30 650
Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen om gemeenten meer zekerheid te geven dat mensen met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces met behoud van uitkering gedurende maximaal 2 jaar onbeloonde additionele werkzaamheden kunnen verrichten

nr. 21
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 oktober 2006

Op 23 oktober jl. is met u in een wetgevingsoverleg aan de orde geweest het voorstel van Wet houdende Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen om gemeenten meer zekerheid te geven dat mensen met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces met behoud van uitkering gedurende maximaal twee jaar onbeloonde additionele werkzaamheden kunnen verrichten (30 650). In dit wetgevingsoverleg heb ik uiteengezet waarom ik een voorkeur heb om de periode waarin werkzaamheden verricht worden in het kader van een participatieplaats te beperken tot maximaal twee jaar. Gehoord de opvattingen van de Kamer ben ik evenwel bereid om tegemoet te komen aan de wens vanuit de Kamer om een wijziging aan te brengen ten aanzien van de duur. Daartoe dien ik hierbij een Nota van Wijziging in op het bovengenoemde wetsvoorstel (Kamerstuk 30 650, nr. 22). Ik ga er daarbij vanuit dat deze Nota van Wijziging in de plaats komt van amendement 18. Ook is via deze Nota van Wijziging de aanduiding «terugkeerbanen» vervangen door «participatieplaatsen».

Tot slot merk ik op dat ik alle andere amendementen ontraad.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Naar boven