nr. 25
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2006
Tijdens de regeling van werkzaamheden op 24 oktober jl. heeft mevrouw
Bussemaker gevraagd om nog voor de stemming over het wetsvoorstel terugkeerbanen
een aantal voorbeelden te sturen van knelpunten die gemeenten ervaren, en
die met het voorliggende wetsvoorstel kunnen worden opgelost. Met deze brief
ga ik op het verzoek van mevrouw Bussemaker in.
In reactie op vragen in de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat er bij (een
aantal) gemeenten behoefte is aan de «terugkeerbaan». Daarbij
heb ik gewezen op de parlementaire behandeling van de WWB waar de zes maandentermijn
concreet genoemd wordt in de memorie van toelichting. Die vermeldt: «Daarmee
is altijd sprake van een beperkte periode. Gedacht kan worden aan het instrument
proefplaatsing (thans voor arbeidsgehandicapten opgenomen in de Wet op de
(re)integratie), op grond waarvan cliënten maximaal zes maanden met behoud
van uitkering bij een (reguliere) werkgever mogen werken». Ook bij de
plenaire behandeling van de WWB in uw Kamer is die termijn van zes maanden
genoemd. De zes maandentermijn wordt ook genoemd in antwoorden op Kamervragen
over werken met behoud van uitkering in de gemeente Amsterdam in het het quick
scan onderzoek dat IWI naar de situatie in Amsterdam heeft uitgevoerd. Zo
hiermee al geen norm is gegeven, is er in ieder geval een toon gezet die gemeenten
zullen betrekken bij hun vormgeving van werken met behoud van uitkering.
Dat is geen goede voedingsbodem voor uitbreiding van de mogelijkheden
van een bestaand re-integratieinstrument. Ik denk dat omdat de duidelijkheid
die dit wetsvoorstel de gemeenten verschaft de voorkeur verdient boven het
door gemeenten laten uitvinden van de grenzen van de mogelijkheden
van werken met behoud van uitkering. In dat opzicht ben ik het niet eens met
de Raad van State, dat het «de consequentie is van de in de WWB verankerde
eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten» om, als ze door de rechter
worden terugfloten omdat ze een te ruime invulling hebben gegeven aan werken
met behoud van uitkering, dat probleem op te lossen door hun beleid aan te
passen.
Uit nadere contacten die hebben plaatsgevonden met diverse grote gemeenten
is mij gebleken dat gemeenten voorzichtig zijn met het verkennen van de grenzen
van de mogelijkheden van werken met behoud van uitkering. Deze gemeenten geven
aan dat het wetsvoorstel participatieplaatsen hen meer duidelijkheid biedt
over deze mogelijkheden en meer zekerheid geeft dat uitkeringsgerechtigden,
onder bepaalde voorwaarden, gedurende langere perioden werkzaamheden kunnen
verrichten met behoud van uitkering.
Divosa heeft ook aangegeven dat zij als nut van het wetsvoorstel ziet,
dat het duidelijkheid geeft over de mogelijkheden van werken met behoud van
uitkering en bovendien dat het een signaal afgeeft – vooral aan gemeenten
die aarzelen bij de inzet van dit instrument – dat het mogelijk is om
bijstandsgerechtigden gedurende langere perioden te laten werken met behoud
van uitkering.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof