30 644
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 1 mei 2007

ALGEMEEN

Wij zijn verheugd dat de fracties van de Tweede Kamer positief staan tegenover de voorgestelde wijzigingen van de Wet op de jeugdzorg. De leden van de CDA-fractie geven aan dat de drie hoofdpunten van het wetsvoorstel tegemoetkomen aan zaken waarvoor deze leden al eerder aandacht hebben gevraagd. De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming op hoofdlijnen kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben vragen op onderdelen van het voorstel en over de praktische uitvoering er van. De leden van de VVD-fractie ondersteunen de doelstelling van het wetsvoorstel, maar maken zich zorgen of er voldoende garanties zijn dat de doelgroep voldoende geschikte zorg zal ontvangen. Het wetsvoorstel heeft bij deze leden diverse vragen opgeroepen. De leden van de SP-fractie zijn blij met de wijziging van de Wet op de jeugdzorg.

Bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer hebben wij in beginsel de volgorde aangehouden van het verslag. Daar waar vragen samenhang vertonen, zijn deze gezamenlijk beantwoord.

Inleiding

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de doelstelling om gesloten opvang binnen de Wet op de jeugdzorg mogelijk te maken zodat civielrechtelijk- en strafrechtelijk geplaatste jeugdigen niet meer bij elkaar geplaatst behoeven te worden. Zij onderschrijven overigens dat de scheidslijn tussen deze groepen dun is.

Deze leden vragen of ook de huidige op grond van de AWBZ-gefinancierde multifunctionele centra (MFC’s) voor licht verstandelijk gehandicapten met ernstige gedragsproblemen als accommodatie zullen worden toegelaten. Deze vraag beantwoorden wij ontkennend. De reikwijdte van de regeling is beperkt tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg. De regeling geldt niet voor AWBZ-zorg. Omdat de MFC’s AWBZ gefinancierd zijn, geldt de voorgestelde regeling niet voor deze centra.

Ten aanzien van de positie van de lichtverstandelijk gehandicapten (jeugd-LVG) merken wij het volgende op. De AWBZ biedt op dit moment als zorg in verband met een verstandelijke handicap ook aanspraak op zorg voor lichtverstandelijk gehandicapte jeugdigen met ernstige gedragsproblemen. Dwang binnen deze zorg voor verstandelijk gehandicapten kan plaatsvinden op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Op dit moment wordt in het kader van de overheveling van de indicatiestelling van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) naar het bureau jeugdzorg bekeken voor welke AWBZ-zorg voor lichtverstandelijk gehandicapte jeugdigen het bureau jeugdzorg de indicatie zou moeten stellen. De uitkomsten van dit traject kunnen van invloed zijn op de wijze waarop geslotenheid voor de jeugd-LVG geregeld wordt. Gelet daarop wordt het huidige wetsvoorstel hier nu niet op aangepast.

Van verschillende zijde zijn vragen gesteld over de capaciteit die beschikbaar is of komt voor jeugdzorg in gesloten setting. Zo stellen de leden van de CDA-fractie de vraag of de verwachte capaciteit van 350 plaatsen in 2009 voldoende is als wordt gekeken naar de verwachting dat per jaar 1650 jeugdigen geplaatst zullen moeten worden. Daarnaast vragen zij naar de regionale spreiding van zowel plaatsen in een justitiële jeugdinrichting (jji) als in de gesloten jeugdzorg. De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de rijksoverheid in de benodigde capaciteit voorziet. Ook zij vragen of met de voorziene 350 plaatsen in de behoefte kan worden voorzien. Verder vragen zij naar de vraagontwikkeling en de wijze waarop de rijksoverheid hierop denkt in te spelen.

Voor wat betreft de wijze waarop de Rijksoverheid in de behoefte aan gesloten jeugdzorg zal voorzien, het volgende. Na het in werking treden van het onderhavige wetsvoorstel dienen nagenoeg alle jeugdigen die thans op een civielrechtelijke titel in een jji verblijven, behandeld te worden in de gesloten jeugdzorg. Deze gesloten jeugdzorg komt tot stand door daartoe accommodaties aan te wijzen. Bij het aanwijzen van deze accommodaties zullen twee sporen worden gevolgd, te weten

1. het, in overleg met de provincies en het werkveld, creëren van nieuwe plaatsen bestemd voor intersectoraal zorgaanbod en

2. het gefaseerd overhevelen van (delen van) jji’s naar de jeugdzorg gedurende de jaren 2008–2010.

Ad 1. Nieuwe plaatsen intersectoraal zorgaanbod

Het betreft 350 nieuwe plaatsen voor gesloten jeugdzorg.

Ad 2. Overheveling jji-plaatsen

In de brief van de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 november 2006 aan uw Kamer (Kamerstukken II 2006/07, 29 815, nr. 92) hebben wij aangegeven dat OGH (Zetten), het Keerpunt (Cadier en Keer), Harreveld (Almelo), het Poortje (Groningen), Rentray (Eefde), De Heuvelrug Lindenhorst (Zeist), Den Engh (Ossendrecht en Den Dolder) geheel of gedeeltelijk worden overgeheveld naar de jeugdzorg. De jeugdzorg krijgt hierdoor op 1 januari 2008 de beschikking over ruim 400 gesloten plaatsen. Per 1 januari 2009 komen daar nog 365 plaatsen bij.

Tezamen komen aldus per 1 januari 2009 ruim 1100 plekken beschikbaar voor gesloten jeugdzorg. In de loop van dit jaar wordt bekeken of het nodig is dat per 1 januari 2010 nog extra jji-plaatsen worden overgeheveld naar de gesloten jeugdzorg om te komen tot de benodigde capaciteit.

De vraagontwikkeling wordt op dit moment nauwkeurig gevolgd door het Wetenschappelijk onderzoeks- en documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie. Het monitoren van de vraagontwikkeling zal ook in de toekomst blijven geschieden.

De leden van de PvdA-fractie willen meer horen over de invulling van de regionalisering en betrekken bij de capaciteitsvraag het aanbod van gesloten plaatsen in de jeugd-GGZ. Ten slotte vragen deze leden naar de afstemming tussen het gesloten aanbod en de andere jeugdzorg waarop aanspraak bestaat op grond van de Wet op de jeugdzorg.

Een goede regionale spreiding blijft een belangrijk uitgangspunt van beleid. De overheveling is mede op dit uitgangspunt gebaseerd. Bij de ontwikkeling van nieuw aanbod wordt ook rekening gehouden met de aanwezige GGZ- en LVG-capaciteit. De noodzakelijke uitbreiding van residentieel aanbod vindt in samenhang hiermee plaats. Wij zijn van mening dat per regio er een passend aanbod van alle vormen van zorg zou moeten zijn om gezamenlijk alle jeugd in de betreffende regio adequaat te kunnen helpen. Hierbij betreft het zowel GGZ-zorg, als LVG-zorg alsmede alle vormen van jeugdzorg, van ambulant tot (gesloten) residentieel.

De leden van de VVD-fractie menen dat de memorie van toelichting het aantal civielrechtelijk in een jji geplaatste jeugdigen stelt op 12 500. Ook het IPO noemt in zijn brief dit getal. Dit berust op een misverstand. Het gaat in de memorie van toelichting om 1250 jeugdigen.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het niet tot te veel tijdverlies zal leiden dat de kinderrechter de machtiging moet afgeven en het bureau jeugdzorg de indicatie. Zij vragen of beide procedures wel nodig zijn en of deze in elkaar geschoven kunnen worden. Ook vragen zij op welk deskundigenoordeel de kinderrechter zijn beslissing kan baseren en wat de gang van zaken is in crisissituaties.

Het is inderdaad zo dat zowel het bureau jeugdzorg als de kinderrechter een rol spelen bij de machtiging gesloten jeugdzorg. De rollen zijn echter verschillend. Het bureau jeugdzorg moet nagaan wat de problemen zijn en welke jeugdzorg moet worden ingezet om aan de problemen het hoofd te bieden. Een van de mogelijke uitkomsten is dat een jeugdige is aangewezen op verblijf bij een zorgaanbieder. Jeugdigen die bereid zijn aan deze vorm van jeugdzorg mee te werken kunnen hun aanspraak op verblijf tot gelding brengen bij een zorgaanbieder die open intramurale zorg biedt. De zorg kan dan zonder tussenkomst van de rechter worden verleend. Voor een aantal jeugdigen geldt echter dat zij zich – al dan niet onder invloed van derden – zodanig verzetten tegen het verblijf en de zorg of behandeling die zij daar moeten krijgen dat de kans groot is dat zij zich daaraan zullen onttrekken. Dan moet er, naast de indicatie die de jeugdige recht op zorg geeft, een titel zijn om de jeugdige binnen te kunnen houden en een titel om hem zonodig tegen zijn zin te behandelen. Tijdens het proces van indicatiestelling blijkt of zorg in een gesloten setting nodig is. Als dat nodig blijkt, zal het bureau jeugdzorg een daartoe strekkende verklaring vaststellen. Vrijheidsbeneming en het openen van de mogelijkheid tot dwangbehandeling betekenen een inbreuk op fundamentele rechten. Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vereist voor vrijheidsbeneming een wettelijke grondslag en rechterlijke tussenkomst. De rechter, in casu de kinderrechter, toetst of aan de daarvoor in de wet neergelegde criteria is voldaan. De door het bureau jeugdzorg – met betrokkenheid van een gedragsdeskundige – opgestelde verklaring verschaft de rechter het deskundigenoordeel op grond waarvan deze kan toetsen of sprake is van een situatie waarin gesloten jeugdzorg mogelijk en nodig is. Komt de kinderrechter tot de conclusie dat aan alle vereisten is voldaan, dan zal hij een machtiging verlenen.

Deze procedure is niet anders dan die thans gehanteerd wordt voor het verlenen van een machtiging plaatsing in een jji van een onder toezicht gestelde jeugdige. Ook nu al doet de kinderrechter dat aan de hand van een indicatie en een advies van het bureau jeugdzorg over de noodzaak van geslotenheid.

In geval van crisis vergt het doorlopen van deze procedure te veel tijd. In verband hiermee kent het wetsvoorstel in artikel 29c de mogelijkheid tot het verlenen van een voorlopige machtiging. De verlening daarvan kan sneller omdat dan niet behoeft te worden gewacht op een indicatiebesluit en de hiervoor bedoelde verklaring. Voldoende is dat het bureau jeugdzorg verklaart dat onmiddellijke verlening van jeugdzorg nodig is en dat geslotenheid nodig is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de noodzakelijke zorg zal onttrekken. De voorlopige machtiging heeft een beperkte geldigheidsduur namelijk maximaal vier weken. Die tijd is beschikbaar voor het stellen van een indicatie en het vaststellen van de verklaring die inhoudt dat gesloten jeugdzorg op de in de wet gegeven gronden nodig is en voor de behandeling van het verzoek om een machtiging bij de kinderrechter.

Het vorenstaande is eveneens een antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie waar zij vragen of in geval van crisis de noodzakelijke hulp alvast kan worden verleend. Zoals hier voor al is opgemerkt is in crisissituaties geen indicatiebesluit nodig. De jeugdige heeft op grond van artikel 14 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg voor een periode van maximaal vier weken een aanspraak op zorg. Het indicatiebesluit dat binnen die periode tot stand moet worden gebracht, heeft overigens alleen betrekking op de toekomst. Het hoeft geen terugwerkende kracht te hebben, omdat een indicatiebesluit geen vereiste is in de crisisperiode.

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van een signaal dat zij ontvingen van het IPO naar de wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn aangebracht zonder consultatie van het IPO. De leden van de SP-fractie stellen vragen over de verantwoordelijkheid van het Rijk versus die van de provincie, die hetzelfde punt raken.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is een aantal wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht. Een daarvan is een gevolg van de opmerkingen die de Raad heeft gemaakt over de (overheveling van) capaciteit. Naar aanleiding van de opmerkingen is het overgangsregime heroverwogen. Dit heeft geleid tot het besluit de overheveling van de capaciteit van de jji’s te spreiden over een periode die loopt van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot 1 januari 2010. Gedurende deze periode kan een machtiging zowel in een aangewezen accommodatie als in een jji ten uitvoer worden gelegd. Dit geeft de benodigde ruimte voor een zorgvuldige overgang en een gelijkmatige opbouw van de gesloten jeugdzorg.

Tot 1 januari 2010 zal een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg geen aanspraak hebben op verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en de gedurende dat verblijf geboden jeugdzorg. Tot 1 januari 2010 zal een jeugdige die met een machtiging gesloten jeugdzorg in een jji wordt geplaatst, evenmin aanspraak hebben op die plaatsing (koninklijk besluit van 5 december 2006, Stb. 640).

Aangezien er in de overgangsperiode sprake is van een keuze tussen plaatsing in de gesloten jeugdzorg of in een jji, die met name gebaseerd is op beschikbare capaciteit, kan niet gewerkt worden met een aanspraak.

Het IPO is beducht dat tot 1 januari 2010 een eventueel capaciteitstekort in de gesloten jeugdzorg afgewenteld wordt op de provincie omdat aan de gesloten jeugdzorg altijd een indicatie verblijf ten grondslag ligt. Een dergelijke indicatie vestigt een aanspraak jegens de provincie. Als een jeugdige niet in een aangewezen accommodatie kan worden opgenomen, kan hij zijn aanspraak op verblijf tot gelding brengen bij een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder. Dit brengt wel enig afwentelingsrisico voor de provincie mee. Wij achten dit risico niet groot, omdat tot 1 januari 2010 er zowel capaciteit in de gesloten jeugdzorg onder verantwoordelijkheid van de minister van VWS beschikbaar is, als jji-capaciteit onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Daarnaast ontwikkelt de minister van VWS 350 nieuwe plekken gesloten jeugdzorg. Mochten er onverhoopt toch knelpunten in de capaciteit ontstaan dan zullen wij daarover uiteraard met de provincies overleggen. Hierbij zij nog opgemerkt dat het ontbreken van een aanspraak jegens het Rijk voor de periode tot 1 januari 2010 het Rijk niet ontslaat van de verantwoordelijkheid om voldoende gesloten capaciteit te creëren voor deze doelgroep.

Consequentie van de bedenkingen van het IPO zou zijn dat er gedurende de hele looptijd van de machtiging geheel geen aanspraak zou moeten bestaan op jeugdzorg. Daartoe kunnen wij niet overgaan. Een machtiging hoeft immers niet per se ten uitvoer te worden gelegd. Een jeugdige kan, als onderdeel van een trajectmatige aanpak, met behoud van de machtiging in een open voorziening worden geplaatst. Op dit verblijf moet een aanspraak bestaan, zoals deze ook geldt voor jeugdigen die daar verblijven zonder dat zij een machtiging gesloten jeugdzorg hebben. Dit is dan een aanspraak jegens de provincie. Het Rijk behoort niet de financiële verantwoordelijkheid te dragen voor jeugdzorg die in een open setting wordt geboden terwijl de machtiging blijft doorlopen. Dat doorlopen is nodig voor het geval de jeugdige zich toch weer aan de behandeling dreigt te onttrekken. Zorg in open setting is en blijft daarmee net als thans reguliere jeugdzorg waarvoor de provincie verantwoordelijk is. Bij bijgevoegde nota van wijziging is de tekst van het voorgestelde artikel VII, zesde lid, eerste volzin verduidelijkt.

Van 1 januari 2010 af krijgen jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg een aanspraak op verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en de gedurende dat verblijf geboden jeugdzorg. Deze aanspraak zal tot 1 januari 2013 een aanspraak zijn jegens het Rijk. Het wetsvoorstel voorziet derhalve in een periode die loopt vanaf inwerkingtreding van de wet tot 1 januari 2013 waarin het Rijk de verantwoordelijkheid heeft een genoegzaam voorzieningenpatroon op te bouwen, waarbij de laatste drie jaar een aanspraak op deze zorg geldt. Dit alles om ervoor te zorgen dat na die periode de gesloten jeugdzorg zonder capaciteitsproblemen aan de provincies kan worden overgedragen. Het Rijk is hier al mee begonnen door een deel van de extra 350 plekken nieuw zorgaanbod als pilots te starten met behulp van artikel 38 van de Wet op de jeugdzorg.

Het IPO is er evenmin van overtuigd dat de aanspraak op het Rijk die van 1 januari 2010 af wordt voorzien, meebrengt dat een cliënt die aanspraak bij het Rijk in geval van capaciteitstekort kan afdwingen. Het IPO legt de tweede volzin van het zesde lid van artikel VII, zo uit dat alleen jeugdigen die daadwerkelijk in een accommodatie verblijven gedurende de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2013 een aanspraak hebben op het Rijk. Dit is geenszins de bedoeling. De bedoeling is dat een jeugdige met een aanspraak verblijf en een machtiging gesloten jeugdzorg het verblijf en de andere zorg die hij gedurende zijn verblijf in een aangewezen accommodatie nodig heeft, bij het Rijk kan opeisen. Aangezien de voorgestelde tekst kennelijk tot misverstand kan leiden, is deze in bijgevoegde nota van wijziging aangepast.

De leden van de VVD-fractie stellen voorts vragen naar de effectiviteit van de gesloten jeugdzorg en de daar gegeven behandelingen.

De vraag naar de effectiviteit van de jeugdzorg speelt breder dan de gesloten jeugdzorg. Deze vraag heeft volop de aandacht. Zo zijn er diverse initiatieven ondernomen om het zicht op effectieve zorg te verbeteren. Het Nederlands Jeugdinstituut (voorheen het Nederlands Instituut voor Welzijn en Zorg, NIZW) maakt kennis over effectiviteit toegankelijk voor de sector, onder andere via een databank op de website www.jeugdinterventies.nl. In 2005 is een deskundigenpanel ingesteld dat jeugdzorginterventies beoordeelt op effectiviteit. Het oordeel over de interventies wordt opgenomen in bovenstaande databank.

ZonMw, een organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie, is gevraagd om een programma Jeugd op te stellen voor de periode 2007–2012 dat de beschikbaarheid van «evidence based» instrumenten en interventies gaat bevorderen. Enerzijds door het verrichten van effectiviteitsonderzoek naar bestaande veelbelovende programma’s die reeds in Nederland worden gebruikt. Alle gestarte initiatieven voor gesloten jeugdzorg als alternatief voor plaatsing in een jji worden momenteel op hun effectiviteit onderzocht als onderdeel van dit programma van ZonMw. Anderzijds door het toepasbaar maken van in het buitenland bewezen effectieve programma’s en instrumenten voor de Nederlandse situatie en – indien nodig – het ontwikkelen van nieuwe programma’s. Vooruitlopend op de start van het overkoepelende jeugdprogramma is al een aantal deelprogramma’s gestart.

Het werken met evidence based instrumenten en interventies is een van de voorwaarden om te komen tot een effectieve jeugdzorg. Om het feitelijke resultaat van de geleverde zorg te meten heeft de sector recent prestatie-indicatoren vastgesteld die de komende jaren geïmplementeerd zullen worden.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie op welke manier wordt bepaald of een jongere die in een gesloten jeugdzorginstelling verblijft weer terug naar huis kan of ontslagen kan worden.

De beoordeling van de noodzaak van de gesloten zorg ligt gedurende de looptijd van de machtiging bij de zorgaanbieder. Het hulpverleningsplan dat voor iedere jeugdige moet worden vastgesteld bevat de doelen van de zorg en de weg waarlangs men door de inzet van zorg deze doelen wil bereiken. Goede zorg vereist dat regelmatig wordt nagegaan of de doelen met de ingezette zorg ook daadwerkelijk worden bereikt. Afhankelijk daarvan kan bijvoorbeeld worden besloten dat met een minder streng regime kan worden volstaan. Het zijn dus de hulpverleners die op basis van hun deskundigheid beslissen.

Een machtiging heeft een maximale geldigheidsduur. Als na afloop van de geldigheidsduur nog steeds gesloten jeugdzorg nodig is, zal aan de kinderrechter een nieuwe machtiging moeten worden gevraagd volgens dezelfde procedure als voor het aanvragen van een eerste machtiging geldt. Er moet een indicatie zijn voor verblijf, het bureau jeugdzorg moet wederom verklaren dat gesloten jeugdzorg nog steeds nodig is. Tenslotte zal de rechter de machtiging moeten verlenen. Als de zorg succesvol is afgesloten zal geen nieuwe machtiging worden gevraagd.

De leden van de fractie van de VVD vragen waarom de scheidslijn tussen de strafrechtelijk in een jji geplaatste jeugdigen en de jeugdigen die daar op civielrechtelijke titel zijn geplaatst in de memorie van toelichting als dun wordt gekarakteriseerd.

Wij bedoelden daarmee aan te geven dat de problematiek van beide groepen jeugdigen een hoge mate van overeenkomst vertoont.

Het is dus niet zozeer de aard van de problematiek waarin de beide categorieën (civielrechtelijk of strafrechtelijk) zich onderscheiden, al zijn er wel accentverschillen. Zo blijkt uit onderzoek («De juiste hulp», NIZW, L. Boendermaker, 2005) dat onder strafrechtelijk geplaatste jongeren harddruggebruik vaker voorkomt en er vaker sprake is van een stoornis in de gewetensontwikkeling, de agressieontwikkeling, en in het gevoelsleven. Bij civielrechtelijk geplaatste jongeren komen daarentegen vaker internaliserende problemen voor. Verder behoeft het niet zo te zijn dat jeugdigen die op civielrechtelijke titel in een jji worden geplaatst nooit strafbare feiten hebben gepleegd, alhoewel er wel een verschil te zien is in de ernst van de gepleegde strafbare feiten. Dit vindt mede zijn oorzaak in de omstandigheid dat de kinderrechter er in een strafproces voor kan kiezen een jeugdige niet met een PIJ-maatregel in een jji te plaatsen, maar in plaats daarvan de jeugdige onder toezicht te stellen en op civielrechtelijke titel in een jji te plaatsen Een en ander was de achtergrond van de door deze leden aangehaalde opmerking.

De leden van de SP-fractie veronderstellen dat gesloten plaatsing betekent dat er gedwongen behandeling of begeleiding zal zijn. Dit is een juiste veronderstelling in die zin dat de gesloten plaatsing de mogelijkheid tot dwangbehandeling opent. In het voorgestelde artikel zoals dit is ingediend, is alleen sprake van gedwongen geneeskundige behandeling en niet van gedwongen jeugdhulp, hoewel dat uitdrukkelijk wel de bedoeling is. Hulpverleningsprogramma’s zijn een belangrijk onderdeel van de binnen de accommodatie te verlenen zorg. Aan die programma’s moeten jeugdigen zich niet kunnen onttrekken. Het artikel is in verband hiermee bij nota van wijziging aangepast.

De leden van de SP-fractie willen een toezegging dat er geen verschraling zal optreden voor jeugdigen in een jji. Het aanbod dat nu in de jji’s bestaat aan behandeling en dagprogramma zal niet worden verminderd. Integendeel, er wordt op dit moment gewerkt aan verbeteringen van het verblijf in een jji en de intensivering van de behandeling. Een trajectmatige aanpak zal daarbij voorop staan. Daarnaast heeft de minister van Justitie op 10 juli 2006 een brief gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2005/06, 24 587, nr. 183), waarin hij de Kamer informeert over de achtergronden van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij-maatregel), de huidige knelpunten, de reeds genomen acties en een aantal richtingen, die op korte en langere termijn tot een verbetering van de uitvoering van de pij-maatregel moeten leiden. Voorbeelden van de aangekondigde maatregelen zijn de verkleining van de groepsgrootte en de verhoging van de kwaliteit van het personeel.

Tenslotte wordt binnen het ministerie van Justitie de kwaliteit van de in te zetten gedragsinterventies verhoogd door de effectiviteit van gedragsinterventies te toetsen. Daartoe is op 1 september 2005 de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie geïnstalleerd. Deze commissie heeft als functie de kwaliteit van intramurale en extramurale gedragsinterventies voor justitiabelen te beoordelen. Het gaat daarbij om de vraag of de gedragsinterventies kunnen leiden tot vermindering van recidive van zowel meerderjarigen als minderjarigen. Het vertrekpunt voor de beoordeling van de onafhankelijke commissie zijn criteria die door het ministerie van Justitie zijn opgesteld. Het is de bedoeling dat gedragsinterventies die negatief worden beoordeeld, op termijn niet (meer) worden uitgevoerd.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de toegenomen behoefte aan gesloten jeugdzorg. Deze leden vragen of bekend is waar deze toename vandaan komt, met name met betrekking tot jongeren onder de 12 jaar.

Er is op dit moment geen onderzoek beschikbaar naar de oorzaken van de toegenomen vraag naar gesloten jeugdzorg.

Het wetsvoorstel biedt slechts mogelijkheden tot gesloten verblijf en gedwongen zorg gedurende dat verblijf, dit in antwoord op een desbetreffende vraag van de leden van de SP-fractie. Dwang daarbuiten is mogelijk en wel in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel.

De leden van de SP-fractie hebben vragen bij hetgeen wij hebben gesteld ten aanzien van de overheveling van (delen van) jji’s. Met de overheveling van delen van jji’s bedoelen wij dat niet alleen gehele jji’s als accommodatie in de zin van het wetsvoorstel kunnen worden aangewezen, maar ook delen daarvan, in het bijzonder de gebouwen op een aparte locatie. Bij de overheveling zal uiteraard zowel de behoefte aan capaciteit voor strafrechtelijk geplaatste jeugdigen als die voor thans nog civielrechtelijk geplaatste jeugdigen leidraad zijn. Het ingroeimodel is er voor bedoeld fricties op dit punt te voorkomen. Het ingroeimodel brengt mee dat nog tot 2010 jeugdigen zonder strafrechtelijke titel in een jji geplaatst kunnen worden. Uiteraard zal in de loop van 2007 geanticipeerd gaan worden op de overgang van een aantal jji’s zodat de jeugdigen al zoveel als mogelijk in de juiste instelling zitten. Het bureau jeugdzorg zal bij de keuze voor plaatsing van een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg in een jji altijd goed moeten afwegen of er geen contra-indicaties zijn voor deze plaatsing.

Het Rijk is inderdaad tot 1 januari 2013 verantwoordelijk voor de gesloten jeugdzorg. Deze verantwoordelijkheid is neergelegd in artikel VII, zevende lid, dat bepaalt dat het Rijk het verblijf en de jeugdzorg die gedurende het verblijf van de jeugdige in een aangewezen accommodatie wordt verleend, rechtstreeks aan de zorgaanbieder die de accommodatie exploiteert, vergoedt.

De leden van de SP-fractie en van de PvdA-fractie vragen zich af wat er gebeurt als een jeugdige niet in een accommodatie kan worden geplaatst. Zij vragen of het bureau jeugdzorg dan hulp kan bieden of dat toch weer teruggegrepen zal worden op plaatsing in een jji. Het is een taak van het bureau jeugdzorg een cliënt te helpen bij het tot gelding brengen van zijn aanspraak. Dit geldt ook voor het op gang brengen van gesloten jeugdzorg. Zoals wij hiervoor al hebben aangegeven verwachten wij geen lange wachttijden voor jeugdzorg in gesloten setting. De door het Rijk gesubsidieerde capaciteit zal naar verwachting voldoende zijn om in de behoefte te voorzien.

Mochten er onverhoopt toch lange wachttijden ontstaan dan kan vervangende zorg worden geïndiceerd. Het op gang brengen daarvan is eveneens een taak van het bureau jeugdzorg. Zoals eerder al is aangegeven kan een machtiging gesloten jeugdzorg tot 1 januari 2010 ook ten uitvoer worden gelegd in een jji. Van die datum af is plaatsing in een jji alleen nog maar in uitzonderingsgevallen mogelijk. Deze mogelijkheid geldt alleen voor jeugdigen van 12 jaar en ouder. De kinderrechter moet bovendien vanaf 2010 in de beschikking waarbij hij de machtiging verleent, bepalen dat zij in een jji ten uitvoer kan worden gelegd. Voorwaarde is dat de tenuitvoerlegging in een jji in het belang is van de jeugdige. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om te benadrukken dat de mogelijkheid van plaatsing van een jeugdige met een machtiging gesloten jeugdzorg in een justitiële jeugdinrichting slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde kan zijn. Het betreft immers een inbreuk op het met de wetswijziging neergelegde beginsel dat civielrechtelijke jeugdigen niet worden samengeplaatst in geslotenheid met strafrechtelijke jeugdigen. Uitgangspunt van het wetsvoorstel blijft dat civielrechtelijk geplaatste jeugdigen niet worden samengeplaatst in geslotenheid met strafrechtelijk geplaatste jeugdigen. Ook jeugdigen die vanwege het zeer zware karakter van hun gedragsproblemen moeilijk handhaafbaar zijn of zeer vluchtgevaarlijk zijn, dienen in beginsel in de gesloten jeugdzorg opgevangen te worden. De mogelijkheid de machtiging ten uitvoer te leggen in een justitiële jeugdinrichting ziet derhalve op een echte uitzonderingssituatie, waarvan slechts zelden sprake zal zijn en waar alleen gebruik van kan worden gemaakt indien dit in het belang van het kind is. Opgemerkt zij overigens dat de uitzondering niet is bedoeld om capaciteitsproblemen op te lossen, maar zorginhoudelijk is ingegeven. Van plaatsing in een jji kan alleen sprake zijn als de jeugdige daar beter af is dan in een aangewezen accommodatie van een zorgaanbieder.

Artikel 11a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen regelt de aanspraak op verblijf in een jji. In verband hiermee moet geregeld worden dat in de gevallen van plaatsing in een jji op grond van artikel 29k, tweede lid, de aanspraak op grond van de Wet op de jeugdzorg geldt als aanspraak op grond van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Hiertoe is artikel 29k, tweede lid bij nota van wijziging aangepast. Overigens geldt deze aanspraak pas met ingang van 1 januari 2010.

De leden van de fractie van de VVD vragen of er naast de loskoppeling van het gesloten verblijf van de ondertoezichtstelling nog meer onderdelen zijn die door de overheveling komen te vervallen.

De overheveling brengt met zich mee dat de zorg voor deze groep jeugdigen in een gesloten setting onder de Wet op de jeugdzorg komt te vallen. Hiermee gaat deze zorg geboden worden op basis van de uitgangspunten van de jeugdzorg, zoals individuele zorg op basis van een hulpverleningsplan. De mogelijkheden die de Wet op de jeugdzorg na de voorgestelde wijziging biedt tot dwang tijdens het gedwongen verblijf, zijn in hoge mate vergelijkbaar met die welke in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen zijn opgenomen, zij het dat de manier waarop de wetten zijn ingericht, verschilt.

De leden van de fractie van de SP vragen hoe het staat met de mogelijkheid om een mogelijke dader waartegen de jongere beschermd moet worden, uit de omgeving van de jongere te plaatsen.

Mogelijk doelen deze leden op het voornemen van de regering om een mogelijkheid tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod te introduceren. Op 5 augustus 2006 heeft de Minister van Justitie een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend dat ertoe strekt dat aan een meerderjarige persoon van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat, een tijdelijk huisverbod kan worden opgelegd (Kamerstukken II, 2006/07, 30 657). Thans wordt gewerkt aan de nota naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor Justitie dat op 13 oktober 2006 is vastgesteld (Kamerstukken II 2006/07, 30 657, nr. 5).

Relatie met het EVRM, IVRK en de Grondwet

De leden van de VVD-fractie vragen ons in te gaan op de gevolgen van de uitbreiding van de mogelijkheden van dwang bij jeugdigen tot 21 jaar en daar het advies van de Raad van State bij te betrekken. De leden van de PvdA-fractie geven aan de uitbreiding te steunen.

De uitbreiding van de mogelijkheid van gedwongen jeugdzorg bij personen tot 21 jaar is een antwoord op het maatschappelijk als zeer ongewenst ervaren systeem dat de gesloten zorg in een jji thans onmiddellijk moet worden beëindigd als de jeugdige meerderjarig wordt. Dit leidt niet alleen tot het afbreken van een lopend hulpverleningsproces, maar leidt er ook vaak toe dat al niet meer met hulpverlening aan 16 en 17-jarigen wordt begonnen, omdat deze niet kan worden afgerond voordat de jeugdige meerderjarig wordt. Daarmee blijven jeugdigen verstoken van zorg die ze heel hard nodig hebben om de rest van hun leven behoorlijk te kunnen functioneren.

De Raad van State heeft terecht opgemerkt dat het EVRM spreekt van minderjarigen. De Raad leidt daar uit af dat er geen rechtsgrond bestaat om meerderjarige jeugdigen gesloten jeugdzorg te bieden. Zoals wij in het nader rapport al hebben gesteld, menen wij dat het EVRM wel ruimte biedt, zij het dat deze niet onbeperkt is. In de memorie van toelichting is uitgebreid op dit punt ingegaan. Wij verwijzen naar die tekst, waarin zeer zorgvuldig en afgewogen is beschreven welke ruimte het EVRM naar onze mening laat.

Zoals gezegd is de ruimte beperkt. In verband hiermee is gekozen voor een leeftijdsgrens van 21 en niet van 23 jaar. Dit in antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie. Dit levert geen problemen op, omdat de ervaring leert dat een effectieve behandeling binnen een beperkt aantal jaren moet zijn afgerond. Als een jeugdige op zijn zeventiende aan gesloten jeugdzorg begint, dan kan hij nog vier jaar van deze gesloten jeugdzorg gebruik maken, hetgeen voldoende zou moeten zijn. In aansluiting op de gesloten jeugdzorg kan aan een jeugdige tussen 21 en 23 voortgezette jeugdzorg op vrijwillige basis worden geboden. Die mogelijkheid bestaat nu al.

De uitbreiding van de mogelijkheid tot gesloten jeugdzorg voor jeugdigen tussen de 18 en 21 jaar is opgenomen omdat daaraan behoefte bestaat. Verwacht mag dan ook worden dat van de mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt. Dit betekent, dit in antwoord op een desbetreffende vraag van de leden van de VVD-fractie, dat wij inderdaad een toename van het gebruik van gesloten jeugdzorg verwachten als gevolg van het oprekken van de leeftijdsgrens.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de figuur van een bijzondere curator in het wetsvoorstel niet voorkomt, terwijl deze volgens de MO-groep de rechtspositie van de jeugdige aanmerkelijk zou kunnen verbeteren. De figuur van de bijzondere curator die de belangen van de jeugdige behartigt, komt inderdaad niet voor. Wij menen dat de belangen van de jeugdige ook zonder een dergelijke functionaris voldoende zijn gewaarborgd. In de eerste plaats wordt de jeugdige tijdens de rechtszitting bijgestaan door een advocaat. Daarnaast zal het bureau jeugdzorg (casemanagement) de jeugdige bijstaan bij de toeleiding naar de jeugdzorg. De verlening van de machtiging gebeurt volgens een zorgvuldige procedure door de kinderrechter. Binnen de accommodatie kan de jeugdige een beroep doen op een vertrouwenspersoon. Verder kan de jeugdige, bijgestaan door de vertrouwenspersoon, een klacht indienen als hij meent dat hem in strijd met de wet beperkingen of verplichtingen worden opgelegd. Een zorgvuldige behandeling van de klacht zal volgen, uitmondend in de mogelijkheid een uitspraak van een rechterlijke instantie (Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming) te vragen.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de voorgenomen aanpassing van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), die het treffen van pedagogische maatregelen mogelijk maakt, wordt vormgegeven en hoe wordt voorkomen dat jeugdigen met een dubbeldiagnose tussen de wal en het schip raken. De leden van de fractie van de PvdA vragen eventuele verschillen in de regimes van de Wet op de jeugdzorg en de Wet Bopz te beargumenteren. Verder vragen zij wat het voor de rechtsbescherming van jeugdigen betekent als zij met een machtiging op grond van de Wet op de jeugdzorg in een jji worden geplaatst.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft betrekking op aangewezen accommodaties van jeugdzorgaanbieders, de Wet Bopz op aangemerkte locaties van psychiatrische ziekenhuizen. De plek waar jeugdigen met een dubbeldiagnose terecht komen – bij de indicatie wordt vastgesteld wat de beste plek is – bepaalt welke wet op de zorg van toepassing is. Daarbij merken wij op dat de voorgenomen wijziging van de Wet Bopz meebrengt dat de twee regimes naar elkaar toe groeien. Eventuele verschillen kunnen slechts worden gemotiveerd uit de aard van de te leveren zorg. Bij het komende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bopz zullen eventuele verschillen worden beargumenteerd.

Indien een jeugdige met een machtiging op grond van de Wet op de jeugdzorg, bij wijze van uitzondering in een jji wordt geplaatst, geldt de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (het voorgestelde artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg).

Welk regime waar geldt, is kenbaar door de aanwijzing als jeugdzorgaccommodatie, de aanmerking als psychiatrisch ziekenhuis of het zijn van jji.

De leden van de CDA-fractie vragen of de machtiging, aangezien die niet noodzakelijkerwijs tot uitvoer gebracht hoeft te worden, gezien kan worden als stok achter de deur. Tevens vragen deze leden of de trajectmatige benadering ook kan gelden voor jeugdigen die na het uitzitten van een vrijheidsbenemende strafmaatregel geen aanvullende PIJ-maatregel hebben gekregen. Kan een jeugdige na het uitzitten van zijn straf worden overgeplaatst naar een accommodatie voor gesloten jeugdzorg?

De machtiging is nadrukkelijk bedoeld voor jeugdigen die jeugdzorg in gesloten setting nodig hebben om te voorkomen dat zij zich aan de zorg onttrekken. Dat is dan ook het criterium voor het verlenen van een machtiging. Doordat de machtiging niet per se ten uitvoer gelegd behoeft te worden maar geldig blijft ook al is de geslotenheid niet meer nodig, kan zij als een stok achter de deur werken. Het terugplaatsen in geslotenheid blijft immers mogelijk en kan preventieve werking hebben. Overplaatsing van een jeugdige na het uitzitten van zijn straf naar een accommodatie voor gesloten jeugdzorg kan niet automatisch plaats vinden. Als aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan – de jeugdige heeft blijkens een indicatie van het bureau jeugdzorg nog steeds behoefte aan jeugdzorg en geslotenheid is nodig om te voorkomen dat hij zich aan die noodzakelijke zorg zal onttrekken – kan de kinderrechter een machtiging voor gesloten jeugdzorg afgeven in aansluiting op de executie van een vrijheidsbenemende straf of maatregel. Het betreft een op zichzelf staande mogelijkheid die niet gekoppeld is aan een strafrechtelijke interventie.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het na invoering van deze wet mogelijk blijft om bijvoorbeeld een first offender met een ernstige hulpvraag gesloten te plaatsen.

Het antwoord op deze vraag van de leden van de CDA-fractie luidt bevestigend. Als de rechter van oordeel is dat toepassing van het voorgestelde wettelijke kader met betrekking tot gesloten jeugdzorg op een (niet strafrechtelijk veroordeelde) jeugdige in de rede ligt en aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan, zo zal ook in dit geval bureau jeugdzorg een indicatie moeten hebben gesteld, kan hij daarvoor kiezen.

De leden van de PvdA-fractie steunen net als de leden van de CDA-fractie de loskoppeling van de gesloten jeugdzorg van de ondertoezichtstelling, maar hebben wel enige vragen over de begeleiding van de ouders. Ook de leden van de SP-fractie vragen hoe de hulp aan de ouders is geregeld. Als ouders behoefte hebben aan hulp en steun naast de gesloten jeugdzorg voor hun kind en dit geïndiceerd is, kunnen zij van een zorgaanbieder op vrijwillige basis jeugdzorg krijgen met de indicatiestelling van het bureau jeugdzorg. De behoefte van ouders aan hulp zal vaak al aan de orde komen bij het stellen van de indicatie van de jeugdige, maar kan ook los daarvan bij het bureau jeugdzorg aanhangig worden gemaakt. Het bureau jeugdzorg zal bij de indicatiestelling voor de jeugdige alert moeten zijn op de behoefte van de ouders aan hulp, los van de omstandigheid of deze die behoefte formuleren. Als ouders de geïndiceerde hulp en steun afwijzen, dan zal moeten worden bezien of deze geboden moet worden in het kader van een ondertoezichtstelling. Het is de kinderrechter die daarover beslist.

Ten slotte is het een eis van zorgvuldige hulpverlening dat de zorgaanbieder in wier accommodatie de jeugdige verblijft, de ouders bij de zorg betrekt.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de MO-groep erop aandringt de gesloten plaatsing te blijven koppelen aan een ondertoezichtstelling of voogdij van het bureau jeugdzorg en dit te regelen in het Burgerlijk Wetboek. Zij vragen in te gaan op de voor- en nadelen van het voorstel van de MO-groep.

De MO-groep wijst op de waarborgen voor de gesloten geplaatste jongere die nu in het Burgerlijk Wetboek gegeven zijn, en dan met name op de mogelijkheid voor spoedplaatsingen en de rechtswaarborgen voor de jongere. De huidige waarborgen blijven ook met de voorgestelde wijziging van de Wet op de jeugdzorg volledig intact. Nadelen voor jongeren en/of ouders zijn aan deze wijziging niet verbonden.

De voordelen van het regelen van civiele gesloten plaatsingen in de Wet op de jeugdzorg zijn:

• Deze regeling sluit aan bij het uitgangspunt om het gedwongen kader van de kinderbeschermingsmaatregel (ots) alleen toe te passen als de ouders de voor de jeugdige of henzelf noodzakelijke geïndiceerde jeugdzorg weigeren. Dit uitgangspunt geldt momenteel voor alle vormen van geïndiceerde jeugdzorg; gesloten plaatsingen vormen daarop de enige uitzondering.

• De ouders worden niet langer onnodig belast met een beperking van hun gezag. Onnodig omdat zij, door in te stemmen met de plaatsing, immers de verantwoordelijkheid jegens hun kind nemen die van hen wordt verwacht.

De MO-groep wijst erop dat wettelijke vertegenwoordigers in het geval van een uithuisplaatsing vaak onbetrouwbaar zijn. Kennelijk wordt gevreesd dat ouders hun toestemming van het ene op het andere moment zullen intrekken. Het wetsvoorstel houdt daar rekening mee. Als ouders hun instemming intrekken, blijft de machtiging en de plaatsing gedurende twee weken doorlopen. In die tijd kan een (voorlopige) ondertoezichtstelling worden geregeld.

De leden van de PvdA-fractie vinden de passage in de memorie van toelichting over de kwaliteitseisen die voor de gesloten jeugdzorg gelden niet erg helder.

Het wetsvoorstel voorziet niet in specifieke kwaliteitseisen voor de gesloten jeugdzorg. Ook voor de gesloten jeugdzorg geldt artikel 24 van de wet, dat bepaalt dat een zorgaanbieder gehouden is «verantwoorde zorg» te verlenen. Wat het begrip verantwoorde zorg inhoudt, wordt niet verder uitgewerkt. Dit is een bewuste keus van de wetgever geweest die in de jeugdzorg gekozen heeft voor hetzelfde systeem van kwaliteitsborging als in de Kwaliteitswet zorginstellingen is neergelegd. Hoe het begrip verantwoorde zorg in de praktijk wordt ingevuld is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. De invulling wordt daarmee uiteraard niet aan de vrije discretie van de zorgaanbieder overgelaten. De inhoud wordt in hoge mate bepaald door hetgeen in het betrokken veld als kwalitatief goed wordt gezien. In de toelichting hebben wij daar van een aantal elementen genoemd. Het is niet de bedoeling dit in regels uit te werken.

Kwaliteitsbevordering heeft uiteraard onze aandacht en die van de uitvoerders. Wij hebben in dit verband het Nederlands Jeugdinstituut (voorheen het Nederlands instituut voor zorg en welzijn, NIZW) gevraagd een kenniskring te starten waarin gesloten jeugdzorgaanbieders kennis kunnen uitwisselen. In dit verband zal er een kader worden ontwikkeld waarmee de kwaliteit van de gesloten jeugdzorg getoetst kan worden. Uiteraard heeft ook bij deze zorgaanbieders de Inspectie jeugdzorg de taak de kwaliteit te toetsen aan de hand van de vraag of verantwoorde zorg wordt geboden.

Zoals eerder vermeld zal daarnaast ZonMw, een organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie, in het kader van hun programma Jeugd 2007–2012 alle gestarte nieuwe initiatieven voor gesloten jeugdzorg als alternatief voor plaatsing in een jji op hun effectiviteit laten onderzoeken en zal er methodiekontwikkeling plaatsvinden.

De vragen die de leden van de VVD-fractie naar aanleiding van signalen van de MO-groep, stellen over de verantwoordelijkheidsverdeling in de overgangsperiode hebben wij betrokken bij de beantwoording van de vragen die deze leden hebben gesteld naar aanleiding van de brief van het IPO.

De leden van de VVD-fractie stellen in navolging van de MO-groep voor een commissie van toezicht in te stellen als toezichthoudend en controlerend orgaan.

Het toezicht is beperkt tot toezicht door de Inspectie jeugdzorg. Samen met het klachtrecht (bij de klachtencommissie van de instelling met de mogelijkheid van rechterlijke toetsing door de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming) biedt dit naar onze mening voldoende (rechts)bescherming tegen een eventuele onjuiste toepassing van de regeling.

De leden van de SP-fractie stellen dat toestemming van de ouders een vereiste is voor dwangbehandeling. Het is niet de bedoeling dat van dwang ten opzichte van een jeugdige alleen sprake kan zijn als de ouders daar mee instemmen. Het is het wezen van de onderhavige regeling dat jeugdigen gedwongen worden tot maatregelen ook zonder dat zij of hun vertegenwoordigers daarmee instemmen. De regeling die dwang binnen de accommodatie mogelijk maakt is in het wetsvoorstel verbonden aan het hulpverleningsplan. Het hulpverleningsplan is geregeld in artikel 24 van de Wet op de jeugdzorg. Uitgangspunt van die regeling is dat het hulpverleningsplan de instemming van de cliënt behoeft. Als het om een jeugdige gaat die nog geen 12 jaar is moeten de ouders instemmen in plaats van de jeugdige, bij jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar zowel de ouders als de jongere. Is de jeugdige 16 jaar of ouder dan is de instemming van de jeugdige voldoende. Geen instemming met het hulpverleningsplan is vereist als een maatregel van kinderbescherming tot die hulp verplicht. Hetzelfde geldt als het gaat om dwang binnen de gesloten jeugdzorg. Ook de uitvoering van maatregelen mag niet onderworpen zijn aan het wettelijke uitgangspunt van instemming door de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Hoewel in de voorgestelde paragraaf 3 telkens wordt vermeld dat maatregelen tegen de wil van de jeugdige of degene die het gezag over hem uitoefent, kunnen worden getroffen, is geen verbinding gelegd met de eis dat het hulpverleningsplan instemming behoeft. In verband hiermee is bij nota van wijziging artikel 24, vijfde lid, van de wet zodanig aangepast dat de instemming met het hulpverleningsplan niet vereist is voor zover het gaat om het daarin opnemen van maatregelen als bedoeld in paragraaf drie van Hoofdstuk IVa.

De leden van de SP-fractie zijn beducht dat door een verkeerde interpretatie in de praktijk niet of niet tijdig van de wettelijke mogelijkheden gebruik zal worden gemaakt.

Het ligt in de bedoeling de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zeer gedegen te begeleiden. Er zullen voorlichtingsdagen worden georganiseerd waarbij met name uitvoeringsvragen aan de orde zullen komen. Daarnaast zullen wij een brochure uitbrengen waarin het wetsvoorstel van stap tot stap wordt uitgelegd.

De aan het woord zijnde leden vragen of inwerkingtreding per 1 januari 2007 nog mogelijk is. Aangezien inwerkingtreding met ingang van die datum niet meer aan de orde is, streven we er thans naar het wetsvoorstel zo snel mogelijk na aanvaarding in werking te doen treden. Snelle inwerkingtreding is met name van belang om een wettelijke grondslag te geven aan de thans op experimentele basis functionerende nieuwe initiatieven als Horizon en Paljas Plus. Tot de inwerkingtreding en gedurende de ingroeiperiode kunnen jeugdigen nog in jji’s worden geplaatst, echter in afnemende mate. Juist omdat ook wij vinden dat de jeugdigen met ernstige gedragsproblemen zo snel als mogelijk binnen de jeugdzorg geholpen moeten kunnen worden, werken wij voortvarend aan de overgang van deze doelgroep naar de jeugdzorg.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat in het kader van de administratieve lasten verstaan moet worden onder de begrippen bedrijven en burgers. In het kader van het wetsvoorstel vallen onder bedrijven de zorgaanbieders en onder burgers de cliënten op wie het wetsvoorstel betrekking heeft.

De leden van de VVD-fractie vragen om een overzicht van de administratieve lasten die dit wetsvoorstel meebrengt. Als bijlage bij deze nota is het volledige overzicht van de administratieve lasten die het wetsvoorstel meebrengt, zoals bij Actal ingediend, opgenomen1. Hierbij zij opgemerkt dat bij deze berekening van de administratieve lasten is uitgegaan van een aantal van 1650 jeugdigen. Dit aantal komt overeen met ongeveer 1250 plaatsen. Het verschil wordt verklaard door de omstandigheid dat één jeugdige niet altijd gedurende een heel jaar een plaats bezet.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel D

De leden van de CDA-fractie stellen voor om bij de aanvraag voor een machtiging ook aan te laten geven hoe invulling is gegeven aan de hulpverlening voorafgaand aan de aanvraag. Zij plaatsen dit in het kader van het bevorderen van de kwaliteit van de hulpverlening. Bij een aanvraag om een machtiging zal duidelijk moeten worden gemaakt, waarom gesloten jeugdzorg nodig is. Dat gebeurt in de daarop betrekking hebbende verklaring van het bureau jeugdzorg die naast het indicatiebesluit moet worden overgelegd. Daarbij zal vaak ook een beschrijving zitten van de hulpverleningsgeschiedenis van de jeugdige en met name het gebrek aan effect daarvan leidt tot de conclusie dat gesloten jeugdzorg nodig is. Dit stuk moet niet worden gezien als een verantwoording van de hulpverlening tot dan toe. Dit neemt niet weg dat zorgaanbieders er wel aanleiding in kunnen zien nog eens goed naar de effecten van de zorg te kijken.

Artikel I, onderdeel E, artikel 29a

Wij zijn verheugd dat de leden van de CDA-fractie de maatregel die de gesloten jeugdzorg ook mogelijk maakt na het bereiken van de meerderjarigheid onderschrijven.

Voor de beantwoording van de vraag omtrent de keuze voor de leeftijd van 21 jaar verwijzen wij naar hetgeen wij hieromtrent in antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de SP-fractie hebben opgemerkt.

De minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven