nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 januari 2008
Hierbij ontvangt u het verslag van het onderzoek naar het particulier
onderwijs (B-3 scholen) dat u tijdens de behandeling van het wetsvoorstel
tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 op 27 maart 2007 (zie ook Tweede
Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 652, nr. 14) is toegezegd1.
Conform de toezegging, richt het onderzoek zich niet alleen op de eventuele
groei van het aantal leerlingen en scholen maar wordt (onder meer) ook gevraagd
naar de motieven voor de oprichting van bedoelde scholen, de motieven voor
de schoolkeuze van ouders en leerlingen, de rol die problemen op een reguliere
school hierbij speelden en de hoogte van de ouderbijdrage.
Zoals bekend, is een dergelijk onderzoek al eens eerder uitgevoerd en
wel in de tweede helft van 2005. Omwille van de vergelijkbaarheid van beide
onderzoeken, is de opzet van dit nieuwe onderzoek gelijk aan het vorige en
zijn ook de vragen grotendeels de zelfde. Wel is gezien de voortgang van de
ontwikkelingen en het verzoek van de Kamer een aantal nieuwe vragen opgenomen
bijvoorbeeld naar de mate waarin de oprichters met de huidige wettelijke criteria
denken om te kunnen gaan, de hoogte van de ouderbijdragen, het belang dat
ouders hechten aan bepaalde aspecten/onderdelen van het onderwijs en wat zij
zullen doen indien «hun» particuliere school een negatief advies
ontvangt van de inspectie.
Het onderzoek heeft wat meer tijd gevergd dan was voorzien. Dat kwam met
name doordat scholen die eerder van de inspectie een negatief kwaliteitsoordeel
ontvingen in het algemeen minder bereidwillig waren om aan het onderzoek mee
te doen. Ook vond een aantal scholen het niet nodig om twee jaar na het vorige
onderzoek de ouders opnieuw te vragen een vragenlijst in te vullen. Dit leidde
er uiteindelijk toe dat een aantal scholen besloot om geheel of gedeeltelijk
niet aan het onderzoek deel te nemen (zie pagina 8 en 9 onderzoeksverslag).
De resultaten van dit tweede onderzoek komen, wat betreft de motieven
voor oprichting en schoolkeuze, overeen met die van 2005. Dat geldt ook voor
(het verschil in) waardering van ouders en leerlingen voor de bekostigde school
die het kind eerst bezocht en voor de huidige (particuliere) school.
Enkele opvallende (nieuwe) resultaten:
– Het aantal scholen en leerlingen is gelijk aan dat van twee jaar
gelden. Wel is er een verschuiving in de aantallen van de radicale vernieuwers
in de richting van de meer of minder traditionele: in totaal gaat het om 903
leerlingen waarvan er 603 één van de meer of minder traditionele
scholen en 300 leerlingen één van de radicaal vernieuwende scholen
bezoeken (pagina 15 t/m 17 van het rapport).
– De ouderbijdragen variëren sterk per school en lopen uiteen
van 840 tot 18 000 Euro per jaar. De schoolkosten bij de meer of minder
traditionele scholen zijn (gemiddeld) het hoogst maar hier is wel sprake van
twee te onderscheiden groepen scholen waarvan de ene groep gemiddeld rond
de 3000 Euro per jaar aan ouderbijdrage vraagt en de andere groep gemiddeld
12 500 Euro per jaar. Bij vernieuwende scholen is de ouderbijdrage gemiddeld
2500 Euro per jaar (pagina 21 t/m 23).
– De keuze van de ouders voor een particuliere school is veelal
kindgericht (en in dat geval bijvoorbeeld niet «ideologisch» bepaald).
Vaak maken ouders voor andere kinderen in hun gezin de keuze voor een bekostigde
school (pagina 35).
– Vrijwel alle meer of minder traditionele scholen staan, zij het
met wat aantekeningen, redelijk positief tegenover de huidige wettelijke criteria.
Dit wisselt voor de radicaal vernieuwende particuliere scholen. Over het algemeen
vinden ze de criteria redelijk maar de manier van toetsing door de inspectie
niet (pagina 24 t/m 26).
– Een aanzienlijk deel van de ouders geeft aan feitelijk niet van
plan te zijn zich bij een negatief advies van de inspectie neer te leggen:
zo overweegt van de totale groep ouders gemiddeld 50% hun kind in dat
geval toch naar de negatief beoordeelde school te laten gaan (pagina 39 t/m
40).
Ik verwijs u verder naar het onderzoeksrapport zelf.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. A. M. Dijksma