nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 21 september 2006
De leden van de fractie van ChristenUnie constateren dat de regering aangeeft
de kinderopvangtoeslag gedurende zes maanden in stand te willen houden, wanneer
werkeloosheid aanvangt, om zo de ouders in staat te stellen actief te solliciteren.
Geldt dit ook voor niet uitkeringsgerechtigde, werkende ouders die nog geen
gebruik maakten van kinderopvang? En zo ja, wanneer treedt het recht van kinderopvang
voor deze groep in, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Met deze wijziging van de Wet kinderopvang wil de regering voor iedere
ouder die aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en die werkloos raakt, het
recht op de aanspraak continueren voor een periode van zes maanden. Het betreft
ouders met een aanspraak op kinderopvangtoeslag en daarmee gebruikers van
formele kinderopvang. Deze wetswijziging betreft niet ouders die geen aanspraak
maken op kinderopvangtoeslag.
Zoals in artikel 6, eerste lid, van de Wet kinderopvang wordt geregeld
is er aanspraak op kinderopvangtoeslag zodra ouders in een bepaald jaar, al
dan niet als werknemer, arbeid verrichten. Daarnaast zijn er verschillende
doelgroepen, waaronder WWB-ers of WW-ers die gebruik maken van een voorziening
gericht op arbeidsinschakeling, tienermoeders of studenten die eveneens aanspraak
maken op kinderopvangtoeslag. Overigens maken niet-uitkeringsgerechtigde,
werkzoekende ouders die een traject volgen gericht op arbeidsinschakeling
en die gebruik maken van formele kinderopvang, aanspraak op kinderopvangtoeslag.
Kortom: het uitgangspunt van de Wet kinderopvang (en van de onderhavige
wetswijziging) is dat er recht op kinderopvangtoeslag bestaat zodra er arbeid,
waaronder deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, wordt
gecombineerd met de zorg voor kinderen, waar kinderopvang voor nodig is. Indien
er geen sprake is van kinderopvang dan is er ook geen aanspraak op kinderopvangtoeslag.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus