30 608
Regels in verband met de inwerkingtreding van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Invoeringswet Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 december 2006

Met belangstelling hebben mijn ambtgenoot van Justitie en ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de Tweede Kamer inzake het wetsvoorstel houdende regels in verband met de inwerkingtreding van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Invoeringswet Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken). De leden van de fractie van het CDA hebben te kennen gegeven de doelstellingen van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) en het onderhavige, daarmee samenhangende wetsvoorstel te ondersteunen. Met instemming constateren wij dat ook zij groot belang hechten aan de verbetering van de kenbaarheid van publiekrechtelijke beperkingen ten aanzien van onroerende zaken en de totstandkoming van een eenduidig registratiesysteem hiervoor. De leden van de fractie van het CDA hebben een aantal vragen over de planning van de invoering van het stelsel van de Wkpb naar voren gebracht. Graag zullen wij hierna op deze vragen ingaan.

Bij deze nota naar aanleiding van het verslag is een nota van wijziging gevoegd. De in die nota voorgestelde wijzigingen van het wetsvoorstel zijn deels inhoudelijk van aard. Deels strekken de wijzigingen tot technische en redactionele verbeteringen. De nota van wijziging houdt geen verband met de in het verslag gestelde vragen.

Planning

De leden van de fractie van het CDA vragen zich af op welke termijn de eenduidige registratie nu daadwerkelijk kan gaan plaatsvinden, aangezien invoering betekent dat alle betrokken overheden hun administratieve organisatie nog op orde moeten brengen en moeten borgen. Gevraagd wordt in hoeverre dit haalbaar wordt geacht voor 1 januari 2007, zoals vermeld in het wetsvoorstel.

Vooropgesteld moet worden dat de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wkpb op 1 januari 2007 naar de huidige stand van zaken redelijkerwijs niet meer haalbaar is. Vanwege het uitbrengen van bovengenoemde nota van wijziging is een niet voorziene vertraging opgelopen. Daarnaast is het aannemelijk dat vanwege de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer zich enige vertraging in het parlementaire besluitvormingsproces ten aanzien van het wetsvoorstel zal voordoen. Naar het zich nu laat aanzien moet rekening worden gehouden met een uitstel van een aantal maanden ten opzichte van de aanvankelijk voorgenomen planning.

Er is geen aanleiding om tot (verder) uitstel over te gaan vanwege het feit dat de betrokken overheden nog niet klaar zouden zijn voor de invoering van het stelsel van de Wkpb. Bij de totstandkoming van alle regelgeving in het kader van de Wkpb zijn deze overheden in een vroeg stadium betrokken. Alhoewel uit een uitgevoerde nulmeting bij gemeenten1 blijkt dat het beeld ten aanzien van de mate waarin deze zijn voorbereid op de invoering van het stelsel van de Wkpb wisselend is – vanzelfsprekend zijn er voor- en achterhoedegemeenten te onderscheiden – is het totaalbeeld niet negatief. In dat verband is van belang dat inmiddels ook het zogeheten loodsteam aan het werk is dat de gemeenten bij hun voorbereiding op de invoering van de Wkpb actief bijstaat. Met het oog hierop is tevens opleidings- en instructiemateriaal ontwikkeld. Verder zal voor bestaande beperkingenbesluiten die dateren van voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb en de grondslag vormen voor een op dat tijdstip van kracht zijnde publiekrechtelijke beperking ingevolge de artikelen 17a en 17b van de Wkpb, zoals toegevoegd door het onderhavige wetsvoorstel, een overgangstermijn van twee jaar gelden om deze beperkingenbesluiten overeenkomstig de Wkpb in te schrijven. Gelet op het vorenstaande kan naar ons oordeel een succesvolle invoering van het stelsel van de Wkpb met vertrouwen worden tegemoet gezien.

De leden van de fractie van het CDA vragen zich verder af op welke termijn ook de beperkingenbesluiten die vele percelen beslaan, zoals bestemmingsplannen en aanwijzingen als beschermd stads- en dorpsgezicht, worden aangewezen om onder het werkingskader van het wetsvoorstel te vallen. Het wetsvoorstel zal immers pas zijn (positieve) effect in volle omvang kunnen bereiken, als daadwerkelijk alle beperkingen op de wijze zoals dit wetsvoorstel voorschrijft worden geregistreerd.

Het is de bedoeling dat genoemde beperkingenbesluiten bij de zogeheten tweede tranche van aan te wijzen beperkingenbesluiten onder de werking van de Wkpb zullen worden gebracht. Het tijdstip waarop hieraan uitvoering zal worden gegeven, zal afhangen van de ontwikkelingen met betrekking tot de digitalisering van ruimtelijke plannen. Terzake loopt op dit moment het implementatie- en stimuleringsprogramma DURP («Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen») van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Unie van Waterschappen. Dit programma bouwt voort op het stimuleringsprogramma DURP («Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen»). Doel van het thans lopende programma is te bewerkstelligen dat alle ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar beschikbaar komen. Op dit moment wordt hiervoor een landelijke infrastructuur ontwikkeld. De eis dat ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar beschikbaar komen, zal worden verankerd in de lagere regelgeving gebaseerd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De inwerkingtreding van die wet en de bijbehorende lagere regelgeving is eind 2007 voorzien. Nog dit jaar zal worden begonnen met een verkenning van de relatie en samenhang tussen DURP en de Wkpb, onder gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning van beide projecten, om zichtbaar te maken hoe een optimale relatie tussen DURP en de Wkpb eruit ziet en welke voorzieningen moeten worden getroffen om deze relatie effectief en efficiënt te realiseren. De verkenning wordt uitgevoerd vanuit zowel een technische als een organisatorische invalshoek. De verkenning zal naar verwachting begin 2007 zijn afgerond. Op basis hiervan zal het tijdstip waarop de hier bedoelde beperkingenbesluiten onder de werking van de Wkpb kunnen worden gebracht, nader kunnen worden geconcretiseerd.

De leden van de fractie van het CDA vragen zich tenslotte af in hoeverre de resultaten van de proefprojecten vertrouwen geven dat spoedige invoering van het wetsvoorstel niet zal leiden tot een administratieve chaos, zeker gezien de vele instanties die erbij betrokken zijn.

Vooropgesteld moet worden dat de proefprojecten bij gemeenten waarvan in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel melding wordt gemaakt en waaraan in de gestelde vraag kennelijk wordt gerefereerd (Kamerstukken II 2005/2006, 30 608, nr. 3, pag. 4 en 5), reeds gedurende de periode 2001–2003 zijn uitgevoerd. De proefprojecten hebben plaatsgevonden om het voorziene stelsel van de Wkpb op zijn praktische merites te toetsen. De bevindingen die bij de proefprojecten zijn gedaan, zijn bij de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel en de lagere regelgeving in het kader van de Wkpb betrokken. De resultaten van de proefprojecten bieden op geen enkele wijze aanknopingspunten voor de veronderstelling dat een spoedige invoering van het wetsvoorstel zal leiden tot een administratieve chaos. Ook overigens zijn daarvoor geen aanknopingspunten. In dat verband wordt verwezen naar de resultaten van de uitgevoerde nulmeting bij gemeenten, de aangeboden praktische begeleiding bij de invoering van de Wkpb en het voorgestelde overgangsrecht bij de Wkpb, waaraan hiervoor reeds eerder bij de beantwoording van de eerste vraag uit het verslag is gerefereerd.

Tenslotte

Wij spreken de hoop uit dat wij met deze beantwoording de leden van de Tweede Kamer in staat stellen de behandeling van het wetsvoorstel met voortvarendheid af te ronden en dat zij op basis van de voorliggende stukken hun eindoordeel over het wetsvoorstel kunnen uitspreken.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

«Nulmeting wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen», in opdracht van het Ministerie van VROM en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Bestuur & Management Consultants, 11 september 2006, referentienummer: 104.251.

Naar boven