30 633
Wijziging van de wet van 10 mei 2006, houdende goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), met Protocol (Trb. 2005, 96) (Stb. ...)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

Dit wetsvoorstel strekt tot nakoming van de toezegging aan de Eerste Kamer te bevorderen dat in de goedkeuringswet bij het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (Stb. ...) een parlementair instemmingsrecht bij besluiten van het Comité van Ministers wordt opgenomen1.

Artikel 1.7, eerste lid, van dat verdrag geeft het Comité van Ministers de bevoegdheid om bij besluit de wijzigingen in het verdrag aan te brengen die noodzakelijk zijn om de conformiteit met een verdrag of met EG-regelgeving te verzekeren. Bij toepassing van deze procedure voor versnelde omzetting van anderszins voor Nederland reeds bindende bepalingen is geen wetsvoorstel tot goedkeuring van de verdragswijziging meer noodzakelijk. De procedure beoogt te voorkomen dat de tijd die gemoeid is met goedkeuring van noodzakelijke verdragswijzigingen in de drie Benelux-staten leidt tot implementatieachterstanden. De Eerste Kamer heeft bezwaar tegen het vervallen van het goedkeuringsrecht terzake. Om daaraan tegemoet te komen wordt voorgesteld om in de goedkeuringswet een parlementair instemmingsrecht op te nemen.

Een dergelijk instemmingsrecht met besluiten van volkenrechtelijke organisaties – zoals in dit geval besluiten van het Comité van Ministers van de Benelux – is niet ongebruikelijk. Zo is een dergelijke bepaling opgenomen in de goedkeuringswet bij het Schengen verdrag2 en in de goedkeuringswet bij het Verdrag van Amsterdam3. Er is in dit wetsvoorstel dan ook nadrukkelijk aansluiting gezocht bij deze twee wetten.

Volgens het wetsvoorstel wordt ieder ontwerp van een besluit van het Comité van Ministers op grond van artikel 1.7, eerste lid, van het verdrag, terstond nadat het tot stand is gekomen aan beide Kamers der Staten-Generaal ter instemming voorgelegd. Deze instemming is vereist voordat een lid van de regering zijn medewerking kan verlenen aan de totstandkoming van een besluit van het Comité van Ministers.

Het Comité besluit met algemene stemmen4, waarbij stemonthouding van een van de leden niet verhindert dat een besluit wordt genomen. Indien één van de partijen tegenstemt zal het besluit niet tot stand kunnen komen. Dat betekent dat op het moment dat één der Kamers niet instemt met een voorgenomen besluit de Nederlandse vertegenwoordiger in het Comité van Ministers tegen moet stemmen. Onthouding zou immers impliceren dat hij alsnog zijn medewerking aan de totstandkoming van het besluit zou verlenen.

De instemming van de Kamers kan uitdrukkelijk en stilzwijgend worden verleend. Van stilzwijgende instemming is sprake indien niet binnen vijftien dagen na overlegging van het ontwerpbesluit aan de Staten-Generaal de wens te kennen wordt gegeven dat het ontwerp de uitdrukkelijke instemming behoeft. Deze termijn van vijftien dagen wordt ook gehanteerd in de twee genoemde goedkeuringswetten en blijkt een redelijke termijn om enerzijds de Kamers voldoende gelegenheid te geven kennis te nemen van het ontwerpbesluit en anderzijds niet te veel afbreuk te doen aan de beoogde tijdswinst van de vereenvoudigde omzettingsprocedure. In lijn met artikel 5 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen en aanwijzing 43 van de Aanwijzingen voor de Regelgeving volstaat een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van één der Kamers om het stilzwijgen te doorbreken en expliciete instemming noodzakelijk te maken.

Deze memorie van toelichting werd mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken ondertekend.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip


XNoot
1

Kamerstukken I 2005/06, 30 403, C.

XNoot
2

Wet van 24 februari 1993, houdende goedkeuring van de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Stb. 1993, 138).

XNoot
3

Rijkswet van 24 december 1998, houdende goedkeuring van het op 2 oktober 1997 te Amsterdam tot stand gekomen Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten (Stb. 1998, 737).

XNoot
4

Artikel 18 van het op 3 februari 1958 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 1958, 18).

Naar boven