30 654
Wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij

nr. 81
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 maart 2010

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij brief van 17 maart 2010 inzake fijn stof en de Regeling ammoniak en veehouderij (2010D13 775).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 maart 2010. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Atsma

De griffier van de commissie,

Dortmans

1, 3 en 4

Wat is de stand van zaken van de inventarisatie van knelpunten bij risicovolle innovaties ten aanzien van innovatieve en duurzame (stal) concepten?

Is de wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) al voltooid? Hierbij werd bezien of het mogelijk is om de «proefstalstatus» te verbreden en flexibeler te maken. Het was de bedoeling onder bepaalde voorwaarden ook aan stalsystemen die innovatief zijn op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid een «proefstalstatus» toe te kennen.

Daarnaast was het voornemen om bij veelbelovende stalconcepten al in een vroeg stadium toekenning van een «proefstalstatus» mogelijk te maken, zodat via de bouw van het prototype het concept in de praktijksituatie kan worden getest en verder ontwikkeld. Anders dan bij een «gewone» proefstal is dan niet vereist dat tevoren vaststaat dat het systeem zich leent voor toepassing in de praktijk en hoeven metingen aan het systeem alleen plaats te vinden indien de experimenteerfase succesvol wordt afgesloten. Is dat nu al uitvoering in de praktijk?

Voor het antwoord op de vragen 1, 3 en 4 verwijs ik u naar de recente brief van de minister van VROM over de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Van der Vlies (Kamerstukken II 2008/2009, 31 700 XIV, nr. 113) en de motie-Koopmans c.s. (Kamerstukken II 2008/2009, 30 654, nr. 63).

2

U heeft een aantal initiatieven genomen om de vergunningverlening en de toepassing van innovatieve integraal duurzame stalconcepten te faciliteren. Wat is de stand van zaken?

Om de vergunningverlening en de toepassing van innovatieve integraal duurzame stalconcepten te faciliteren, zijn de volgende instrumenten beschikbaar:

• Regeling LNV-subsidies, module investeringregeling integraal duurzame stallen. Deze regeling is meerdere keren opengesteld (2008, 2009 en 2010) en zal rond de zomer van 2010 nog een keer opengesteld worden. Er is erg veel belangstelling voor deze investeringregeling.

• Maatlat Duurzame Veehouderij. Duurzame stallen voor de diercategorieën melkvee, pluimvee, varkens en kalveren komen in aanmerking voor belastingvoordeel (Vamil en MIA). In 2010 zullen er maatlatten voor de diercategorieën eenden, konijnen en kalkoenen wordt uitgewerkt.

• Small Business Innovation Research «integraal duurzame stallen». Eind 2009 is de oproep geplaatst om innovatieve ideeën in te dienen voor integraal duurzame stallen. Er zijn meer dan 30 ideeën ingediend. Deze worden op dit moment beoordeeld.

• Meetprogramma integraal duurzame stallen. Eind 2009 is de oproep geplaatst om aanvragen in te dienen voor financiële ondersteuning voor het meten van verschillende milieuparameters van integraal duurzame stallen. Er zijn meer dan 20 aanvragen ingediend. Deze worden op dit moment beoordeeld.

• Verder stimuleer ik investeringen in integraal duurzame stallen via de Garantstelling landbouw plus regeling. Dit was voorheen het Borgstellingsfonds (plus). Hiervan kunnen veehouders gebruik maken die duurzaam en milieuvriendelijk willen investeren.

5

Is het mogelijk om nieuwe, innovatieve staltechnieken onder bepaalde voorwaarden met een voorlopige emissiefactor in de Rav op te nemen waardoor deze nieuwe staltechnieken sneller op grotere schaal kunnen worden toegepast? Nadat de metingen aan de proefstallen zijn uitgevoerd, zal de voorlopige emissiefactor in de Rav worden vervangen door een definitieve. Welke termijn gelden voor plaatsing op de Rav van zowel de voorlopige emissiefactor als de definitieve? Is de beoordelingsprocedure verkort / sneller dan eerst?

Voor het antwoord op het eerste deel van de vraag verwijs ik u naar de recente brief van de minister van VROM over de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Van der Vlies (Kamerstukken II 2008/2009, 31 700 XIV, nr. 113) en de motie-Koopmans c.s. (Kamerstukken II 2008/2009, 30 654, nr. 63).

De behandeling van een aanvraag voor het vaststellen van een emissiefactor van een nieuw stalsysteem, vindt momenteel in beginsel plaats binnen 20 weken. Dat is aanzienlijk sneller dan voorheen, toen de beoordeling vaak een jaar of langer in beslag nam. De beoordeling of een nieuw stalsysteem in aanmerking komt voor plaatsing in de Rav met een voorlopige emissiefactor kan tegelijk met de toekenning van de proefstalstatus plaatsvinden, dus binnen een termijn van 20 weken.

Het betreffende systeem kan echter pas met die voorlopige emissiefactor in de Rav worden opgenomen, wanneer is gewaarborgd dat een voldoende aantal stalsystemen (normaliter 4) van dat nieuwe type daadwerkelijk bemeten gaat worden, zodat op termijn de voorlopige emissiefactor kan worden vervangen door een «definitieve».

6

Klopt het dat de huidige beschikbare luchtwassers voor de pluimveehouderij, namelijk biologische luchtwasser en een waterwasser, nog geen fijn stof filteren? Klopt het dat er voor deze sector nog geen gecombineerde luchtwasser beschikbaar is? En dat vooral de hoge stofproductie door de pluimveehouderijsystemen, waardoor deze wassers voortdurend verstopt raken, het probleem is waar nog geen oplossing voor is? Welke inzet wordt hierop gepleegd en wat is het effect voor de praktijk.

Nee, dit klopt niet. De biologische luchtwassers en de waterwasser – die beschikbaar zijn voor de pluimveehouderij – filteren fijn stof uit de lucht met een rendement van 60% of 75% voor de biologische luchtwassers (afhankelijk van de technische uitvoering) en een rendement van 30% voor de waterwasser. Bovendien zijn er meerdere chemische luchtwassers beschikbaar met een rendement van 35%.

Er zijn inderdaad nog geen gecombineerde luchtwassers voor de pluimveehouderij. Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar de brief van de minister van VROM over de voortgang van het «Programma luchtwassers» (Kamerstukken II 2008/2009, 28 385, nr. 148).

7

Vanwege de kosteneffectiviteit ligt het voor de hand om het treffen van reducerende maatregelen voor fijnstof te combineren met het treffen van maatregelen voor het reduceren van de ammoniakemissie. Echter in hoeverre zijn stallen, en met name normen, beschikbaar voor fijn stof? Kan de minister een stand van zaken geven?

De lijst «Emissiefactoren fijn stof voor veehouderij» die sinds 2008 elk jaar rond 15 maart wordt gepubliceerd op de website van het ministerie van VROM geeft de fijn stof emissie aan per dierplaats, per jaar voor alle beschikbare stalsystemen. In deze lijst zijn ook de rendementen van alle luchtwassystemen en andere technieken die de emissie van fijn stof reduceren, opgenomen.

De luchtwassystemen hebben naast een positief effect op de emissie van fijn stof vaak ook een positief effect op andere emissies als ammoniak en geur. Andere technieken op deze lijst reduceren juist alleen fijn stof (ionisatie, oliefilm, waterwasser) en hebben geen effect op andere emissies. Ionisatie en het aanbrengen van een oliefilm leiden overigens naast de reductie van de emissie van fijn stof ook tot een verbetering van het binnenklimaat. Voor deze techniek groepen geldt dat ze kunnen worden gecombineerd met zowel bestaande stallen als nieuwe stallen.

Zie ook het antwoord op vraag 8.

8

En voor pluimveehouderij specifiek: hoe moet de sector omgaan met fijn stof zolang er geen systemen zijn? Worden ze afgerekend?

Er zijn vijf maatregelen beschikbaar voor verschillende pluimveecategorieën die de uitstoot van fijn stof verminderen. Dit zijn: het aanbrengen van een oliefilm, het toepassen van ionisatie, waterwasser en chemische- en biologische luchtwasser.

De eerste drie maatregelen zijn het resultaat van een onderzoeksprogramma getiteld «Plan van aanpak bedrijfsoplossingen voor fijn stof reductie in de pluimveehouderij» dat door Wageningen UR wordt uitgevoerd. Dit onderzoeksprogramma loopt nog en het is de verwachting dat er naast deze drie maatregelen nog meer maatregelen beschikbaar zullen komen voor de praktijk.

Zie verder het antwoord op vraag 13.

9

Klopt het dat bedrijven die omschakelen van batterij naar welzijnsvriendelijke stallen tegen het probleem aanlopen dat de fijn stof productie te hoog wordt. Meer fladderen betekent in de praktijk meer stof. Is de minister bekend met deze knelgevallen? Zo ja, op welke wijze wordt hiermee omgegaan?

Ik ben bekend met de problematiek dat welzijnsvriendelijke stallen een hogere emissiefactor voor fijn stof hebben dan batterijhuisvesting. Hierdoor is het mogelijk dat de bedrijven die omschakelen de grenswaarden overschrijden. Voor deze bedrijven geldt dezelfde procedure als voor de overige bedrijven die de grenswaarden overschrijden (zie het antwoord op vraag 13).

10

Klopt het dat er twee normen zijn, een norm voor het overschrijden van het daggemiddelde max 35 dagen per jaar hoger dan 50mg/m3 en van het jaargemiddelde 40mg/m3. In de praktijk is de norm van het jaargemiddelde nooit een probleem. Het daggemiddelde wel. Kloppen deze normen en zijn ze met elkaar afgestemd?

Nederland moet – zoals u weet – voldoen aan de in de Europese richtlijn inzake luchtkwaliteit (2008/50/EG) opgenomen grenswaarden. Deze zijn in deze richtlijn voor fijn stof (PM10) gesteld op een daggrenswaarde van 50 μg per m3 en een jaargrenswaarde van 40 μg per m3. De daggrenswaarde mag maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Deze Europees gestelde grenswaarden zijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.

11

Bij de 35 dagen overschrijden van het daggemiddelde hoger dan 50 mg/m3 hoort een jaargemiddelde van 32 mg/m3. Klopt het dat deze normen Europees zijn vastgelegd? Zo, ja waar en hoe gaan ander landen met deze problematiek om?

De 35 dagen norm is geoperationaliseerd naar een jaargemiddelde van 32mg/m3. De norm van 35 dagen komt uit de Europese richtlijn. Een vergelijkbare afleiding wordt in België en het Verenigd Koninkrijk gehanteerd.

12

Op welke wijze wordt voorkomen dat de aan Nederland (inmiddels) verleende derogatie voor de fijnstof (in het kader van de nieuwe Richtlijn luchtkwaliteit) in gevaar komt?

Bij het verlenen van milieuvergunningen moet door het bevoegd gezag worden getoetst aan de grenswaarden voor fijn stof.

Daarnaast is in kaart gebracht welke bedrijven de grenswaarden voor fijn stof nu al overschrijden, de zogenaamde prioritaire bedrijven. Deze bedrijven moeten zodanige maatregelen treffen dat de overschrijding medio 2011 is weggenomen.

13

Ook ligt er een relatie met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in de zin dat bij ongeveer 150 veehouderijen zich een knelpunt voordoet op het gebied van fijnstof (de zogenaamde prioritaire bedrijven). Deze knelpunten zullen in het kader van het NSL vóór medio 2011 moeten zijn opgelost. Welke inspanningen zijn hiertoe gedaan?

Om te bepalen of individuele veehouderijbedrijven aan de grenswaarden voldoen, is een toetsingskader beschikbaar. Dit toetsingskader wordt gebruikt voor het bepalen van het aantal veehouderijbedrijven dat de grenswaarden voor fijn stof medio 2011 dreigt te overschrijden. Dit zijn de zogenaamde prioritaire bedrijven. Deze bedrijven zullen worden benaderd door de gemeente met het doel om door het treffen van maatregelen de dreigende overschrijding van de grenswaarde te voorkomen.

Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven zijn verschillende emissiebeperkende maatregelen ontwikkeld. De prioritaire bedrijven kunnen onder meer deze maatregelen treffen om de overschrijding van de normen weg te nemen. Zij kunnen daarbij een beroep doen op subsidie die speciaal is ingesteld voor het oplossen van de grenswaardenoverschrijdingen en die maximaal 60% van de investeringskosten bedraagt. Deze subsidie maakt deel uit van het stimuleringskader van het ministerie van LNV (module fijnstofmaatregelen). Hiervoor is 45 mln. euro beschikbaar.

Het is de verwachting dat met bovenstaande mogelijkheden de grenswaardenoverschrijdingen kunnen worden opgelost. In het uiterste geval kunnen maatregelen juridisch worden afgedwongen via actualiseren van de milieuvergunning of het gedeeltelijk intrekken daarvan.

Zie ook het antwoord op vraag 8.

14

Wat is de stand van zaken van de programmatische aanpak stikstof (PAS)?

Op 8 februari jl. heb ik uw Kamer de hoofdlijnennotitie Programmatische aanpak stikstof (hierna: PAS) toegezonden. In deze hoofdlijnennotitie wordt geschetst langs welke lijnen de stikstofproblematiek in relatie tot de Natura 2000-gebieden en de vergunningverlening wordt aangepakt.

In de Crisis- en herstelwet is voor de PAS voorzien in een voorlopig en definitief programma. In dit programma worden de afspraken over reducerende maatregelen en ontwikkelruimte vastgelegd.

In het laatste algemeen overleg over Natura 2000 (tweede termijn, 16 februari 2010) heb ik uw Kamer toegezegd voor de zomer een voorlopig programma aan te bieden. De motie-Cramer/Koopmans (Kamerstukken II 2009/2010, 32 123 XIV, nr. 159) ondersteunt dit voorstel en stelt de datum van het voorlopig programma op 15 juni a.s.

Dit programma bevat de opgave en de verdeling van deze opgave over Rijk en provincies en over de sectoren, indien mogelijk uitgesplitst per Natura 2000-gebied. Waar mogelijk zullen in het voorlopige programma ook reeds maatregelen worden opgenomen. Dit voorlopig programma geeft de bevoegde gezagen de kaders waardoor ze verdere invulling kunnen geven aan het opstellen van de beheerplannen waarvoor zij verantwoordelijk zijn.

15

Kunt u inzicht geven in hoeveel bedrijven de normen voor fijn stof overschreden, waar deze overschrijdingen plaatsvonden en hoeveel bedrijven naar verwachting ook dit jaar de normen voor fijn stof zullen overschrijden?

In het kader van het NSL is het aantal bedrijven relevant dat de grenswaarden medio 2011 overschrijdt, indien zij geen maatregelen zouden treffen. Onderzoek van alle beschikbare gegevens heeft uitgewezen dat dit naar schatting 100 tot 150 bedrijven zijn. Deze bedrijven zullen op korte termijn worden benaderd door het bevoegd gezag om te bezien welke maatregelen kunnen worden getroffen om de overschrijdingen op te lossen.

16

Kunt u inzicht geven in de relatie tussen volksgezondheid en fijn stof, en of er in de buurt van bedrijven die de normen structureel overschrijden meer mensen met longklachten en andere gerelateerde gezondheidsklachten hebben? Kunt u inzicht geven in op welke manier hiernaar onderzoek wordt uitgevoerd? Wordt er ook onderzoek gedaan naar ziekteverwekkers die zich hechten aan fijnstof, en zo ja, op welke wijze?

Op 28 mei 2009 (Kamerstukken II 2008/2009, 28 973, nr. 35) is door de minister van VWS, mede namens mij, een brief over intensieve veehouderij en volksgezondheidsrisico’s aan uw Kamer gestuurd. In deze brief kunt u lezen dat onderzoek wordt opgestart naar mogelijke volksgezondheidseffecten van intensieve veehouderij, waarbij met name wordt gekeken naar de blootstelling aan fijn stof en daarin aanwezige microbiële agentia. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd en wordt eind dit jaar afgerond.

17

Wat gebeurt er met de afvalstoffen uit luchtwassers, op welke manier worden deze afgevoerd? Hoe en hoe vaak wordt gecontroleerd of de geplaatste luchtwassers (op de juiste manier) gebruikt worden?

Het spuiwater uit luchtwassers is een afvalstof in de zin van de Wet milieubeheer. Hierdoor is het in principe verboden om zich hiervan te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten, op of in de bodem te brengen, te verbranden of mee te geven met een persoon die geen erkende inzamelaar is. Dit betekent dat de agrarische ondernemer het spuiwater via een erkende inzamelaar moet afvoeren van het bedrijf.

Een uitzondering hierop bestaat voor spuiwater uit chemische luchtwassers. Voor deze afvalstof, die al op grond van de oude Meststoffenwet 1947 als meststof mocht worden verhandeld, geldt op grond van de huidige Meststoffenwet een overgangsregime tot 1 januari 2011. Ik onderzoek thans wat de milieukundige en landbouwkundige consequenties zijn van het gebruik als meststof van spuiwater uit alle typen luchtwassers. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan, bezie ik of deze afvalstoffen per 1 januari 2011 als meststoffen mogen worden verhandeld.

Informatie over de controle van luchtwassers kunt u vinden in mijn brief met daarin de antwoorden op de feitelijke vragen ammoniak (Kamerstukken II 2008/2009, 28 385, nr. 127) en in de brief van de minister van VROM over de voortgang van het «Programma luchtwassers» (Kamerstukken II 2008/2009, 28 385, nr. 148).

18

Hoe en hoe vaak wordt de fijnstofemissie van stallen gemeten?

De metingen van de uitstoot van fijn stof uit stallen vinden plaats volgens een gestandaardiseerde methode. Dit betekent dat per stalsysteem er in principe op vier representatieve locaties gemeten dient te worden om een emissiefactor voor fijn stof vast te kunnen stellen. Op de locaties wordt vervolgens zes maal 24 uur gemeten, verdeeld over een periode van een jaar. Dit betekent dat in principe eenmaal per twee maanden een meting plaatsvindt.

19

Wat is het effect van de verschillende types luchtwassers op de emissie van fijn stof bij verschillende stalsystemen?

Voor alle diercategorieën geldt dat luchtwassers – indien beschikbaar voor de betreffende diercategorie – ingedeeld zijn naar rendement. Waterwassers hebben daarbij een rendement van 30% en chemische luchtwassers van 35%.

De biologische luchtwassers filteren fijn stof uit de lucht met een rendement van 60% of 75% (afhankelijk van de technische uitvoering) en de gecombineerde luchtwassers met 80%.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik, J.M.G. (CDA), Atsma, J.J. (CDA), voorzitter, Poppe, R.J.L. (SP), Waalkens, H.E. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Ham, B. van der (D66), Jager, H. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ormel, H.J. (CDA), Velzen, K. van (SP), Samsom, D.M. (PvdA), Dijken, M.J. van (PvdA), Dibi, T. (GL), Cramer, E.A. (CU), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Zijlstra, H. (VVD), Neppérus, H. (VVD), Jacobi, L. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Polderman, H.J. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD) en Linhard, P. (PvdA).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Mastwijk, J.J. (CDA), Hoopen, J. ten (CDA), Luijben, A.P.M. (SP), Tang, P.J.G. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Koşer Kaya, F. (D66), Bilder, E.J. (CDA), Pieper, H.T.M. (CDA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Leeuwen, H. van (SP), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Depla, G.C.F.M. (PvdA), Azough, N. (GL), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Schermers, J.P. (CDA), Brinkman, H. (PVV), Broeke, J.H. Ten (VVD), Vacature, VVD (), Blom, L. (PvdA), Kant, A.C. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Lempens, P.P.E. (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD) en Dam, M.H.P. Van (PvdA)

Naar boven