30 614
Wijziging van een aantal wetten op het terrein van de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt (Verzamelwet arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 mei 2006 en het nader rapport d.d. 21 juni 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 24 april 2006, no. 06.001468, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van een aantal wetten op het terrein van de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt (Verzamelwet arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt 2006), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel betreft enkele wijzigingen in verschillende wetten op het terrein van de arbeidsverhoudingen en van de arbeidsmarkt. De Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel, maar maakt enkele opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 24 april 2006, nr. 06.001468, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 29 mei 2006, nr. W12.06.0116/IV, bied ik U hierbij aan.

1. Op grond van de artikelen II, onderdeel B, en IV, onderdeel C, wordt het woord «hebben» in de artikelen 9aa, derde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, onderscheidenlijk 59a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling vervangen door: hebbende. In beide bepalingen, die zijn ingevoegd bij Wet van 19 januari 2006, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PbEG L 235/10) (Stb.2006, 51), staat echter reeds het woord «hebbende».

De Raad adviseert de artikelen II, onderdeel B, en IV, onderdeel C, achterwege te laten.

2. In artikel III, onderdeel C, wordt voorgesteld in artikel 19, vierde lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 behalve de artikelen 23d tot en met 23k ook artikel 23l van de Pensioen- en spaarfondsenwet van overeenkomstige toepassing te verklaren. Artikel 19 betreft, evenals de artikelen 23d tot en met 23k van de Pensioen- en spaarfondsenwet, de bestuurlijke boete. Het genoemde artikel 23l regelt echter een ander onderwerp, namelijk de stille curatele. De Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK; thans De Nederlandse Bank) heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid het bestuur van een pensioenfonds de aanzegging te doen dat het fonds zijn bevoegdheden slechts mag uitoefenen na toestemming van een of meer door de PVK aangewezen personen.

De Raad adviseert onderdeel C van artikel III achterwege te laten dan wel aan te passen en van een toelichting te voorzien.

3. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad van State heeft twee aanpassingen en redactionele overwegingen meegegeven. Deze zijn integraal overgenomen in bijgaand gewijzigd wetsvoorstel.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om twee kleine wijzigingen betreffende de Wet kinderopvang aan te brengen. Het betreft het aanbrengen van een wettelijke grondslag voor door de Minister van SZW vastgestelde beleidsregels kwaliteit, alsmede het laten vervallen van de zogenaamde voorhangprocedure bij de jaarlijkse aanpassing van de inkomenstabellen. In de memorie van toelichting is een en ander nader toegelicht.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U hierbij verzoeken het (gewijzigde) voorstel van wet en de (gewijzigde) memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W12.06.0116/IV met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– De artikelen niet van opschriften voorzien (aanwijzing 98 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– In artikel X, onderdeel B, onder a, voor «een beroep» een aanhalingsteken invoegen.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven