30 652
Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van die wet

nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 april 2007

Op dinsdag 27 maart jl. vond het Kamerdebat plaats over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet). De wijziging heeft betrekking op de criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van de Leerplichtwet. Tijdens het debat heb ik toegezegd dat ik per brief een toelichting zou geven op de volgende punten:

1. De mogelijkheden voor bezwaar en beroep bij de handhaving van de Leerplichtwet.

2. De stand van zaken met betrekking tot de scholen die door de inspectie negatief zijn beoordeeld en nog functioneren en de scholen die op grond van de huidige wetgeving positief zijn beoordeeld door de inspectie maar die op grond van de voorgestelde wetgeving een negatief oordeel zouden krijgen.

3. De stand van zaken voor de scholen die op grond van de huidige wetgeving negatief zijn beoordeeld maar nog wel «draaien».

De mogelijkheden voor bezwaar en beroep

Tijdens de plenaire behandeling heb ik de Kamer gewezen op de mogelijke gevolgen van het aannemen van amendement 13, dat voorstelt het inspectieadvies een bindende status te geven. Het advies zou dan het karakter krijgen van een besluit in de zin van artikel1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Direct belanghebbenden (bijvoorbeeld ouders) kunnen daardoor een bezwaar- en beroepsprocedure starten tegen het bindend advies van de inspectie, wat tot vertraging kan leiden bij de handhaving van de Leerplichtwet. Ik heb het oordeel over dit amendement overgelaten aan de Kamer.

De Kamer heeft gevraagd of niet ook onder de huidige Leerplichtwet bezwaar- en beroep mogelijk is op gemeentelijk niveau tegen het oordeel van de leerplichtambtenaar. Ik heb geantwoord dat dit niet het geval is. Ik bevestig hierbij dat er volgens de huidige regelgeving geen administratiefrechtelijke rechtsgang openstaat tegen het oordeel van de leerplichtambtenaar. Omdat de Leerplichtwet via de strafrechtelijke weg gehandhaafd wordt, is de administratiefrechtelijke weg op grond van art. 1:6 Awb uitgesloten. De strafrechtelijke handhaving is geregeld in artikel 26 van de Leerplichtwet. De strafrechtelijke procedure daarvan loopt via de kantonrechter.

Kort samengevat: in de huidige situatie en in het voorliggende wetsvoorstel is formeel geen sprake van een bindend advies van de inspectie. Het is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Bezwaar en beroep tegen dat advies is dan ook niet aan de orde. De leerplichtambtenaar baseert zijn oordeel op het advies van de inspectie. Op grond van de Awb is er ook geen bezwaar- en beroepsprocedure mogelijk tegen het oordeel van de leerplichtambtenaar. Bij aannemen van het amendement 13 komt dat anders te liggen.

Negatief beoordeelde scholen

Het is van belang onderscheid te maken tussen beoordelingen van de inspectie op basis van de huidige minimale eisen en beoordelingen op basis van de voorgestelde wetgeving. De inspectie heeft de scholen die in de periode tot 1 oktober 2005 een positief advies hebben ontvangen ook langs de lat van de nieuwe criteria gelegd. Dat is beschreven in het rapport Niet bekostigd onderwijs. Onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op scholen in de zin van de Leerplichtwet, Utrecht, augustus 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006/07, 30 800 VIII, nr. 58) dat op 27 oktober 2006 aan uw Kamer is gezonden. Op dit moment zijn er acht particuliere scholen voor primair onderwijs die wél voldoen aan de huidige criteria, maar die niet zouden voldoen aan de nieuwe criteria.

De beoordeling volgens de nieuwe criteria heeft tot doel scholen voor te bereiden en een inschatting te maken van de effecten van de nieuwe criteria in het wetsvoorstel. Optreden op basis van de nieuwe criteria heeft echter onvoldoende rechtsgrond zonder de voorgestelde wetswijziging. Daarom ondernemen leerplichtambtenaren nog geen actie tegen deze acht scholen, ook al zijn daar nog leerplichtige leerlingen bij ingeschreven. Het is overigens niet uit te sluiten dat mede door het inspectiebezoek een aantal scholen uit bedoelde groep op termijn toch aan de nieuwe criteria kunnen voldoen. De betrokken scholen hebben het verslag van het kwaliteitsonderzoek door de inspectie immers kunnen gebruiken als richtinggevend document voor schoolontwikkeling.

Waarom voldoen deze scholen wel aan de huidige, maar niet aan de nieuwe criteria? Het genoemde verslag van de inspectie gaat uitgebreid op deze vraag in. Het probleem is dat de radicaal vernieuwende scholen de leervorderingen van de leerlingen niet verantwoorden. Daardoor is niet helder of de leerlingen de leerstof daadwerkelijk in toenemende mate beheersen. De inspectie kan dus ook niet vaststellen of de scholen de kerndoelen realiseren. Omdat sommige «radicale vernieuwers» wel aan de nieuwe criteria voldoen, weten we dat de kerndoelen voldoende ruimte bieden voor radicale vernieuwing. Ook van de radicaal vernieuwende scholen kunnen we dus verlangen dat ze zowel hun leerresultaten als het leerstofaanbod in beeld brengen.

Het genoemde rapport van de inspectie bevat verder een lijst van scholen die niet aan de huidige criteria voldoen. Een aantal van deze scholen is inmiddels gesloten of er staan geen leerplichtige leerlingen meer ingeschreven. Op het ogenblik zijn bij de inspectie tien scholen bekend die op basis van de huidige criteria een negatief advies hebben ontvangen waarbij nog leerplichtige leerlingen staan ingeschreven. Deze scholen zijn weergegeven in de bijlage 11. Ik heb toegezegd in te gaan op de achtergronden van deze situatie waaronder de rol van de leerplichtambtenaar. Uit de laatste informatie van de inspectie blijkt dat voor al deze scholen geldt dat één of meerdere van de betrokken leerplichtambtenaren geen proces-verbaal heeft opgemaakt. Zoals bekend zijn er meestal per school meerdere leerplichtambtenaren betrokken omdat niet alle leerlingen in de plaats van vestiging van de school woonachtig zijn. De motieven van de leerplichtambtenaren om af te wijken van het advies zijn daarom niet per school te benoemen en kunnen verschillen per leerling. Ten aanzien van twee scholen is bekend dat de leerplichtambtenaar in de plaats van vestiging van de school het advies van de inspectie niet volgt vanwege een ander inhoudelijk oordeel over de onderwijskwaliteit op de school. Andere bij deze scholen betrokken leerplichtambtenaren volgen deze lijn. In een aantal gevallen wordt van het advies afgeweken omdat het gaat om moeilijk plaatsbare kinderen. Daarnaast zijn gevallen bekend waarbij gewacht wordt op de uitkomst van het proces tegen andere ouders voordat proces-verbaal wordt opgemaakt. Ten slotte zijn er gevallen bekend waarbij de leerplichtambtenaar heeft aangegeven het advies te gaan volgen maar waarbij soms na een behoorlijk lange tijd nog niet is overgegaan tot het opmaken van een proces-verbaal. Ik wijs er op dat volgens de in het voorliggende wetsvoorstel geldende termijnen in alle genoemde gevallen al wel proces-verbaal had moeten zijn opgemaakt.

Onderzoek naar groei particulier onderwijs

Conform mijn toezegging aan de Kamer zal ik een onderzoek laten uitvoeren naar de groei van het aantal leerlingen op particuliere scholen (scholen zoals bedoeld onder artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3 van de Leerplichtwet) en naar de redenen voor die groei.

In dit onderzoek laat ik het huidige aantal leerlingen en scholen, en de motieven voor de keuze van die scholen in kaart brengen. Uw Kamer heeft erop gewezen dat de groei van de particuliere scholen ook kan voortkomen uit (negatieve) ervaringen van ouders met het bekostigde onderwijs, zoals de opvang van probleemleerlingen en de omvang van de klassen. Ik zal deze elementen, naast andere mogelijke oorzaken, uiteraard mee laten nemen in het onderzoek en de onderzoekers wijzen op het verslag van de plenaire behandeling van dinsdag 27 maart. Verder zal ik de hoogte van de ouderbijdrage in het onderzoek betrekken.

Het onderzoek zal daarnaast ingaan op de ontwikkelingen ten opzichte van de gegevens uit eerdere onderzoeken, van Research voor beleid (De omvang van het particulier onderwijs in Nederland,Leiden 29 maart 2005) en van Regioplan (Particulier onderwijs in Nederland, over leerlingenaantallen en keuzemotieven,Amsterdam, november 2005). Bij het onderzoek naar motieven/oorzaken zullen, net als in genoemde onderzoeken, oprichters van particuliere scholen, ouders en leerlingen worden bevraagd.

Ik verwacht eind deze zomer de onderzoeksresultaten aan uw Kamer te zenden.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven