nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 18 oktober 2006
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de Tweede Kamer
naar aanleiding van het voorstel tot vaststelling van regels omtrent ruimtevaartactiviteiten
en de instelling van een register van ruimtevoorwerpen. Ik ben verheugd dat
de Tweede Kamer zich bereid heeft getoond om het wetsvoorstel op korte termijn
in behandeling te nemen.
Ik vertrouw erop dat ik met deze nota de vragen in voldoende mate heb
beantwoord en dat deze nota zal bijdragen aan een spoedige behandeling van
het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de VVD vroegen naar de ogenschijnlijke tegenstelling
in de inleiding van de memorie van toelichting, ten aanzien van het soort
activiteiten waarvoor onderhavig wetsvoorstel regels stelt. Het wetsvoorstel
stelt regels ten aanzien van ruimtevaartactiviteiten, in de zin van het lanceren
van een ruimtevoorwerp, het bedienen van de vlucht of het geleiden van ruimtevoorwerpen
in de ruimte. Lanceringen zullen om technische redenen niet snel vanaf Nederlands
grondgebied plaatsvinden, hoewel in de toekomst een lancering vanaf een Nederlands
schip of luchtvaartuig niet kan worden uitgesloten. De regels zullen in de
praktijk daarom vooralsnog slechts betrekking hebben op laatstgenoemde activiteit:
het geleiden (besturen) van een ruimtevoorwerp vanaf een besturingsstation
of controlecentrum in Nederland, teneinde het ruimtevoorwerp werkzaam te houden
in de kosmische ruimte. Immers, met de vestiging in Nederland van een commerciële
partij op het gebied van telecommunicatiediensten per satelliet, vindt tevens
het operationeel beheer van deze commerciële telecommunicatie-satellieten
vanuit Nederland plaats. Aan de voor deze activiteit noodzakelijke vergunning
zullen voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden die bijvoorbeeld
betrekking hebben op de besturing van het ruimtevoorwerp (i.c. satelliet)
in relatie tot de veiligheid van personen en goederen, de bescherming van
het milieu in de kosmische ruimte of de bescherming van de openbare orde.
Het wetsvoorstel voorziet evenwel niet in regels ten aanzien van de toepassingsmogelijkheden
van het betreffende ruimtevoorwerp. Zo is het overbrengen van televisie, radio-
of internet-signalen of ander dataverkeer met behulp van satellieten onderworpen
aan de wet- en regelgeving op het gebied van telecommunicatie of media. Gepoogd
is dit onderscheid in de inleiding van de memorie van toelichting tot uitdrukking
te brengen.
De leden van de fractie van de VVD vroegen voorts welk maatschappelijk
probleem met het wetsvoorstel wordt opgelost, nu het wetsvoorstel in de praktijk
vooralsnog slechts betrekking heeft op een beperkt aantal activiteiten, zoals
het operationeel beheer van telecomsatellieten. Nut en noodzaak van voorliggend
wetsvoorstel zijn primair gelegen in het voldoen aan voor Nederland geldende
internationale verdragsverplichtingen. Ingevolge de Ruimteverdragen dient
de verdragstaat toestemming te geven voor en voortdurend toezicht te houden
op nationale ruimtevaartactiviteiten die worden verricht door private partijen.
Omdat er momenteel private ruimtevaartactiviteiten vanuit Nederland plaatsvinden,
ontstaat de verdragsrechtelijke verplichting die ruimtevaartactiviteiten te
reguleren. De omstandigheid dat deze private activiteiten (vooralsnog) geen
grote omvang kennen, is daarbij niet van belang.
Het belang van onderhavig wetsvoorstel is echter niet uitsluitend formeel-juridisch.
Schade als gevolg van ruimtevaartactiviteiten kan oplopen tot honderden miljoenen
euro’s. Indien Nederland niet voldoet aan de verplichtingen ingevolge
de Ruimteverdragen, kan schade veroorzaakt door nationale ruimtevaartactiviteiten
in voorkomend geval alleen al om die reden internationaalrechtelijk gezien
leiden tot aansprakelijkheid van de Nederlandse staat. Daar komt bij dat de
Ruimteverdragen bepalen dat, voor zover de verdragstaat moet worden aangemerkt
als lanceerstaat, deze internationaal aansprakelijk is voor schade veroorzaakt
door nationale ruimtevaartactiviteiten, ook als deze activiteiten worden verricht
door private partijen. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven,
kan voor de toekomst niet volledig worden uitgesloten dat Nederland gekwalificeerd
moet worden als lanceerstaat. Om die reden voorziet het wetsvoorstel in een
verhaalsrecht van de Nederlandse staat jegens degene wiens ruimtevaartactiviteit
de schade heeft veroorzaakt en wordt dit verhaalsrecht geborgd door het stellen
van een verzekeringsplicht.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
C. E. G. van Gennip