30 654 Wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij

Nr. 85 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2010

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft per brief van 30 juni 2010 een reactie gevraagd op twee onderzoeksrapporten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over veeteelt en fijn stof. Zij vraagt dat naar aanleiding van een artikel in het Agrarisch dagblad van 23 juni 2010 met de kop «Probleem fijnstof niet groter door intensieve veehouderij». Mede namens de minister van LNV geef ik hierbij de gevraagde reactie.

De rapporten geven voor twee gebieden een tussenstand van het meetonderzoek naar de luchtkwaliteit voor ammoniak en fijn stof. Het betreft twee Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s): De Rips (Zuid-Oost-Brabant) en de Gelderse Vallei. De metingen vinden plaats in het kader van het Programma Gecombineerde Luchtwassers. Ook de provincies waar beide LOG’s in liggen financieren een meetpunt. De metingen zijn bedoeld om de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de uitbreiding van de veeteelt in de LOG’s te kunnen volgen, inclusief het effect van de aanleg van luchtwassers bij veeteeltbedrijven. Het onderzoek is gericht op de regionale luchtkwaliteit. De meetpunten zijn daarom zo gekozen dat ze niet dicht bij een stal liggen.

Uit de tussenstand blijkt dat voor ammoniak de dominante invloed van de veeteelt in het gebied uit de metingen blijkt. Voor fijn stof is dat niet het geval. De onderzoekers geven als verklaring voor dit verschil dat voor ammoniak veeteelt vrijwel de enige bron is, terwijl er voor fijn stof vele bronnen zijn (zoals verkeer, industrie). Voor fijn stof is daarom het effect van één bron op de luchtkwaliteit niet inzichtelijk.

De kop van het artikel in het Agrarisch dagblad geeft aan dat intensieve veehouderij niet bijdraagt aan de fijn stof problemen. Dat is echter een conclusie die niet uit het onderzoek volgt.

Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

Naar boven