangrijkste potentiële oorzaken. Daarbij wordt in dit overzicht nadrukkelijk geen antwoord gegeven op de vraag of de genoemde oorzaken leiden tot gerechtvaardigde vertragingen.

Uitbetaling van pensioen kan pas plaatsvinden nadat een aanvraag is ontvangen van de pensioengerechtigde. Deze aanvraag is nodig omdat het recht op pensioenuitkering niet van rechtswege ontstaat. Bij ouderdomspensioen kunnen zowel de betrokken deelnemer als de pensioenuitvoerder dat moment zien aankomen en daarop anticiperen. Bij nabestaandenpensioen is daarvan in principe geen sprake.

Overigens wordt vrijwel altijd enige tijd vóór pensionering een melding gedaan door de pensioenuitvoerder aan de deelnemer dat zijn/haar ouderdomspensioen tot uitkering gaat komen. Daarmee wordt de (aanstaande) pensioengerechtigde erop gewezen dat er een aanvraag ingediend moet worden.

Voordat een pensioen vervolgens tot uitbetaling kan komen, moet – in reactie op de pensioenaanvraag – worden bepaald of recht bestaat op pensioenuitkering.

Bij ouderdomspensioen moet onder meer worden vastgesteld of betrokkene nog in leven is. Dit wordt geverifieerd bij het ingaan van het ouderdomspensioen en periodiek daarna.

Voor het recht op nabestaandenpensioen moet onder meer worden vastgesteld wie als nabestaanden gelden. Deze exercitie is doorgaans bewerkelijker en vergt meer tijd dan de bepaling wie recht heeft op ouderdomspensioen, met name indien sprake is geweest van (echt)scheiding. Na de bepaling van het recht op pensioenuitkering, moet ten slotte de exacte hoogte daarvan worden bepaald.

Daarnaast kan wijziging van pensioenuitvoerder, bijvoorbeeld als gebruik wordt gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om te shoppen met pensioenkapitaal, leiden tot vertraging in de pensioenuitbetaling, dit als gevolg van de – weliswaar eenmalige – administratieve handelingen die met de wijziging verbonden zijn. Deze handelingen kunnen enkele maanden in beslag nemen.

Voor de uitbetaling van pensioenuitkeringen is van belang dat het – in geval van een pensioenuitvoerder die de risico’s geheel of gedeeltelijk herverzekert – kan voorkomen dat het pensioen pas wordt uitbetaald aan de pensioengerechtigde als de herverzekeraar de daartoe bestemde gelden heeft overgemaakt. In die gevallen is sprake van een extra schakel in het proces die ook extra tijd kost. Overigens is daarvan geen sprake als het pensioenfonds dat de regeling heeft herverzekerd, de pensioenuitbetalingen aan de pensioengerechtigde voorschiet.

Indien de pensioenuitvoerder gebruik maakt van het voorwaardelijke recht op afkoop van kleine pensioenen, kan dat leiden tot vertraging in de pensioenbetaling. In die situaties gaat het echter om een dusdanig beperkt aanvullend pensioen, dat niet verwacht mag worden dat de pensioengerechtigde daardoor financieel in de problemen raakt.

Ook als geen enkele van de situaties zoals boven vermeld zich voordoet, kan vertraging optreden in de uitbetaling van pensioenen, met name als gevolg van (interne) problemen ten aanzien van organisatorische procedures van pensioenuitvoerders. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om achterstanden in de (uitkeringen)administratie, maar er zijn ook situaties bekend van vertraagde betalingen met incidentele oorzaken, zoals een gebrek aan vervanging tijdens vakantie of het tijdelijk niet aanwezig zijn van een tekenbevoegde medewerker.

4. Overwegingen voor additionele regelgeving ter beheersing van de problematiek

Voor de afweging of additionele regelgeving noodzakelijk of wenselijk is om de problematiek van vertraagde pensioenbetalingen te beheersen, zijn allereerst van belang de eerder vermelde aard en omvang van het probleem in de praktijk, ook in verhouding tot mogelijke oorzaken van vertraging. Eventuele maatregelen moeten immers proportioneel zijn ten opzichte van de problematiek.

Daarnaast is relevant hoe eventuele regelgeving zich zou verhouden met het feit dat in pensioenregelingen afspraken worden neergelegd over het uitbetalen van pensioenen. Afspraken over het moment van uitbetalen van pensioenuitkeringen worden door sociale partners gemaakt en door de pensioenuitvoerder vastgelegd in het pensioenreglement. Wettelijke bepalingen over de betaalmomenten en sancties bij overtreding van die bepalingen, verhouden zich hier niet goed mee. De huidige regelgeving laat de verantwoordelijkheid van sociale partners onverlet, maar biedt tegelijkertijd zowel pensioengerechtigden, pensioenuitvoerders als DNB de mogelijkheid om misstanden aan te pakken. Additionele regelgeving zou een verdere inbreuk op de verantwoordelijkheid van sociale partners impliceren, waarbij de vraag naar de proportionaliteit weer relevant is.

Voor (aanstaande) pensioengerechtigden vormt het zo vroeg mogelijk aanleveren van alle benodigde gegevens en documenten bij de betrokken pensioenuitvoerder(s) het beste instrument voor een snelle pensioenbetaling. Mocht dat onvoldoende soelaas bieden, dan zijn er nog extra mogelijkheden voor de pensioengerechtigde. Allereerst verdienen hier vermelding de beide eerder genoemde ombudsmannen. Hiermee is – via zelfregulering – reeds voorzien in een laagdrempelige oplossing in geval van vertraging in de pensioenbetaling. De gang naar één van de ombudsmannen is ook juist bedoeld om de gang naar de rechter, die vaak meer tijd kost en niet als laagdrempelig wordt ervaren, te voorkomen. Desalniettemin is er ook de mogelijkheid voor pensioengerechtigden een civiele procedure te starten en een geschil met de pensioenuitvoerder bij de kantonrechter aanhangig te maken (op grond van artikel 216 Pensioenwet). Deze procedure voldoet aan de uitgangspunten dat eventuele procedures op zo eenvoudig mogelijke wijze en met zo gering mogelijke kosten kunnen worden gevoerd. Daarnaast kunnen pensioengerechtigden een privaatrechtelijke procedure voeren op grond van het Burgerlijk Wetboek (i.c. de artikelen 6:111 tot en met 6:126) en zo tijdige betaling door pensioenuitvoerders bij de rechter afdwingen. Pensioengerechtigden kunnen voor zover het pensioen niet of slechts gedeeltelijk op de overeengekomen of geldende datum wordt betaald, de pensioenuitvoerder in rechte tot betaling van (het onbetaald gelaten gedeelte van) het pensioen aanspreken. Hierbij maakt de pensioengerechtigde eveneens aanspraak op een schadevergoeding ter hoogte van de wettelijke rente over de tijd dat de pensioenuitvoerder het pensioen te laat heeft uitbetaald.

Pensioenuitvoerders nemen maatregelen om pensioenaanvragen en wijzigingen in pensioenregelingen zo snel en adequaat mogelijk administratief af te handelen. Tevens treffen zij maatregelen om alsnog ontstane achterstanden in de administratieve afhandeling weg te werken. DNB constateert als gevolg hiervan een dalend aantal klachten over de uitkeringenadministratie, hetgeen de effectiviteit van genoemde maatregelen lijkt te illustreren.

Ook worden maatregelen genomen om de consequenties van eventuele vertraging voor de pensioengerechtigde te voorkomen, zoals het verstrekken van voorschotten.

Vermelding verdient tevens de mogelijkheid van pensioenuitvoerders om, daartoe geautoriseerd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, toegang te krijgen tot de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Voor zover het gaat om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de pensioenen, is deze toegang zelfs gratis. Daarbij sluit de bescherming van persoonsgegevens zoals geregeld in de Wet GBA, nauw aan bij de algemene privacywetgeving. Pensioenuitvoerders met een autorisatie, worden automatisch op de hoogte gebracht in geval van (echt)scheiding, verhuizing en overlijden van hun verzekerden. Dit kan onder meer de snelheid van pensioenbetalingen ten goede komen.

Specifiek ten aanzien van herverzekerde regelingen kunnen pensioenuitvoerders en herverzekeraars/administrateurs met elkaar service niveau overeenkomsten (met boeteclausules) afspreken.

Ook vanuit DNB zijn er mogelijkheden ter beheersing van de problematiek van vertraging in pensioenbetalingen. DNB houdt toezicht op goed pensioenfondsbestuur en een goede taakuitvoering door pensioenuitvoerders. In dat kader kan DNB pensioenuitvoerders een aanwijzing geven, een boete of last onder dwangsom opleggen of een bewindvoerder aanstellen. Hoewel DNB niet in individuele gevallen mag treden (artikel 152 Pensioenwet) en ook niet functioneert als klachteninstituut, kunnen door dit toezicht wel structurele problemen bij specifieke pensioenuitvoerders door DNB bij hen onder de aandacht worden gebracht.

5. Reactie op suggesties zoals gedaan tijdens de parlementaire behandeling van de Pensioenwet

Los van de eerder geschetste aard en omvang van de problematiek en overige overwegingen voor het al dan niet treffen van additionele regelgeving, is bezien of een wettelijke voorziening getroffen zou kunnen worden. Hierbij is gekeken naar de suggesties die bij de behandeling van de Pensioenwet zijn gedaan vanuit de Kamer.

Allereerst is gesuggereerd om wettelijk vast te leggen dat een pensioenuitkering dient te zijn uitbetaald binnen twee maanden na iedere overeengekomen betaaldatum1. Dit idee gaat echter voorbij aan het feit dat betrokkene zich eerst dient te melden voor een pensioenuitkering (pensioenaanvraag). Het is in het belang van de (aanstaande) pensioengerechtigde om tijdig het pensioen aan te vragen en de daarvoor benodigde informatie te overleggen. Hoe langer deze melding uitblijft, des te meer tijd verstrijkt tussen het moment waarop het pensioenrecht ontstaat en het moment waarop de eerste pensioenbetaling kan plaatsvinden. Overigens mag verwacht worden dat door de overgang van de PSW naar de PW, met name vanwege de sterk uitgebreide en aangescherpte informatiebepalingen, deze problemen zullen afnemen. De PW is er immers op gericht het pensioenbewustzijn bij deelnemers aanzienlijk te vergroten. Zij zullen beter op de hoogte gehouden worden van hun pensioenaanspraken en zich dus ook pro-actiever kunnen opstellen richting hun pensioenuitvoerder.

Daarnaast is tijdens het debat ook geopperd om bij pensioenbetalingen – net als bij uitkeringen in de sfeer van de sociale zekerheid – te gaan werken met voorschotten. In reactie daarop merk ik op dat deze systematiek in de praktijk al voorkomt, niet alleen bij herverzekerde regelingen, maar ook bij regelingen waarbij de uitkeringenadministratie voor betrokkene nog niet op orde is (bijvoorbeeld als de definitieve pensioenuitkering nog moet worden berekend). Overigens lijkt mij het werken met voorschotten ook van mogelijke betekenis in geval van waardeoverdracht. Als de formele beslissing tot waardeoverdracht is genomen, kan met de betaling van een voorschot theoretisch worden voorkomen dat de pensioengerechtigde schade ondervindt van een vertraging als gevolg van de administratieve handelingen die gemoeid zijn met het overdragen van de bij de voormalige pensioenuitvoerder opgebouwde pensioenrechten. Daarbij geldt echter wel dat een dergelijke oplossing problematisch is voor de nieuwe pensioenuitvoerder, omdat de vertraging in de afhandeling van de waardeoverdracht in het algemeen bij de voormalige pensioenuitvoerder optreedt. Onverminderd druk houden op de overdragende partij is de koninklijke weg om de waardeoverdracht snel af te handelen.

Tegen het wettelijk voorschrijven van een dergelijke systematiek bestaat het principiële bezwaar dat dat zich – zoals al vanuit de Kamer zelf is opgemerkt – moeilijk verhoudt met het privaatrechtelijke karakter van de pensioenovereenkomst2. Bovendien zie ik als praktisch bezwaar dat in een dergelijke systematiek nacalculatie en verrekening noodzakelijk is, wat uitvoeringstechnisch bewerkelijk is en tevens pleit tegen het wettelijk opleggen daarvan aan alle pensioenuitvoerders in alle gevallen van vertraagde pensioenbetalingen. Dit laat uiteraard onverlet dat pensioenuitvoerders zelf – vrijwillig– voor een dergelijk systeem kunnen kiezen. Ten slotte is voorstelbaar dat een systeem van voorschotten bij uitkeringen in de sfeer van de sociale zekerheid eerder noodzakelijk zal zijn dan bij uitkeringen van aanvullend ouderdomspensioen. Uitkeringen in de sfeer van de sociale zekerheid zijn vaak de enige bron van inkomsten voor uitkeringsgerechtigden. Daarentegen geldt bij ouderdomspensioen dat – uiteraard mits aan de voorwaarden daarvoor is voldaan – voor gepensioneerden een inkomensvoorziening op minimumniveau is gegarandeerd. Als de uitbetaling van het aanvullend ouderdomspensioen vertraging oploopt, beschikt de gepensioneerde in ieder geval over de (in een aantal gevallen gedeeltelijke) AOW-uitkering. Daarbij realiseer ik mij overigens dat de AOW niet altijd voldoende is om de huidige levensstijl te kunnen handhaven.

Ten slotte is in de Kamer genoemd het opleggen van dwangsommen aan pensioenuitvoerders indien zij met pensioenuitbetalingen een bepaalde maximumtermijn nadat het recht op pensioenuitkering is ontstaan, overschrijden. Voor dit voorstel is dezelfde spanning geconstateerd met het privaatrechtelijke karakter van de pensioenovereenkomst als zojuist aangehaald. Los daarvan zou – zoals eerder aangegeven – niet het moment waarop de pensioenuitkering betaald had moeten worden, maar het moment waarop betrokkene een pensioenuitkering aanvraagt, als start moeten gelden voor de afhandeling van de pensioenaanvraag. Belangrijker is echter, dat DNB pensioenuitvoerders die geen goed bestuur voeren, een aanwijzing kan geven en bij niet opvolgen daarvan een boete kan opleggen. Deze route past beter bij het privaatrechtelijke karakter van de pensioenovereenkomst. Tevens biedt deze route DNB de mogelijkheid tot maatwerk in het toezicht. Dit zou worden doorkruist als in geval van vertraagde pensioenbetalingen het opleggen van een dwangsom wettelijk is voorgeschreven.

6. Afrondende conclusies

Wat betreft de omvang is sprake van een beperkt en niet structureel probleem, zeker gerelateerd aan het aantal pensioenbetalingen dat wordt verricht, maar ook gerelateerd aan het aandeel nieuwe, eerste pensioenbetalingen daarin. Klachten over vertraagde pensioenbetalingen van nieuwe pensioengerechtigden betreffen ruwweg 0,1% van de totale nieuwe instroom. Op grond hiervan is het treffen van wettelijke maatregelen disproportioneel.

Maatregelen ter verdere beheersing van de problematiek zijn beschikbaar en worden gehanteerd. Wat betreft de aard van het probleem, is relevant dat voorafgaand aan de uitbetaling van pensioenen een aantal handelingen moet worden verricht, zoals in elk geval vaststelling van het recht op en de hoogte van de pensioenuitkering. Dit is echter een noodzakelijke exercitie. Het kan gaan om complexe situaties, waarvan de afhandeling enige tijd vergt. Ondanks inspanningen van pensioenuitvoerders, kunnen de benodigde procedures en formulieren soms ingewikkeld zijn en tijdige en volledige aanmelding door de pensioengerechtigde tegenwerken.

Wisseling van pensioenuitvoerder, zeker als dit voor een collectiviteit gebeurt, kan vanwege de administratieve afhandeling daarvan leiden tot vertraging in de eerste pensioenuitbetalingen na de wisseling. Meer specifiek komt waardeoverdracht naar voren als oorzaak hiervoor, omdat met de afhandeling van de overdracht geruime tijd gemoeid kan zijn.

Ten aanzien van de achterstanden in (uitkeringen-)administratie bij pensioenuitvoerders constateer ik dat deze niet structureel zijn en pensioenuitvoerders, op aandrang van en in overleg met DNB, effectieve maatregelen nemen om deze achterstanden weg te werken.

Niet uit te sluiten is dat in individuele situaties de pensioenbetaling vertraging oploopt. Ik erken dat dat voor de betreffende pensioengerechtigde vervelend kan uitwerken. Echter, op grond van de eerder in deze brief opgenomen inventarisatie en overwegingen, acht ik additionele, wettelijk voorgeschreven oplossingsrichtingen ter beheersing van de problematiek van vertraagde pensioenbetalingen, gegeven de beschikbaarheid en toepassing van reeds voorhanden maatregelen, niet noodzakelijk en gezien de aard en omvang van de problematiek disproportioneel en daarom evenmin wenselijk.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Blijkens gegevens van DNB, die beschikbaar zijn op de website, bedroeg het aantal pensioentrekkende deelnemers bij pensioenfondsen per 1 januari 2006 circa 2 433 000, terwijl het aantal pensioentrekkende deelnemers bij verzekeraars per 1 januari 2005 circa 267 000 bedroeg.

XNoot
2

Gegevens van pensioenuitvoerders tonen totalen, die jaarlijks muteren onder invloed van nieuwe instroom, maar bijvoorbeeld ook onder invloed van overlijden van pensioengerechtigden.

XNoot
1

Tweede Kamer, Pensioenwet, 21 september 2006, TK 3, 3-83.

XNoot
2

Tweede Kamer, Pensioenwet, 19 oktober 2006, TK 15, 15-1053.

Naar boven