30 650
Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen om gemeenten meer zekerheid te geven dat mensen met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces met behoud van uitkering gedurende maximaal 2 jaar onbeloonde additionele werkzaamheden kunnen verrichten

nr. 22
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 oktober 2006

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Het in artikel I voorgestelde artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 10a. Participatieplaatsen.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

4. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college uiterlijk 3 maanden voor afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

5. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het vierde lid, beoordeelt het college uiterlijk 3 maanden voor afloop van het derde jaar of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.

2

Aan het in artikel II voorgestelde artikel 38 worden twee leden toegevoegd, luidende:

4. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordelen burgemeester en wethouders uiterlijk 3 maanden voor afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kunnen burgemeester en wethouders de termijn van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

5. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het vierde lid, beoordelen burgemeester en wethouders uiterlijk 3 maanden voor afloop van het derde jaar of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kunnen burgemeester en wethouders de termijn nogmaals verlengen met een jaar.

3

Aan het in artikel III voorgestelde artikel 38 worden twee leden toegevoegd, luidende:

4. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordelen burgemeester en wethouders uiterlijk 3 maanden voor afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kunnen burgemeester en wethouders de termijn van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

5. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het vierde lid, beoordelen burgemeester en wethouders uiterlijk 3 maanden voor afloop van het derde jaar of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kunnen burgemeester en wethouders de termijn nogmaals verlengen met een jaar.

4

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien het verslag, bedoeld in het eerste lid, niet binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal is gezonden en de termijnen, bedoeld in de artikelen 10a van de Wet werk en bijstand, 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen reeds zijn verstreken, kan het college van burgemeester en wethouders die termijnen verlengen tot een half jaar nadat de Staten-Generaal het verslag heeft ontvangen.

Toelichting

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer bleek dat enerzijds de behoefte bestond aan de mogelijkheid om de duur van de participatieplaats te verlengen, om te voorkomen dat mensen na twee jaar op een participatieplaats weer terugvallen in de uitkering, zonderactiviteiten gericht op werkhervatting. Anderzijds bleek dat het geheel laten vervallen van de duurbeperking te risicovol werd geacht, omdat dit onvoldoende perspectief biedt op terugkeer naar reguliere arbeid en het risico dat mensen vast blijven zitten in een participatieplaats. Met deze nota van wijziging wordt het wetsvoorstel zo aangepast dat de duurbeperking van maximaal twee jaar wordt verruimd, terwijl er voldoende stimulans blijft voor gemeente en uitkeringsgerechtigde om op termijn een volgende stap naar regulier werk te ondernemen.

De gemeente krijgt de mogelijkheid om, in de uitzonderlijke situaties dat een volgende stap op de re-integratieladder nog niet mogelijk is na twee jaar op een participatieplaats, de participatieplaats met de duur van een jaar te verlengen. Als ook daarna een volgende stap op de re-integratieladder niet mogelijk is, kan de participatieplaats nogmaals voor de duur van een jaar worden verlengd.

Het is expliciet niet de bedoeling dat de verlenging van de duur van de participatieplaatsen een automatisme wordt. De duur op de participatieplaats moet juist zo kort mogelijk zijn, bij voorkeur korter dan twee jaar. De participatieplaats is een re-integratie-instrument, dat onder aan de re-integratieladder staat en bedoeld is voor mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zodra deze achterstand is verkleind, hebben andere re-integratie-instrumenten de voorkeur. Om te voorkomen dat mensen onnodig vast blijven zitten in de participatieplaats is er niet voor gekozen om de duurbeperking voor participatieplaatsen in zijn geheel op te heffen. De mogelijkheid om de duur van de participatieplaats te verlengen is zo vorm gegeven dat gemeente en uitkeringsgerechtigde gestimuleerd worden om – voordat tot verlenging wordt overgegaan – te bezien of overgang naar reguliere arbeid of een ander re-integratie-instrument mogelijk is.

De afweging om een participatieplaats te verlengen is daarom geformaliseerd. De participatieplaats wordt toegekend voor een beperkte duur. Uiterlijk drie maanden voor het einde van de participatieplaats beoordeelt de gemeente welk vervolg voor de betrokkene komende periode het beste is. Bij een verlenging van de participatieplaats geeft de gemeente een beschikking af. Deze procedure garandeert een expliciete afweging of een reguliere baan al binnen de mogelijkheden ligt, dan wel welk re-integratie-instrument op dat moment het beste past bij de bijstandsgerechtigde. Voor een juiste inzet van re-integratie-instrumenten is van belang dat de gemeente een goed inzicht heeft in de afstand van de individuele uitkeringsgerechtigden tot de arbeidsmarkt. Op basis van die kennis kan de gemeente voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde onnodig lang op een participatieplaats blijft. Dat schept waarborgen dat dit instrument op een goede manier wordt ingezet. Via bestuurlijk overleg zal het instrument van de participatieplaats nadrukkelijk onder de aandacht van gemeenten worden gebracht.

Bij de eerste verlenging moet de belanghebbende andere additionele werkzaamheden verrichten dan die hij de eerste twee jaar heeft verricht. Tevens moeten deze in een ander organisatorisch verband worden verricht. Hiermee wordt voorkomen dat de re-integratie van belanghebbende stagneert en de participatieplaats van middel tot doel wordt.

Bij de evaluatie van het wetsvoorstel kan worden bezien hoe gemeenten omgaan met de mogelijkheid om de duur van de participatieplaats te verlengen. Op basis daarvan kan worden besloten of dit onderdeel van de wet wijziging behoeft.

In deze Nota van Wijziging wordt tevens voorzien in de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om de maximale termijn van vier jaar te verlengen tot een half jaar nadat de Staten-Generaal het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de participatieplaatsen heeft ontvangen. Dit zal zich uiteraard slechts voordoen in het geval dat er vanwege uitzonderlijke omstandigheden geen tijdige evaluatie heeft kunnen plaatsvinden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Naar boven