30 635 Octrooibeleid

Nr. 13 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 oktober 2024

Met deze brief informeer ik u over de diplomatieke conferentie die van 11 november tot en met 22 november 2024 in Riyad zal plaatsvinden met het oog op het openen van onderhandelingen over een verdrag betreffende het modellenrecht.

Ik maak tevens van de gelegenheid gebruik om u verslag te doen van de diplomatieke conferentie die van 13 tot en met 24 mei 2024 in Genève heeft plaatsgevonden over een internationaal rechtsinstrument betreffende intellectueel eigendom, genetische rijkdommen en traditionele kennis in verband met genetische rijkdommen.

Het betreft in beide gevallen verdragen die zijn ontwikkeld in het kader van de Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom (WIPO).

Het verdrag betreffende het modellenrecht

Met het verdrag betreffende het modellenrecht (in de praktijk veelal aangeduid als: Design Law Treaty) wordt beoogd om de procedurele vereisten voor het verkrijgen van een modelrecht wereldwijd te harmoniseren. Het ontwerpverdrag sluit aan bij vergelijkbare verdragen waarmee aanvraagprocedures voor andere intellectuele eigendomsrechten zijn geharmoniseerd. Zo zijn procedures voor het verkrijgen van een octrooirecht deels geharmoniseerd in het Verdrag inzake Octrooirecht (Patent law treaty; 2000) en is de procedure voor het verkrijgen van een merkenrecht deels geharmoniseerd in het Verdrag van Singapore inzake Merkenrecht(2006).

Het modellenrecht is een recht van intellectuele eigendom waarmee het uiterlijk van een voorwerp (de fysieke vormgeving) door middel van registratie kan worden beschermd tegen namaak.

Besprekingen zullen plaatsvinden aan de hand van ontwerptekst die is ontwikkeld in het kader van het Permanent Comité voor het merkenrecht, modellenrecht en geografische indicaties (SCT) van WIPO. Het voorstel omvat een ontwerpverdrag1 en een ontwerp uitvoeringsreglement.2

In de Europese Unie zijn procedures voor het verkrijgen van een modellenrecht reeds vergaand geharmoniseerd in de Modellenrichtlijn.3 Een nieuwe Modellenrichtlijn zal op korte termijn worden gepubliceerd. Daarnaast bestaat op EU-niveau de mogelijkheid tot het verkrijgen van een Gemeenschapsmodel.4 Voor het Europese deel van Nederland kan voorts een Benelux-model worden geregistreerd volgens het Benelux Verdrag voor de intellectuele Eigendom. De overige landen in het Koninkrijk en de BES kennen geen zelfstandige modellenbescherming.

Voor Nederland (in Europa) betekent het bovenstaande dat in Europa reeds veel procedurele voorschriften zijn geharmoniseerd. Op wereldniveau ligt dat anders. Voor ondernemingen die buiten Europa actief zijn, heeft een verdrag dat de wijze waarop een modelrecht wordt verkregen harmoniseert zeker meerwaarde. Hoe eenduidiger procedures wereldwijd zijn, des te gemakkelijker is het om op mondiaal niveau actief te zijn met modelbescherming in verschillende landen.

Het ontwerp verdrag bevat onder meer bevat bepalingen met betrekking tot wat de inhoud van een modelaanvraag kan zijn (artikel 3), vertegenwoordiging (artikel 4), de wijze waarop een indieningsdatum wordt verkregen (artikel 5), de grace period (artikel 6), verplichte indiening van de aanvraag op naam van de maker (artikel 7), wijzigingen en opsplitsing (artikel 8), bekendmaking van het model (artikel 9), communicatie (artikel 10), de inhoud van verzoeken om vernieuwing (artikel 11), respijtmaatregelen voor termijnen (artikelen 12–13), correctie of toevoeging van aanspraken op voorrang (artikel 14), verzoeken voor inschrijving van een licentie en gevolgen van niet-inschrijving van een licentie (artikelen 15–17), aanduiding van de licentie (artikel 18), registratie van verandering van eigendom (artikel 19), wijzigingen van namen of adressen (artikel 20), rectificatie van fouten (artikel 21), technische bijstand aan de verdragsluitende partijen (artikel 22), en de aan het Verdrag gehechte regelingen (artikel 23).

Nederlands standpunt

Veel van de genoemde bepalingen zijn optioneel, maar kaderen de mogelijkheden van verdragsluitende staten wel in. Daarmee komen aanvragers minder voor verrassingen te staan in derde landen en worden administratieve lasten beperkt. Dat is gunstig voor internationaal opererende bedrijven. Ten algemene staat Nederland dan ook positief ten opzichte van het ontwerpverdrag. Bepalend daarbij is met name in hoeverre het verdrag tot daadwerkelijke vereenvoudiging leidt.

Nederland is kritisch ten opzichte van enkele bepalingen. Dat betreft onder meer artikel 3, waarin wordt vastgelegd welke informatie een instantie die is belast met het registreren van aanvragen voor modelrechten mag vragen van de aanvrager. Volgens sommige landen zou dat mogen inhouden dat van de aanvrager wordt gevraagd om de oorsprong of herkomst van traditionele kennis of biologische/ genetische rijkdommen die in het model worden gebruikt of verwerkt, openbaar te maken. Ook wordt door sommige landen gepleit voor een bepaling die ertoe zou verplichten dat vooraf toestemming wordt verkregen van de houder van traditionele kennis of culturele expressies wanneer die een rol spelen bij de aanvraag voor een modelrecht.

Ik ben van mening dat dergelijke bepalingen te ver gaan in een verdrag dat gaat over administratieve bepalingen met betrekking tot het verkrijgen van een modelrecht en zeker niet bijdragen aan de doelstelling van het verdrag om de verleningsprocedure te vereenvoudigen. Ook is Nederland geen voorstander van het opnemen in het verdrag van gedetailleerde bepalingen over technische assistentie aan verdragsluitende staten.

EU-aspecten

Zoals hiervoor opgemerkt, vormen veel van de onderwerpen die worden bestreken door het Verdrag betreffende het modellenrecht ook het onderwerp van bestaande en toekomstige EU wetgeving. In het EU-onderhandelingsmandaat is het uitgangspunt dat het verdrag binnen de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt op grond van artikelen 3(1) VWEU (gemeenschappelijke handelspolitiek) en artikel 3(2) VWEU (risico op aantasting EU-interne regels). Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheid voor de EU-lidstaten om toe te treden tot het verdrag. In een dergelijk geval kan in principe alleen de Unie optreden. De lidstaten kunnen op grond van artikel 2(1) VWEU enkel optreden voor zover zij daartoe worden gemachtigd of voor zover dit ter uitvoering van handelingen van de Europese Unie is. Op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU is het duidelijk dat het aan de Europese Commissie is om dat te bepalen of daarmee in te stemmen.5

Toetreding van de Unie tot het Verdrag inzake modellenrecht is mogelijk ingevolge artikel 27 van het ontwerpverdrag, maar de Europese Unie komt geen zelfstandig stemrecht toe in de bij het verdrag op te richten assemblee van lidstaten. Deze assemblee krijgt belangrijke beslissingsbevoegdheden met betrekking tot het vaststellen van uitvoeringsregelgeving en het initiëren van verdragswijzigingen. Het is daarom van groot belang dat de Europese Unie en haar lidstaten verzekeren dat de aan de lidstaten toekomende stemrechten kunnen worden uitgeoefend. De inzet van Nederland is erop gericht om dat te bewerkstelligen.

Het verdrag betreffende intellectueel eigendom, genetische rijkdommen en traditionele kennis in verband met genetische rijkdommen

Van 13 tot en met 24 mei 2024 heeft in Genève een diplomatieke conferentie plaatsgevonden waarbij de tekst is vastgesteld van een internationaal rechtsinstrument betreffende intellectueel eigendom, genetische bronnen en traditionele kennis in verband met genetische rijkdommen.6

Over de Nederlandse onderhandelingsinzet met betrekking tot dit verdrag bent u door mijn voorgangster geïnformeerd bij brief van 19 april 20247. Die onderhandelingsinzet was gebaseerd op een basistekst aan de hand waarvan de onderhandelingen zijn gevoerd. Geconstateerd kan worden dat het uiteindelijke onderhandelingsresultaat maar zeer beperkt afwijkt van de basistekst. Dat is positief, omdat de inzet van een aantal landen was om tot verdergaande afspraken te komen, die voor Nederland niet aanvaardbaar zouden zijn geweest. In zijn algemeenheid is de tekst van het verdrag gebalanceerd te noemen.

Het verdrag voorziet in een transparantieverplichting: de aanvrager van een octrooi voor een uitvinding die is gebaseerd op een genetische bron, moet bij de aanvraag de herkomst van de genetische bron bekend maken. Indien de aanvraag is gebaseerd op traditionele kennis met betrekking tot een genetische bron, dient de aanvrager bekend te maken welk inheemse volk of lokale gemeenschap deze traditionele kennis heeft verschaft of, bij gebreke van kennis daaromtrent welke bron hij heeft gebruikt. Heeft de aanvrager geen kennis van het voorafgaande, dan moet hij dat aangeven en uitdrukkelijk verklaren dat deze informatie juist is (artikel 3).

Een uitvinding is volgens het verdrag gebaseerd op een genetische bron of traditionele kennis met betrekking tot die genetische bron als deze laatste noodzakelijk zijn voor de uitvinding waarvoor octrooi wordt gevraagd en de geclaimde uitvinding afhankelijk is van de specifieke eigenschappen van de genetische bron of traditionele kennis (artikel 2). Deze definitie is van belang omdat het al dan niet voldoen aan deze definitie de verplichting tot vermelding al dan niet doet ontstaan. Daarvan is geen sprake als er slechts een indirect verband is tussen de uitvinding en de genetische bron of traditionele kennis. Dat is conform de Nederlandse inzet.

De verplichting geldt alleen voor octrooiaanvragen en strekt zich dus niet uit tot andere intellectuele eigendomsrechten. Ook is de verplichting beperkt tot het vermelden van het land van oorsprong waar de genetische bron onder in situ condities voorkomt. Betreft dit meerdere landen, dan hoeft de aanvrager alleen het land te vermelden waar hij de bron heeft gevonden.

Van octrooibureaus wordt verwacht dat zij controleren of, indien van toepassing, de aanvrager aan zijn verplichting tot vermelding heeft voldaan. Maar verdragsluitende staten mogen hun octrooibureaus niet verplichten om deze vermelding op juistheid te controleren. Heeft de aanvrager een vergissing begaan, dan mag hij deze rectificeren, maar lidstaten mogen dit uitsluiten in geval van bedrieglijk opzet van de zijde van de aanvrager. Verdragsluitende staten moeten ook adequate administratieve maatregelen treffen in geval niet wordt voldaan aan de verplichtingen van het verdrag. Deze maatregelen mogen, behoudens bedrieglijk opzet, niet de geldigheid of handhaafbaarheid van het octrooi aantasten.

De bepalingen met betrekking tot sancties en administratieve maatregelen laten de verdragsluitende staten de nodige ruimte voor nationale invulling. Daarmee is een compromis gevonden, waarmee de onderhandelende partijen konden leven (artikel 5).

De verplichtingen die voortvloeien uit het verdrag gelden niet voor octrooiaanvragen die zijn ingediend vóór de datum waarop het verdrag van toepassing wordt voor de betreffende verdragsluitende staat. Dat laat onverlet dat er op grond van oudere nationale wetgeving wel verplichtingen kunnen bestaan waaraan een octrooiaanvrager zich dient te houden (artikel 4). Voor Nederland, dat geen transparantieverplichting met betrekking tot genetische bronnen in de octrooiwetgeving kent, geldt dat niet.

Het verdrag kent een reviewbepaling op grond waarvan vier jaar na de inwerkingtreding het verdrag wordt geëvalueerd, waarbij mogelijke uitbreiding van de werkingssfeer en de gevolgen van technologische ontwikkelingen voor het verdrag aan de orde kunnen komen (artikel 8). Ook deze bepaling is het resultaat van een compromis.

De partijen die toetreden tot het nieuwe verdrag zullen een assemblee vormen waarin de werking van het verdrag wordt besproken en uitvoeringsregelgeving wordt vastgesteld. Ook kan de assemblee besluiten tot het organiseren van een diplomatieke conferentie tot wijziging van het verdrag. Deelnemende lidstaten hebben stemrecht in deze assemblee. Dat geldt niet voor de Europese Unie, die weliswaar kan toetreden, maar niet zelfstandig stemrechten kan uitoefenen. Het was de inzet van Nederland en andere EU-landen om in het verdrag een bepaling op te nemen die het mogelijk zou maken dat de Europese Unie zelfstandig de stemrechten van haar leden uit kan oefenen. Dat is niet gelukt. Binnen de Europese Unie zal nader overleg moeten plaatsvinden over de vraag wat dit betekent voor de mogelijkheden voor de Europese Unie en haar lidstaten om toe te treden tot het verdrag op een zodanige wijze dat de Europese landen een maximale invloed behouden.

De Minister van Economische Zaken, D.S. Beljaarts


X Noot
3

Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen

X Noot
4

Verordening (EG) Nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen

X Noot
5

HvJEU, zaak C-24/20 (Commissie/Raad)

X Noot
6

Zie voor de tekst van het verdrag: GRATK/DC/7 Prov. (wipo.int)

X Noot
7

TK 2023–2024, 30 635, nr. 12

Naar boven