30 609
Regels omtrent ruimtevaartactiviteiten en de instelling van een register van ruimtevoorwerpen (Wet ruimtevaartactiviteiten)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 9 juni 2006 en het nader rapport d.d. 20 juni 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Economische Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 14 april 2006, no. 06.001361, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot vaststelling van regels omtrent ruimtevaartactiviteiten en de instelling van een register van ruimtevoorwerpen (Wet ruimtevaartactiviteiten), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel ziet op de regulering van ruimtevaartactiviteiten die vallen onder Nederlandse jurisdictie en op de instelling en het beheer van een register voor ruimtevoorwerpen. De belangrijkste bepalingen van het wetsvoorstel betreffen het vaststellen van een vergunningplicht voor het verrichten van ruimtevaartactiviteiten, het instellen van een register voor ruimtevoorwerpen die worden gebruikt bij het uitvoeren van ruimtevaartactiviteiten en het opnemen van een regresbepaling in geval van staatsaansprakelijkheid.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij opmerkingen over de bestuurlijke boete en de Koninkrijkspositie. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 14 april 2006, nr. 06.001361, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 juni 2006, nr. W10.06.0112/II, bied ik U hierbij aan.

1. Bestuurlijke boete

In de toelichting bij de artikelen 15 tot en met 23 wordt vermeld dat de artikelen omtrent bestuurlijke boete van het wetsvoorstel Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: wetsvoorstel Vierde tranche) «voor zover relevant» zijn overgenomen.2 De toelichting biedt geen nadere verklaring voor het niet opnemen van bepaalde artikelen uit dat wetsvoorstel, zoals bijvoorbeeld artikel 5.4.1.2 van het wetsvoorstel Vierde tranche (het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten).

Het verdient aanbeveling om, met het oog op de toekomstige inwerkingtreding van het wetsvoorstel Vierde tranche, de daarin opgenomen artikelen zoveel mogelijk over te nemen in het voorliggende wetsvoorstel. De Raad beveelt aan het wetsvoorstel dienovereenkomstig aan te passen.

1. Overeenkomstig de aanbeveling van de Raad zijn de artikelen 5.4.1.2 en 5.4.1.3 omtrent bestuurlijke boete van het wetsvoorstel Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht overgenomen in artikel 16 van het wetsvoorstel.

2. Rijkswet

In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt onder paragraaf 3, onder punt 8, het onderwerp «Rijkspositie» (lees: Koninkrijkspositie) aangekondigd. Dit onderwerp wordt in de toelichting niet nader behandeld. De oorspronkelijke ruimteverdragen1 zijn destijds ondertekend namens het Koninkrijk der Nederlanden en de goedkeuring van deze verdragen is bij rijkswet geschied. Mede in dit kader is het de vraag of het onderhavige onderwerp niet bij rijkswet moet worden geregeld, omdat het bijvoorbeeld niet uitgesloten is dat vanaf een in Aruba of in de Nederlandse Antillen geregistreerd schip (dat de Nederlandse vlag voert) ruimtevaartactiviteiten worden ondernomen. Bij calamiteiten kan dit ingevolge de ruimteverdragen tot aansprakelijkheid van het Koninkrijk leiden waarvoor zonder de onderhavige wettelijke regeling geen verzekeringsdekking hoeft te bestaan. De Raad adviseert om in de toelichting alsnog nader op het bovenstaande in te gaan en aan te geven op welke wijze in dit onderwerp in de andere delen van het Koninkrijk zal worden voorzien, dan wel alsnog voor regeling bij rijkswet te kiezen.

2. De regering van Aruba heeft aangegeven voornemens te zijn regelgeving op te stellen om ruimtevaartactiviteiten vanaf het grondgebied van Aruba geheel te kunnen weren. De Nederlandse Antillen zijn voornemens te voorzien in wetgeving die nauw zal aansluiten bij de bepalingen van onderhavig wetsvoorstel. Beide Koninkrijkspartners hebben derhalve geen behoefte aan rijkswetgeving. Gelet hierop is er van afgezien om een voorstel voor een rijkswet te doen. Overeenkomstig het advies van de Raad is een passage met bovengenoemde strekking opgenomen in paragraaf 3.8 van de memorie van toelichting.

3. Redactionele kanttekeningen

Voor enige redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

3. Met betrekking tot de redactionele kanttekeningen van de Raad wordt het volgende opgemerkt.

– Artikel 3, tweede lid, en artikel 11, derde lid, van het wetsvoorstel, beoogt tot uitdrukking te brengen dat voor ruimtevaartactiviteiten die onder ministeriële verantwoordelijkheid plaatsvinden, geen vergunning is vereist. Dergelijke ruimtevaartactiviteiten kunnen al naargelang worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een minister, al dan niet met medeverantwoordelijkheid van andere ministers. De zinsnede «wie het mede aangaat» vooronderstelt – in dit geval dus ten onrechte – dat één bepaalde minister op grond van dit wetsvoorstel voor alle ruimtevaartactiviteiten eerste verantwoordelijkheid draagt. Gekozen is daarom deze formulering ter verduidelijking te wijzigen in «onder de verantwoordelijkheid van één of meer Onzer Ministers».

– De redactionele kanttekening met betrekking tot de formulering in artikel 3, vierde lid, is overgenomen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W10.06.0112/II met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 3, tweede lid, en artikel 11, derde lid, van het wetsvoorstel «door of vanwege Onze Ministers» vervangen door: Onze Ministers wie het mede aangaat. Daarnaast in de toelichting uiteenzetten aan welke ministers wordt gedacht (aanwijzing 74 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– Mede in verband met een verschil tussen de formulering in artikel 3, vierde lid, van het wetsvoorstel en de formulering in de bijbehorende toelichting, in voornoemd vierde lid «behoorlijke verzekeringsdekking» vervangen door: de hoogst mogelijke dekking voor de aansprakelijkheid voortvloeiende uit de ruimtevaartactiviteiten.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Zie Kamerstukken II, 2003/04, 29 702, nr. 2.

XNoot
1

Zie het Verdrag inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen (Trb. 1967, 31; het Ruimteverdrag), de Overeenkomst inzake de registratie van in de kosmische ruimte gebrachte voorwerpen d.d. 14 januari 1975 (Trb. 1979, 19; het Registratieverdrag), de Overeenkomst inzake de internationale aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door ruimtevoorwerpen (Trb. 1979, 20; het Aansprakelijkheidsverdrag), de Overeenkomst ter regeling van de activiteiten van Staten op de maan en andere hemellichamen (Trb. 1981, 40; het Maanverdrag) en de Overeenkomst inzake de redding van ruimtevaarders, de terugkeer van ruimtevaarders en de teruggave van in de kosmische ruimte gebrachte voorwerpen (Trb. 1968, 134; het Astronautenverdrag).

Naar boven