30 644
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 mei 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A komt als volgt te luiden:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a. wordt «Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» vervangen door: Onze Minister voor Jeugd en Gezin.

2. Onder verlettering van de onderdelen j tot en met x tot m tot en met aa, drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

j. machtiging: een machtiging als bedoeld in artikel 29b, eerste lid;

k. hulpverleningsplan: het plan, bedoeld in artikel 24, tweede lid;

l. accommodatie: een accommodatie als bedoeld in artikel 29k, eerste lid;

2. Na onderdeel C wordt onderdeel Ca ingevoegd, luidende:

Ca. Artikel 24, vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden:

Het behoeft diens instemming, tenzij het zorg betreft waartoe een maatregel van kinderbescherming verplicht, of onderdelen van het hulpverleningsplan als bedoeld in de artikelen 29o tot en met 29r.

3. Onderdeel D komt te luiden:

D. Aan artikel 27, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. het aantal malen dat hij een beslissing heeft genomen tot toepassing van de artikelen 29o, derde lid, 29p, tweede lid, 29q, derde lid, 29r, derde lid, en 29t, onder vermelding van de duur daarvan, alsmede een overzicht van de omstandigheden die daartoe aanleiding gaven, alsmede het aantal klachten dat op grond van artikel 29w is ingediend en de aard van de beslissingen die op de klachten zijn genomen.

4. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan artikel 29k, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

Een besluit als bedoeld in artikel 29b, vierde lid, geeft alsdan, in afwijking van artikel 3, aanspraak op verblijf als bedoeld in artikel 11a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

b. Artikel 29p wordt als volgt gewijzigd:

1°. Onder vernummering van de leden 1 tot en met 3 tot 3 tot en met 5 worden een nieuw eerste en tweede lid ingevoegd, luidende:

1. Het hulpverleningsplan kan ten aanzien van een met een machtiging opgenomen jeugdige hulpverleningsprogramma’s bevatten aan de toepassing waarvan hij moet meewerken.

2. De hulpverleningsprogramma’s die in het hulpverleningsplan zijn opgenomen, kunnen tegen de wil van de jeugdige of van degene die het gezag over hem uitoefent, worden toegepast voor zover dit nodig is om het met het verblijf beoogde doel te bereiken.

2°. In het vijfde lid (nieuw) wordt «toepassing van het tweede lid» vervangen door: toepassing van het tweede of vierde lid.

5. Onder verlettering van onderdeel F tot onderdeel G, wordt een nieuw onderdeel F ingevoegd, luidende:

F. In artikel 47, eerste lid, wordt «Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» vervangen door: Onze Minister voor Jeugd en Gezin.

B

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel D komt te luiden:

D. Artikel 9, tweede lid, onderdeel d, wordt als volgt gewijzigd

1.  «ten aanzien van wie met toepassing van artikel 261 of 305, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat zij in een inrichting worden geplaatst of» vervalt.

2.  Na «is gegeven,» wordt ingevoegd: personen ten aanzien van wie artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg toepassing heeft gevonden en die bij plaatsing de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.

2. Na onderdeel E wordt een onderdeel Ea ingevoegd, luidende:

Ea. Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

1. De directeur kan de tenuitvoerlegging van een machtiging als bedoeld in artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg schorsen, als de tenuitvoerlegging niet langer nodig is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. De schorsing kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tenuitvoerlegging nodig is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.

2. Een besluit tot schorsing of intrekking wordt niet genomen dan nadat de directeur daaromtrent overleg heeft gepleegd met de betrokken stichting en de raad voor de kinderbescherming.

3. De directeur doet van een besluit tot schorsing of intrekking mededeling aan de stichting en de raad voor de kinderbescherming.

C

Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:

1. «Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport», wordt telkens vervangen door: Onze Minister voor Jeugd en Gezin.

2. In het zesde lid, eerste en tweede volzin, wordt de zinsnede «gedurende de periode dat hij in het kader van een machtiging in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k van die wet verblijft», vervangen door: in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k van die wet.

3. In het zevende lid wordt de slotzin vervangen door: Bij regeling van Onze Minister voor Jeugd en Gezin worden regels gesteld ten aanzien van deze subsidies. Deze regels kunnen betrekking hebben op de onderwerpen, genoemd in artikel 39, eerste lid.

4. In het achtste lid wordt aan het begin een zin ingevoegd, luidende:

Gedurende de periode, bedoeld in het zesde lid, eerste volzin, zijn de artikelen 47 en 48 van toepassing op verblijf en de gedurende dat verblijf te verlenen jeugdzorg in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k van de Wet op de jeugdzorg.

Toelichting

Ad A

1.

De aanduiding van de met de jeugdzorg belaste minister is geactualiseerd.

2.

De uitvoering van maatregelen mag uiteraard niet onderworpen zijn aan de eis van instemming door de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Hoewel in de voorgestelde paragraaf 3 telkens wordt vermeld dat maatregelen tegen de wil van de jeugdige of degene die het gezag over hem uitoefent, kunnen worden getroffen, is geen verbinding gelegd met het wettelijke uitgangspunt dat het hulpverleningsplan instemming behoeft. In verband hiermee is in onderdeel Ca artikel 24, vijfde lid, van de wet zodanig aangepast dat de instemming met het hulpverleningsplan niet vereist is voor zover het gaat om het daarin opnemen van maatregelen als bedoeld in paragraaf drie van Hoofdstuk IVa.

3.

De verplichting de toepassing van dwang te verantwoorden in het jaarverslag is op verzoek van de inspectie uitgebreid met de verplichting de duur daarvan te vermelden.

4a.

De wijziging van het voorgestelde artikel 29k, tweede lid, houdt verband met artikel 11a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). Dit artikel regelt de aanspraak op verblijf in een justitiële jeugdinrichting. In verband hiermee moet geregeld worden dat in de gevallen van plaatsing in een justitiële jeugdinrichting op grond van artikel 29k, tweede lid, de aanspraak op grond van de Wet op de jeugdzorg geldt als aanspraak op grond van de Bjj. Hiertoe is artikel 29k, tweede lid, aangepast.

4b.

Het is de bedoeling dat gesloten plaatsing meebrengt dat er gedwongen behandeling of begeleiding mogelijk is. In het voorgestelde artikel zoals dit is ingediend is alleen sprake van gedwongen geneeskundige behandeling en niet van gedwongen jeugdhulp, hoewel dat uitdrukkelijk wel de bedoeling is. Hulpverleningsprogramma’s zijn een belangrijk onderdeel van de binnen de accommodatie te verlenen zorg. Aan die programma’s moeten jeugdigen zich niet kunnen onttrekken. Het artikel is in verband hiermee uitgebreid in die zin dat met zoveel woorden is bepaald dat ook dwang ten aanzien van de uitvoering van hulpverleningsprogramma’s mogelijk is.

5.

De aanduiding van de met de jeugdzorg belaste minister is geactualiseerd.

Ad B

1.

De voorgestelde wijziging van artikel 9, tweede lid, onderdeel b, is herstel van een fout. Abusievelijk is in artikel 9, tweede lid, geen rekening gehouden met de mogelijkheid die het voorgestelde artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg biedt. Deze omissie is opgeheven.

2.

Ook als de machtiging ten uitvoer wordt gelegd in een justitiële jeugdinrichting moet sprake kunnen zijn van een trajectmatige aanpak waarbinnen de jeugdige in een vrijer regime kan worden geplaatst, maar daaruit ook weer kan worden teruggeroepen. In verband hiermee wordt thans voorgesteld in artikel 17a de directeur de bevoegdheid te geven de tenuitvoerlegging van de machtiging te schorsen en de schorsing weer te herroepen. De regeling is dezelfde als in die in artikel 29h, zesde lid, van de Wet op de jeugdzorg voor de gesloten jeugdzorg wordt voorgesteld. Op een beslissing tot schorsing of intrekking daarvan is de beklagregeling van Hoofdstuk XIII en de regeling van beroep tegen de uitspraak van de beklagcommissie van Hoofdstuk XIV van de Bjj van toepassing.

Ad C

1.

Ook in de overgangsbepaling is de aanduiding van de met de jeugdzorg belaste minister geactualiseerd.

2.

Een jeugdige kan, als onderdeel van een trajectmatige aanpak, met behoud van de machtiging in een open voorziening worden geplaatst. Op dit verblijf moet een aanspraak bestaan, zoals deze ook geldt voor jeugdigen die daar verblijven zonder dat zij een machtiging gesloten jeugdzorg hebben. Dit is dan een aanspraak jegens de provincie. Het Rijk behoort niet de financiële verantwoordelijkheid te dragen voor jeugdzorg die in een open setting wordt geboden ook al blijft de machtiging doorlopen. Dat doorlopen is nodig voor het geval de jeugdige zich toch weer aan de behandeling dreigt te onttrekken. Zorg in open setting is en blijft daarmee net als thans reguliere jeugdzorg waarvoor de provincie verantwoordelijk is. De tekst van het aanvankelijk voorgestelde artikel VII, zesde lid, eerste volzin, maakte dit onvoldoende duidelijk. De thans voorgestelde tekst is een verduidelijking.

Dat de aanspraak op het Rijk, die van 1 januari 2010 af wordt voorzien, meebrengt dat een cliënt die aanspraak bij het Rijk in geval van capaciteitstekort kan afdwingen werd evenmin duidelijk geacht. De aanvankelijk voorgestelde tekst kon volgens sommigen zo worden uitgelegd dat alleen jeugdigen die daadwerkelijk in een accommodatie verblijven gedurende de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2013 een aanspraak hebben op het Rijk. Dit is geenszins de bedoeling. De bedoeling is dat een jeugdige met een aanspraak verblijf en een machtiging gesloten jeugdzorg het verblijf en de andere zorg die hij gedurende zijn verblijf in een aangewezen accommodatie nodig heeft, bij het Rijk kan opeisen. Aangezien de voorgestelde tekst kennelijk tot misverstand kan leiden, is deze aangepast.

3.

Inmiddels is gebleken dat de huidige subsidieregeling niet aansluit bij de thans voor de justitiële jeugdinrichtingen geldende systematiek. Om continuïteit in de subsidiering mogelijk te maken, is niet meer verwezen naar de bestaande subsidieregeling voor de jeugdzorg, die is afgestemd op de subsidiëring van experimenten en steunfunctie. De nieuwe delegatiebepaling maakt een op de situatie afgestemde regeling van de subsidiëring mogelijk.

4.

Thans is geregeld dat de Inspectie jeugdzorg toezicht houdt op de gesloten jeugdzorg.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven