nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)
Dit wetsvoorstel strekt tot nakoming van de toezegging aan de Eerste Kamer
te bevorderen dat in de goedkeuringswet bij het Benelux-verdrag inzake de
intellectuele eigendom (Stb. ...) een parlementair instemmingsrecht bij besluiten
van het Comité van Ministers wordt opgenomen1.
Artikel 1.7, eerste lid, van dat verdrag geeft het Comité van Ministers
de bevoegdheid om bij besluit de wijzigingen in het verdrag aan te brengen
die noodzakelijk zijn om de conformiteit met een verdrag of met EG-regelgeving
te verzekeren. Bij toepassing van deze procedure voor versnelde omzetting
van anderszins voor Nederland reeds bindende bepalingen is geen wetsvoorstel
tot goedkeuring van de verdragswijziging meer noodzakelijk. De procedure beoogt
te voorkomen dat de tijd die gemoeid is met goedkeuring van noodzakelijke
verdragswijzigingen in de drie Benelux-staten leidt tot implementatieachterstanden.
De Eerste Kamer heeft bezwaar tegen het vervallen van het goedkeuringsrecht
terzake. Om daaraan tegemoet te komen wordt voorgesteld om in de goedkeuringswet
een parlementair instemmingsrecht op te nemen.
Een dergelijk instemmingsrecht met besluiten van volkenrechtelijke organisaties –
zoals in dit geval besluiten van het Comité van Ministers van de Benelux –
is niet ongebruikelijk. Zo is een dergelijke bepaling opgenomen in de goedkeuringswet
bij het Schengen verdrag2 en in de goedkeuringswet
bij het Verdrag van Amsterdam3. Er is in dit wetsvoorstel
dan ook nadrukkelijk aansluiting gezocht bij deze twee wetten.
Volgens het wetsvoorstel wordt ieder ontwerp van een besluit van het Comité
van Ministers op grond van artikel 1.7, eerste lid, van het verdrag, terstond
nadat het tot stand is gekomen aan beide Kamers der Staten-Generaal ter instemming
voorgelegd. Deze instemming is vereist voordat een lid van de regering zijn
medewerking kan verlenen aan de totstandkoming van een besluit van het Comité
van Ministers.
Het Comité besluit met algemene stemmen4,
waarbij stemonthouding van een van de leden niet verhindert dat een besluit
wordt genomen. Indien één van de partijen tegenstemt zal het
besluit niet tot stand kunnen komen. Dat betekent dat op het moment dat één
der Kamers niet instemt met een voorgenomen besluit de Nederlandse vertegenwoordiger
in het Comité van Ministers tegen moet stemmen. Onthouding
zou immers impliceren dat hij alsnog zijn medewerking aan de totstandkoming
van het besluit zou verlenen.
De instemming van de Kamers kan uitdrukkelijk en stilzwijgend worden verleend.
Van stilzwijgende instemming is sprake indien niet binnen vijftien dagen na
overlegging van het ontwerpbesluit aan de Staten-Generaal de wens te kennen
wordt gegeven dat het ontwerp de uitdrukkelijke instemming behoeft. Deze termijn
van vijftien dagen wordt ook gehanteerd in de twee genoemde goedkeuringswetten
en blijkt een redelijke termijn om enerzijds de Kamers voldoende gelegenheid
te geven kennis te nemen van het ontwerpbesluit en anderzijds niet te veel
afbreuk te doen aan de beoogde tijdswinst van de vereenvoudigde omzettingsprocedure.
In lijn met artikel 5 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen
en aanwijzing 43 van de Aanwijzingen voor de Regelgeving volstaat een vijfde
van het grondwettelijk aantal leden van één der Kamers om het
stilzwijgen te doorbreken en expliciete instemming noodzakelijk te maken.
Deze memorie van toelichting werd mede namens de Minister van Buitenlandse
Zaken ondertekend.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
C. E. G. van Gennip
XNoot
1Kamerstukken I 2005/06, 30 403, C.
XNoot
2Wet van 24 februari 1993, houdende goedkeuring van de op 19 juni
1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen
de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek
Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten
Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke
grenzen (Stb. 1993, 138).
XNoot
3Rijkswet van 24 december 1998, houdende goedkeuring van het op 2 oktober
1997 te Amsterdam tot stand gekomen Verdrag van Amsterdam houdende wijziging
van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting
van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten (Stb. 1998, 737).
XNoot
4Artikel 18 van het op 3 februari 1958 te ’s-Gravenhage tot stand
gekomen Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 1958,
18).