Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30608 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30608 nr. 3 |
Artikel 18 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (wet van 17 juni 2004 (Stb. 331), hierna: Wkpb) bepaalt dat die wet in werking treedt op een bij wet te bepalen tijdstip. De in dit wetsvoorstel opgenomen regeling voorziet daarin. Voorts leidt het wetsvoorstel tot technische wijzigingen en verbeteringen van de Wkpb die voortkomen uit verbeterde inzichten in de voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor een adequate uitvoering van het in de Wkpb geregelde stelsel voor de registratie van publiekrechtelijke beperkingen. Verder bevat het wetsvoorstel enkele wijzigingen in andere wetten. Het gaat om in die wetten opgenomen registratieplichten met betrekking tot rechtsfeiten ten aanzien waarvan het voornemen bestaat om deze ingevolge de Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen, waardoor de betreffende registratieplichten in die wetten dienen te vervallen. Deze keuze is conform de bij de totstandkoming van de Wkpb gehanteerde uitgangspunten en heeft ten opzichte van de bestaande situatie in de eerste plaats het voordeel van een uniforme regeling, waardoor niet langer voor verschillende categorieën van beperkingenbesluiten verschillende regelingen voor het registreren ervan gelden. Een tweede voordeel is dat een juiste uitvoering van de registratieplichten ingevolge de Wkpb wordt bevorderd door een expliciete wettelijke aansprakelijkheid voor schade als gevolg van onvolledige of onjuiste registraties. Dit in tegenstelling tot de bestaande situatie, waarin registratieplichten met betrekking tot publiekrechtelijke beperkingen in bijzondere wetten onvoldoende worden nageleefd en de burger verschillende, niet steeds toegankelijke overheidsbronnen moet raadplegen om inzicht te krijgen in de wél geregistreerde beperkingen, waarbij dat inzicht veelal onder uitsluiting van iedere aansprakelijkheid voor schade als gevolg van fouten wordt verschaft (zie voor de aanleiding tot de Wkpb en de bestaande gebrekkige kenbaarheid van publiekrechtelijke beperkingen verder het algemeen deel van de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wkpb (Kamerstukken II 2001/2002, 28 218, nr. 3)). Een derde voordeel van de keuze voor een eenduidige regeling is dat er geen misverstanden kunnen ontstaan omdat de ene wet een eigen regeling voor registratie kent en een andere wet niet (meer), omdat de Wkpb van toepassing is op een uit die wet voortkomend beperkingenbesluit. Indien een beperkingenbesluit ten aanzien van een onroerende zaak of rechten te dien aanzien wordt vastgesteld dienen dus steeds de Wkpb en de algemene maatregel van bestuur waarin te registreren beperkingenbesluiten worden aangewezen (hierna: Aanwijzingsbesluit Wkpb) te worden geraadpleegd teneinde na te gaan of het betreffende beperkingenbesluit ook conform de Wkpb dient te worden geregistreerd. Deze voordelen wegen op tegen het mogelijk als nadelig ervaren gevolg dat, bezien vanuit de betreffende bijzondere wet, de samenhang en overzichtelijkheid van verplichtingen met betrekking tot de mededeling, bekendmaking en registratie van een beperkingenbesluit kunnen verminderen.
Met het vervallen van registratieplichten in bijzondere wetten wordt er tevens in voorzien dat een aantal categorieën van beperkingenbesluiten van gemeentelijke bestuursorganen, die thans nog in de openbare registers worden ingeschreven, niet langer daarin worden ingeschreven maar dat gemeenten deze beperkingenbesluiten zelf gaan registreren overeenkomstig de Wkpb. Dit is conform het uitgangspunt van de Wkpb, dat gemeenten de van hun bestuursorganen afkomstige beperkingenbesluiten zelf gaan inschrijven in het gemeentelijk beperkingenregister en gaan registreren in de gemeentelijke beperkingenregistratie. Voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) was en is een consequente toepassing van dat uitgangspunt steeds een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van voldoende draagvlak voor de uitvoering van de Wkpb. Voorts bevat het wetsvoorstel overgangsrecht voor diverse categorieën van bestaande, al dan niet in de openbare registers ingeschreven beperkingenbesluiten.
Met het voorgaande volgt dit wetsvoorstel hetgeen omtrent de invoeringswetgeving is opgemerkt in de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wkpb (Kamerstukken II 2001/2002, 28 218, nr. 3, pag. 25 en 26), waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
Met de inwerkingtreding van de Wkpb zal de tijdelijke voorziening in de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 worden beëindigd door middel van een daartoe strekkende ministeriële regeling. Deze tijdelijke voorziening is vooruitlopend op de Wkpb door de VNG en het Kadaster geïnitieerd en dient om gemeenten alvast ervaring te laten opdoen met de registratie van publiekrechtelijke beperkingen. Via die regeling kunnen gemeentelijke en niet-gemeentelijke bestuursorganen op vrijwillige basis signaalgegevens over de opgelegde publiekrechtelijke beperkingen laten opnemen in de kadastrale registratie1.
De Wkpb kan als neveneffect met zich brengen dat de betrokken overheden (provincies, waterschappen, gemeenten en ministeries), voorzover dat nog niet uit anderen hoofde heeft plaatsgehad, hun registratieprocessen (beter) moeten structureren en (meer) zorg moeten dragen voor een adequate organisatorische borging van die processen. De beperkingenregistratie moet worden gevoed uit andere administraties. Uit onder andere de proefprojecten, waarover hierna meer, is naar voren gekomen dat overheden – met name door verschillen in ICT-configuraties – worden geconfronteerd met diverse operationele vraagstukken en behoefte hebben aan ondersteuning bij de aanpak van die vraagstukken. Adequate ondersteuning is daarom van belang om de Wkpb volgens planning in werking te laten treden. Omdat de specifieke omstandigheden per openbaar lichaam kunnen verschillen zal een zekere vorm van maatwerk noodzakelijk zijn. Hierin wordt op de volgende wijze voorzien. Een nog in te stellen «loodsteam» zal, op verzoek, voorzien in de ondersteuningsbehoefte van gemeenten bij de operationele invoering van de beperkingenregistratie. De kernactiviteit van het team is om gemeenten door de invoeringsproblemen heen te loodsen door middel van praktisch advies en «troubleshooting». Tevens wordt voorzien in een trainingsprogramma en een draaiboek voor de invoering van de wet in de gemeentelijke organisatie. De gemeenten betalen dit alles uit een eigen centraal budget, waarover hierna meer.
De begeleiding van Rijk, provincies en waterschappen is van andere aard, omdat deze overheden werken op basis van een reeds bestaand proces, waarbij stukken over opgelegde publiekrechtelijke beperkingen bij het Kadaster ter inschrijving moeten worden aangeboden. Dit vergt vooralsnog geen extra begeleiding. In het navolgende wordt verder ingegaan op het invoeringstraject.
3.1. Planning invoering stelsel bij gemeenten
De planning voor de invoering van het stelsel is als volgt. De voorbereidingsfase is in 2004 afgerond, waarbij enkele principiële keuzen inzake een landelijke voorziening voor de informatie-uitwisseling tussen gemeenten en Kadaster zijn gemaakt. Op basis van deze keuzen is in 2005 en het eerste kwartaal van 2006 de informatiearchitectuur voor die gegevensuitwisseling en die voorziening uitgewerkt. Deze uitwerking zal worden opgenomen in het in voorbereiding zijnde Uitvoeringsbesluit Wkpb en de daarop te baseren Uitvoeringsregeling Wkpb, waarin de wijze van uitwisseling en bevraging zal worden vastgelegd. Zoals ook hierna, onder «Relatie met de basisregistraties» (hoofdstuk 6) is aangegeven, zal terzake worden rekening gehouden met de uitgangspunten van het stelsel van basisregistraties. In de loop van 2006 zal de landelijke voorziening door een nog te bepalen organisatie als een soort «shared-service» eenheid worden opgezet en beheerd. Dit geeft de mogelijkheid aan gemeenten om in de tweede helft van 2006 de landelijke voorziening in gebruik te nemen en ervaring op te doen met het stelsel van de Wkpb. Het Wkpb-loodsteam zal de gemeenten daarbij actief bijstaan en trainingen aan staf- en vakafdelingen zullen dan breed worden georganiseerd. Uiteindelijk moet dit leiden tot een volledige implementatie van de Wkpb met ingebruikname, met ingang van 1 januari 2007, van de landelijke voorziening door alle gemeenten en een «shared-service» organisatie die het beheer ervan op zich heeft genomen. Het eerdergenoemde loodsteam zal in de eerste helft van 2006 worden ingesteld en de invoering van de Wkpb bij de gemeenten begeleiden. In de eerste helft van 2006 zal in samenwerking met de VNG ook opleidings- en instructiemateriaal worden gemaakt en worden gestart met het geven van instructies voor staf- en vakafdelingen van gemeenten. Het loodsteam zal worden afgebouwd in 2007. Het trainingsmateriaal zal vooral als elektronisch lesmateriaal beschikbaar blijven.
3.2. Planning totstandkoming regelgeving
De totstandkoming van de regelgeving dient bij het voorgaande aan te sluiten en de daadwerkelijke invoering van het stelsel per 1 januari 2007 mogelijk te maken. Voor de totstandkoming van de regelgeving is de planning als volgt. Streefdatum voor plaatsing in het Staatsblad van de Invoeringswet Wkpb, het Aanwijzingsbesluit Wkpb en het reeds genoemde Uitvoeringsbesluit Wkpb is de tweede helft van 2006. Dit geldt ook als uitgangspunt voor de plaatsing in de Staatscourant van de Uitvoeringsregeling Wkpb. De beoogde datum van inwerkingtreding van de Wkpb, deze wet, het Aanwijzingsbesluit Wkpb, het Uitvoeringsbesluit Wkpb en de Uitvoeringsregeling Wkpb en daarmee van het stelsel is 1 januari 2007. Dat betekent dat gemeenten op die datum het beperkingenregister en de beperkingenregistratie operationeel moeten hebben en de administratieve processen dan moeten hebben afgestemd op de verplichtingen van de Wkpb. Dat laatste geldt ook voor de waterschappen, provincies en ministeries. Met ingang van 1 januari 2007 dienen na dat tijdstip vastgestelde beperkingenbesluiten geheel conform de Wkpb te worden ingeschreven en geregistreerd.
Voor beperkingenbesluiten die dateren van voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb en de grondslag vormen voor een op dat tijdstip geldende publiekrechtelijke beperking, alsmede op die beperkingenbesluiten betrekking hebbende beslissingen in administratief beroep of rechterlijke uitspraken, is in artikel 12, onderdeel N, van het wetsvoorstel een overgangsregeling opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting zal hierop nader worden ingegaan.
Beperkingenbesluiten die vele percelen kunnen beslaan, zoals besluiten met een algemeen verbindend of gebiedsgericht (plan)karakter zoals een bestemmingsplan of een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht, worden vooralsnog niet aangewezen. Het voornemen is deze later aan te wijzen, zodra een geautomatiseerde verwerking van de met die beperkingenbesluiten verbonden grote hoeveelheden gegevens mogelijk wordt.
4. Uitkomsten proefnemingen Wkpb
De gemeenten Leiden, Rijswijk en Rotterdam hebben onder begeleiding van de VNG en met medewerking van het Kadaster en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) het voorziene stelsel op zijn praktische merites getoetst. Deze gemeenten hebben over de proefnemingen drie deelrapporten uitgebracht. In het eerste deel worden de grondslagen beschreven voor het beperkingenregister en de beperkingenregistratie, kortweg «beperkingenadministratie» genoemd. Verder hebben deze gemeenten gerapporteerd over de inrichting en vormgeving van deze beperkingenadministratie, de relatie tussen register en registratie, de inschrijfbare feiten, de rangorde van inschrijving, de inschrijfprocedures, de toegang en raadpleegbaarheid van de beperkingenregistratie, alsmede de vormgeving van het beheer van de beperkingenadministratie. De aanbevelingen van de proefgemeenten zullen bij de voorbereiding van het Uitvoeringsbesluit Wkpb en de Uitvoeringsregeling Wkpb aan de orde komen.
De tweede rapportage omvat voorstellen met betrekking tot de administratieve organisatie die eveneens bij de voorbereiding van het Uitvoeringsbesluit Wkpb en de Uitvoeringsregeling Wkpb aan de orde zullen komen. Geadviseerd wordt om niet een zogenoemd «tijdelijk brengsysteem» voor gemeenten mogelijk te maken. Een tijdelijk brengsysteem is medio jaren negentig bedacht om een beperkt aantal gemeenten, dat naar verwachting bij de invoering van het stelsel nog niet in staat zou zijn het daarin opgenomen «haalsysteem» uit te voeren, de mogelijkheid te bieden om gedurende korte tijd de eigen publiekrechtelijke beperkingenbesluiten in de kadastrale registratie te laten registreren in plaats van in de gemeentelijke beperkingenregistratie. De praktijkproeven hebben echter uitgewezen dat dit zogeheten tijdelijke brengsysteem niet uitvoerbaar is. Met name de overgang van het tijdelijke brengsysteem naar het reguliere «haalsysteem» (waarbij de gemeentelijke gegevens door het Kadaster langs elektronische weg worden opgehaald) is niet goed uitvoerbaar en kan leiden tot conversie-, verantwoordelijkheids- en aansprakelijkheidsproblemen. Overeenkomstig de aanbeveling zal daarom in de regelgeving niet de mogelijkheid van een tijdelijke brengvoorziening worden opgenomen.
In de derde deelrapportage wordt verslag gedaan van de testen terzake van het via netwerken ophalen van gemeentelijke gegevens door het Kadaster. Hiervoor is door de gemeente Rotterdam, met een financiële bijdrage van het Ministerie van VROM, een uitwisselingsformat ontwikkeld. Naar de huidige stand van zaken is deze software bruikbaar gebleken. In een latere fase zal worden besloten of deze software zal worden toegepast in de beoogde eindsituatie. Verder wordt door de proefgemeenten de aanbeveling gedaan het Kadaster dagelijks, en niet éénmaal per maand (waar in het stelsel tot dusver nog van werd uitgegaan), de zogeheten «was/wordt»-mutaties te laten leveren aan gemeenten (dit betreft de wijzigingen in kadastrale percelen en de aanduidingen daarvan als gevolg van splitsingen, samenvoegingen, gewijzigde aanduidingen en dergelijke). De gemeenten menen dat zij zonder de actuele kadastrale gegevens niet in staat zijn op adequate wijze te voldoen aan de Wkpb en menen dat zij aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade als gevolg van fouten in gegevens omtrent publiekrechtelijke beperkingen die het gevolg zijn van verouderde kadastrale gegevens (waardoor bijvoorbeeld een beperking ten onrechte niet (meer) of juist wel aan een bepaald perceel is gekoppeld). In het overleg tussen VNG, Kadaster en het Ministerie van VROM wordt bezien of een hogere frequentie dan de huidige maandelijkse levering mogelijk is. Dit doet er echter niet aan af dat de zorg van gemeenten dat zij aansprakelijk zullen zijn voor schade als gevolg van onjuistheden die het gevolg zijn van het niet up-to-date zijn van de in de beperkingenregistratie opgenomen kadastrale gegevens door ondergetekenden niet wordt gedeeld. De in artikel 13 van de Wkpb opgenomen aansprakelijkheidsregeling omvat niet de eventuele schade die het gevolg is van het feit dat de bij de gemeente beschikbare en getoonde kadastrale gegevens inmiddels door het Kadaster zijn gewijzigd, zonder dat deze gegevens al op voet van artikel 104 van de Kadasterwet aan de gemeente zijn verstrekt dan wel, indien die verstrekking op dat moment al wel heeft plaatsgehad, zonder dat de voor bijhouding genoemde termijn in artikel 8 van de Wkpb (vier weken) dan al verstreken is. Immers zolang een gemeente voldoet aan het daaromtrent gestelde in artikel 8 van de Wkpb is de aansprakelijkheidsregeling van artikel 13 van die wet niet van toepassing.
De overige aanbevelingen van gemeenten komen hierna aan de orde of worden betrokken bij de voorbereiding van het Uitvoeringsbesluit Wkpb en de Uitvoeringsregeling Wkpb.
5. Landelijke voorziening voor informatie-uitwisseling
In het kader van de uitgevoerde proefprojecten en tijdens bijeenkomsten met gemeenten is naar voren gekomen dat betrokken partijen met betrekking tot het in de Wkpb geregelde «haalmodel» weinig zien in een uitwisselingsmodel waarin iedere gemeente afzonderlijk met het Kadaster een informatierelatie zou moeten onderhouden.
In plaats daarvan is de keuze gemaakt om het «haalmodel» aldus in te richten, dat de gegevens uit de gemeentelijke beperkingenregistraties worden ontsloten via een centraal knooppunt (de zogeheten landelijke voorziening), in de vorm van een geautomatiseerd verdeelstation voor de uitwisseling van gestandaardiseerde berichten.
Onderzoeken naar de mogelijke opzet van de landelijke voorziening zijn thans gaande. Daarbij wordt tevens nagegaan op welke wijze kan worden aangesloten bij de ontwikkeling van overheidsbrede voorzieningen. Door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) wordt gewerkt aan een Gemeenschappelijke Beheersorganisatie (hierna: GBO) voor interbestuurlijk berichtenverkeer. De landelijke voorziening voor de gemeentelijke beperkingengegevens zou daar desgewenst deel van kunnen gaan uitmaken. Van belang is in dat verband dat de voorziening zodanig wordt opgezet dat elke gemeente zelf verantwoordelijk blijft voor de door de Wkpb vereiste actualiteit, juistheid en volledigheid van de beperkingengegevens van die gemeente, mede met het oog op eventuele aansprakelijkheidskwesties in geval van fouten. Bij de vormgeving van de landelijke voorziening zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van reeds bestaande voorzieningen en ontwikkelingen bij de gemeenten.
De beperkingenregistraties van gemeenten en de kadastrale registratie zijn – altijd in samenhang – langs geautomatiseerde weg door de burger te raadplegen op het gemeentehuis (kadastraal loket) en bij het Kadaster. Om het Kadaster in staat te stellen gemeentelijke publiekrechtelijke beperkingengegevens op een ordentelijke en geautomatiseerde wijze op te halen zal, zoals hiervoor is uiteengezet, worden gebruikgemaakt van een landelijke voorziening in de vorm van een geautomatiseerd verdeelstation voor de uitwisseling van gestandaardiseerde berichten. Op termijn kan het Kadaster via de landelijke voorziening ook de «massale output» laten lopen (de massale informatieverstrekking met betrekking tot de eerdergenoemde «was/wordt»-mutaties, bestaande uit een periodieke levering van perceelswijzigingen met bijbehorende gegevens aan gemeenten). Het actueel houden van de kadastrale gegevens met behulp van deze stroom van kadastrale mutaties is nodig om de uitvoering van de Wkpb optimaal te doen verlopen. Toepassing van een verdeelstation zoals de beoogde landelijke voorziening verschaft de gemeenten en het Kadaster de mogelijkheid om hun eigen gegevensbestanden naar eigen inzicht in te richten en daarbij gebruik te maken van de door hen gewenste software. De gegevensuitwisseling wordt wel gestandaardiseerd. Hiervoor zal worden gebruikgemaakt van open standaards.
6. Relatie met de basisregistraties
De overheid streeft naar een gemeenschappelijke verwerving en gebruik door overheden van vaak voor de uitvoering van overheidstaken vereiste gegevens. Door het aldus «stroomlijnen» van die gegevens, waardoor vaak gebruikte gegevens eenmalig in unieke bronnen worden verzameld en door de betrokken overheden en andere partijen verplicht worden gebruikt, ontstaat ordening in de grote hoeveelheid gegevens en databanken en neemt de kwaliteit daarvan toe. Het gaat om gegevens die intensief worden gebruikt in meerdere beleids-, uitvoerings- en handhavingsketens. Door zogenoemde basisregistraties te ontwikkelen voor veel gebruikte gegevensgroepen en deze als unieke bron verplicht te laten gebruiken door bestuursorganen ontstaat meer samenhang en efficiëntie in de gegevenshuishouding van de overheid en verbetert de kwaliteit van de overheidsactiviteiten. Concreet: een betere dienstverlening, administratieve lastenverlichting, stringentere fraudebestrijding, verbeterde uitvoering en handhaving en een efficiënter gebruik van middelen. Ook de beleidsontwikkeling en -verantwoording zullen daardoor gebaat worden. Eerder zijn door het kabinet zes authentieke registraties aangewezen als van vitaal belang (de zogenoemde basisregistraties). Het betreft de basisregistraties voor natuurlijke personen (GBA), bedrijven en instellingen (Basis Bedrijven Register (BBR)), gebouwen (Basis Gebouwen Registratie (BGR)), adressen (Basis Registratie Adressen (BRA)), kadastrale percelen en een (landsdekkende) kaart (basisregistratie geografie). Inmiddels heeft het kabinet nog drie andere registraties als basisregistraties aangewezen, te weten die inzake polisadministratie, inkomens en vermogens alsmede kentekens.
Aangezien de publiekrechtelijke beperkingen op basis van de unieke kadastrale aanduiding van het perceel worden geregistreerd en ontslotenis er een relatie met de basisregistraties. Hoewel de publiekrechtelijke beperkingenregistratie als zodanig niet is aangewezen als basisregistratie, is deze via de kadastrale registratie (op basis van het perceel) derhalve wel verbonden met het stelsel. Vanwege deze relatie dient bij de inrichting van de beheersorganisatie ten behoeve van de Wkpb-voorzieningen rekening te worden gehouden met de ontwikkelingen rond opzet en beheer van de basisregistraties.
7. Aanwijzingsbesluit Wkpb en Aanwijzingsregeling Wkpb
Het Aanwijzingsbesluit Wkpb zal de eerste tranche van onder de werking van de Wkpb vallende beperkingenbesluiten omvatten, met dien verstande dat bij het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om een aantal van de beperkingenbesluiten die vallen onder de eerste tranche rechtstreeks bij de Wkpb aan te wijzen. In de toelichting op artikel 12, onderdeel A, van het wetsvoorstel zal hierop nader worden ingegaan.
Het Aanwijzingsbesluit Wkpb treedt gelijktijdig met de Wkpb en de voorgestelde Invoeringswet Wkpb in werking. Gelijktijdig met het vervallen van in bijzondere wetten opgenomen registratieplichten worden de betreffende beperkingenbesluiten aangewezen in de Wkpb zelf of bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb. Een lijst van beperkingenbesluiten die de regering voornemens is in de eerste tranche bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als zodanig aan te wijzen, is opgenomen als bijlage bij deze memorie van toelichting. In een tweede tranche, zodra de betreffende ontwikkelingen op ICT-gebied voldoende zijn gevorderd, zullen met name de beperkingenbesluiten die op een groot aantal percelen betrekking kunnen hebben, zoals de diverse planvormen, als ingevolge de Wkpb te registreren beperkingenbesluit worden aangewezen.
Daarnaast zal een (ministeriële) Aanwijzingsregeling Wkpb tot stand kunnen komen, waarin beperkingenbesluiten op grond van verordeningen van gemeenten, waterschappen en provincies als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wkpb, worden aangewezen, voorzover deze niet reeds worden aangewezen in het Aanwijzingsbesluit Wkpb. De VNG, de Unie van Waterschappen, het IPO of brancheorganisaties zullen de betreffende categorieën van beperkingenbesluiten voor aanwijzing ingevolge de Wkpb kunnen voordragen.
8. Inzicht in het bereik van de registraties
Voor de raadpleger van de gemeentelijke beperkingenregistratie of de kadastrale registratie is het van belang om inzicht te kunnen krijgen in de beperkingen die wél en de beperkingen die niet onder het bereik van deze registraties vallen. Immers zonder dat inzicht is het voor een raadpleger uitsluitend mogelijk om vast te stellen dat bepaalde beperkingen niet in die registraties zijn vermeld, zonder dat hij kan vaststellen dat van dergelijke beperkingen verder geen sprake is. Alleen indien hij inzicht heeft in de ingevolge de Wkpb te registreren beperkingenbesluiten kan hij vaststellen of niet in de registraties vermelde beperkingen ook daadwerkelijk niet van toepassing zijn, dan wel dat deze enkel niet behoeven te worden geregistreerd. In dat laatste geval is de betreffende overheidsorganisatie gehouden hem op diens verzoek de benodigde informatie omtrent ook deze laatste categorie beperkingen te geven, zoals dat ook in de huidige situatie het geval is. Het is om deze redenen van belang dat iedere raadpleger op eenvoudige wijze kennis kan nemen van de bij de Wkpb, het Aanwijzingsbesluit Wkpb en (eventueel) de Aanwijzingsregeling Wkpb aangewezen beperkingenbesluiten. Het bijvoegen van een overzicht van de aangewezen beperkingenbesluiten of het anderszins informatie verstrekken daarover lijkt in dit verband een voor de hand liggende werkwijze.
9. Uitvoeringsbesluit Wkpb en Uitvoeringsregeling Wkpb
Het Uitvoeringsbesluit Wkpb en de daarop te baseren Uitvoeringsregeling Wkpb zullen regels van administratieve en technische aard bevatten.
Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de inschrijfprocedure en het inschrijfproces, algemene en bijzondere inschrijvingsvereisten (de opmaak en inhoud van de stukken) en overige bepalingen voor het gemeentelijk beperkingenregister. Wat betreft de gemeentelijke beperkingenregistratie zullen onder andere eisen worden gesteld in termen van gegevensstandaards, transport, protocollen, toegankelijkheid en raadpleegbaarheid. Wat betreft de procedures voor het inschrijven van stukken door Rijk, provincies en waterschappen in de openbare registers gelden de bepalingen van de Kadasterwet. Het Uitvoeringsbesluit Wkpb en de Uitvoeringsregeling Wkpb zullen gelijktijdig met de Wkpb, de Invoeringswet Wkpb en het Aanwijzingsbesluit Wkpb in werking treden.
Dit wetsvoorstel is voorbereid in overleg met de VNG, het Kadaster, het IPO, de Unie van Waterschappen, de betrokken departementen en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
Ten aanzien van het wetsvoorstel heeft, met uitzondering van de toetsing van de gevolgen voor de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven, geen verdere toetsing van effecten en financiële gevolgen meer plaatsgehad. Het wetsvoorstel dient ter invoering van de Wkpb. Bij de voorbereiding van de Wkpb zijn de wettelijke regeling en de daarmee beoogde gevolgen aan deze aspecten getoetst. Het wetsvoorstel heeft met andere woorden geen zelfstandige gevolgen die alsnog getoetst zouden moeten worden of gevolgen die al niet in het kader van de voorbereiding van de Wkpb zijn getoetst. Er is voorts geen sprake van zodanige wijzigingen dat deze aanleiding zouden kunnen vormen voor een hernieuwde toetsing aan deze punten. Kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen omtrent de hiervoor genoemde aspecten is opgemerkt in het algemeen deel van de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wkpb (Kamerstukken II 2001/2002, 28 218, nr. 3) en de betreffende memorie van antwoord (Kamerstukken I 2003/2004, 28 218, A).
Omtrent de gevolgen van de invoering van de Wkpb voor de administratieve lastendruk wordt voorts het volgende opgemerkt.
Het onderhavige wetsvoorstel is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Op 1 september 2005 heeft Actal een positief advies uitgebracht. Uit het advies en de daaraan ten grondslag liggende stukken komt het volgende naar voren. De invoering van de Wkpb heeft gevolgen voor de (informatie)verplichting die voor de verkoper van een onroerende zaak voortvloeit uit artikel 15 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit artikel legt de verkoper op om een onroerende zaak vrij van verplichtingen en beperkingen over te dragen (tenzij deze door de koper uitdrukkelijk zijn aanvaard), en bepaalt dat de verkoper instaat voor afwezigheid van lasten en beperkingen die voortvloeien uit feiten die vatbaar zijn voor inschrijving in de openbare registers doch ten tijde van de overdracht daarin niet waren ingeschreven. Deze bepaling impliceert dat de verkoper de koper omtrent deze lasten en beperkingen dient te informeren. De verkoper kan als gevolg van de invoering van de Wkpb op een eenvoudiger wijze aan deze verplichting voldoen, omdat hij de informatie over de op zijn perceel rustende beperkingenbesluiten, voorzover deze ingevolge de Wkpb zijn aangewezen, nu bij één instantie (het Kadaster of de gemeente) kan achterhalen, in plaats van bij meerdere instanties. Actal onderschrijft daarom de geraamde lastenvermindering van € 35,4 miljoen voor bedrijven en 2,4 miljoen uur voor burgers bij verkoop van een onroerende zaak in het eerste jaar na de invoering van de Wkpb, met een verdere reductie van € 1 miljoen respectievelijk 66 100 uur per jaar indien de onroerende zaak nadien opnieuw wordt verkocht. Actal tekent daarbij aan dat de werkelijk gevoelde lastenvermindering naar verhouding echter gering zal zijn. De reden hiervoor is dat er in de praktijk op dit moment geen sprake is van volledige naleving van artikel 15 van Boek 7 van het BW. Veelal zal het inwinnen van de benodigde informatie ook op gerichte wijze door de makelaar of de notaris geschieden, waardoor de gemaakte kosten in het algemeen lager zullen uitvallen. Op grond hiervan staat vast dat de Wkpb tot lastenvermindering leidt, omdat voor een «een loketbenadering» is gekozen, maar dat representatieve cijfers over de werkelijke lastenvermindering niet zijn te geven. De geraamde lastenverlichting op grond van de Wkpb zal dan ook niet als zodanig worden meegenomen in het kader van de doelstelling van het kabinet om de administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven met 25% te verminderen.
In de memorie van toelichting behorende bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wkpb is vermeld dat het Rijk zal bijdragen aan de invoeringskosten van gemeenten. Daarbij is vermeld dat de rijksbijdrage door middel van een eenmalige uitkering via het gemeentefonds aan de gemeenten zal worden toegedeeld en dat een verdeelsleutel terzake zal worden bepaald in overleg met de VNG en de beheerders van het gemeentefonds. De memorie van toelichting gaf met betrekking tot de gespreide toedeling van de rijksbijdrage aan gemeenten de toenmalige inzichten en afspraken met betrekking tot de wijze van verdeling van de financiële middelen ten behoeve van de invoering van de Wkpb weer. Nadien is, in het licht van de uitkomsten van de proefnemingen, in overleg met de VNG en het Kadaster de noodzaak vastgesteld van een landelijke voorziening en voorts van uitwisselingssoftware, instructie en opleiding. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid om bepaalde clusters van gemeenten te ondersteunen bij het opzetten en beheren van een eigen gemeenschappelijk verzamelbestand van registraties («shared-service» centra). Verwacht wordt dat de centrale aanwending van middelen voor de deelnemende gemeenten een kostenbesparend effect zal hebben. Met deze aanpak wordt ook meer recht gedaan aan het in de Wkpb opgenomen «duale stelsel» (waarin gemeenten zelf voorzien in de registratie van eigen beperkingenbesluiten en het Kadaster voorziet in de registratie van beperkingenbesluiten van andere overheden, en beide registraties via de landelijke voorziening met elkaar communiceren).
De regering acht voorts een directe ondersteuning van gemeenten bij de invoering van de Wkpb wenselijk en het meest effectief, met name als deze op maatwerk is gebaseerd, vanwege de diversiteit in de omstandigheden van gemeenten. Daarom zal – naast de technische voorzieningen – ondersteuning worden aangeboden in de vorm van een op moderne leest geschoeid trainingsprogramma en een bijbehorend draaiboek voor de invoering. Aanvullend hierop wordt als gezegd voorzien in een «loodsteam» dat gemeenten op verzoek met op de situatie toegesneden begeleiding en advies kan ondersteunen bij het inrichten van de beperkingenadministratie en de daarmee gemoeide werkprocessen.
Op grond van deze overwegingen is door de VNG en het Ministerie van VROM besloten om de eenmalige uitkering aan de gemeenten aan te wenden voor het tot stand brengen van voor de invoering van de Wkpb noodzakelijke voorzieningen en activiteiten voor de gemeenten als geheel. De VNG heeft hieraan de voorwaarde verbonden dat deze bijdrage niet (mede) wordt besteed aan voorzieningen van andere dan gemeentelijke overheden en derhalve uitsluitend wordt aangewend voor activiteiten die louter de gemeenten betreffen. In overleg met de VNG is een hierop toegesneden bestedingsprogramma uitgewerkt. Op basis van gewijzigde inzichten wordt derhalve een andere invulling gegeven aan de eerdere afspraken met betrekking tot de besteding van de eenmalige uitkering aan de gemeenten dan hetgeen staat vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wkpb.
Vervallen van artikel 174a, vijfde lid, van de Gemeentewet
De regering is voornemens een besluit als bedoeld in artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. In verband daarmee dient het vijfde lid van dat artikel te vervallen, onder vernummering van het zesde lid van dat artikel tot vijfde lid.
Wijziging van de Belemmeringenwet Landsverdediging
De regering is voornemens om een besluit als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de Belemmeringenwet Landsverdediging, waarbij door of namens de Minister van Defensie of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een gedoogplicht wordt opgelegd, bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. In verband daarmee dient de registratieplicht van artikel 7a van die wet te vervallen (onderdeel A).
In de laatste zin van artikel 8 van de Belemmeringenwet Landsverdediging wordt artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het BW niet van toepassing verklaard op verplichtingen tot gedogen die zijn opgelegd met toepassing van artikel 6 of 7 van de Belemmeringenwet Landsverdediging. Nu artikel 14 van de Wkpb voor de inschrijving van beperkingenbesluiten als hier bedoeld in een vergelijkbare bepaling voorziet, dient ook deze zin te vervallen (onderdeel B).
Vervallenvanartikel 40 van de Natuurbeschermingswet 1998
Artikel 40 van de Natuurbeschermingswet 1998 (zoals deze is gewijzigd door de wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen (Stb. 195)), is in werking getreden met ingang van 1 oktober 2005. Dit artikel vervalt omdat de daarin opgenomen plicht tot inschrijving in de openbare registers van besluiten als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, 10a, eerste lid, en 15, eerste lid, welke besluiten de regering voornemens is bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen, wordt vervangen door registratieplichten ingevolge de Wkpb.
Vervallen van artikel 39, tweede lid, van de Wet agrarisch grondverkeer
De regering is voornemens om een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wet agrarisch grondverkeer bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. In verband daarmee dient de in artikel 39, tweede lid, van de Wet agrarisch grondverkeer opgenomen registratieplicht te vervallen, onder vernummering van de overige leden van dat artikel.
Wijziging van de Monumentenwet 1988
In artikel 12, onderdeel A, van het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om artikel 1, onderdeel b, van de Wkpb aldus te wijzigen, dat daarin een aantal rechtsfeiten rechtstreeks, dus niet bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb, als beperkingenbesluit wordt aangewezen. Een van die rechtsfeiten betreft een afschrift van een inschrijving door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van een als beschermd monument aangewezen onroerend monument in het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7, vierde lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: Mw) (het voorgestelde artikel 1, onderdeel b, onder 4°, van de Wkpb). Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting op artikel 12, onderdeel A, van het wetsvoorstel.
In verband met de kwalificatie als beperkingenbesluit van een afschrift als hiervoor bedoeld, dient de registratieplicht van een dergelijk afschrift, zoals opgenomen in artikel 6, vierde lid, en artikel 7, vierde lid, van de Mw te vervallen (onderdeel B, onder 2, en onderdeel C). Vanwege het vervallen van artikel 6, vierde lid, behoeft ook het tweede lid van dat artikel aanpassing (onderdeel B, onder 1) en dient de verwijzing in artikel 5 van de Mw naar artikel 6 van die wet te worden toegesneden op het eerste lid van laatstgenoemd artikel (onderdeel A).
Artikel 10 van de Mw bevat een bepaling voor de situatie dat de in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het BW, ingeschreven afschriften van het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7, vierde lid, van de Mw, niet overeenstemmen met het betreffende register dan wel onderling niet gelijkluidend zijn. Omdat de registratieplicht voor voornoemde afschriften onder de werking van de Wkpb wordt gebracht, dient de verwijzing naar de openbare registers in artikel 10 van de Mw te worden aangepast in een verwijzing naar de openbare registers bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wkpb (onderdeel D).
Vervallen van artikel 6, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht
De regering is voornemens op grond van artikel 2, vijfde lid, en artikel 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht opgelegde gedoogverplichtingen, alsmede een op grond van artikel 5, eerste lid, van die wet gegeven bevel, bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. Om die reden dient de in artikel 6, tweede lid, eerste zin, van de Belemmeringenwet Privaatrecht opgenomen registratiemogelijkheid te vervallen.
In de laatste zin van voornoemd artikellid is bepaald dat artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het BW op de inschrijving in de openbare registers van een beslissing als hiervoor bedoeld slechts van toepassing is, indien deze beslissing niet is ingeschreven, nadat de in artikel 4, eerste lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht bedoelde termijn is verstreken. Deze termijn bedraagt één maand na de terinzagelegging ten gemeentehuize van een afschrift van de beslissing. De hier bedoelde beslissingen zullen ingevolge de Wkpb in de openbare registers moeten worden ingeschreven. Ingevolge artikel 14 van de Wkpb zijn, zakelijk weergegeven, op de inschrijving in de openbare registers van stukken krachtens de Wkpb, de artikelen 24, eerste lid, en 26 van Boek 3 van het BW niet van toepassing. Hiermee lijkt ten aanzien van de hier bedoelde beslissingen inbreuk te worden gemaakt op de beperkte ruimte die artikel 6, tweede lid, laatste zin, van de Belemmeringenwet Privaatrecht nog biedt voor toepassing van artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het BW. Van een werkelijke inbreuk is echter geen sprake. Ingevolge artikel 15, tweede lid, onder a, van de Wkpb, zoals dit artikel wordt gewijzigd door het onderhavige wetsvoorstel (zie artikel 12, onderdeel I, onder 2), moet een beslissing als hier bedoeld binnen vier dagen na de dag van bekendmaking worden aangeboden aan het Kadaster ter inschrijving in de openbare registers. Deze inschrijving moet ingevolge artikel 19, eerste lid, van Boek 3 van het BW terstond na de aanbieding plaatsvinden. De inschrijving van een beslissing als hier bedoeld zal dus altijd ruimschoots binnen de in artikel 6, tweede lid, laatste zin, van de Belemmeringenwet Privaatrecht bedoelde termijn zijn afgerond. Onder deze omstandigheden kan ook artikel 6, tweede lid, laatste zin, van de Belemmeringenwet Privaatrecht vervallen.
Vervallen van artikel 8 van de Belemmeringenwet Privaatrecht
In verband met de wijziging ingevolge onderdeel A wordt eveneens voorgesteld om artikel 8 van de Belemmeringenwet Privaatrecht te doen vervallen. In dit artikel is de verplichting opgenomen om de hier bedoelde beslissingen, alsmede de ingevolge artikel 4 van die wet genomen beschikkingen van het gerechtshof op verzoekschriften strekkende tot vernietiging van een beslissing als bedoeld in de artikelen 2, vijfde lid, en 3, tweede lid, te publiceren in de Staatscourant. Artikel 8 kan vervallen, omdat de Wkpb gaat voorzien in het belang dat deze bepaling beoogt te dienen.
Vervallen van artikel 48, derde lid, van de Luchtvaartwet
De regering is voornemens verboden als bedoeld in artikel 38, eerste en tweede lid, van de Luchtvaartwet bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. In verband daarmee dient de in artikel 48, derde lid, van de Luchtvaartwet opgenomen registratieplicht te vervallen.
Vervallen van artikel 13b, derde lid, van de Opiumwet
De regering is voornemens besluiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen, voorzover dergelijke besluiten strekken tot sluiting van het object waarop deze besluiten betrekking hebben. Om die reden dient het derde lid van dat artikel te vervallen.
Wijziging van artikel 55 van de Wet bodembescherming
Meldingen als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) zijn in het voorgestelde artikel 1, onderdeel b, onder 2°, van de Wkpb (artikel 12, onderdeel A, van het onderhavige wetsvoorstel) rechtstreeks als beperkingenbesluit aangewezen. De regering is verder voornemens beschikkingen en bevelen als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wbb bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. Dit voornemen geldt ook voor de thans niet uitdrukkelijk in artikel 55, eerste lid, van de Wbb genoemde beschikking krachtens artikel 39b van de Wbb juncto artikel 14 van het Besluit uniforme saneringen (hierna: BUS), houdende instemming met het verslag van een uniforme sanering als bedoeld in artikel 39b van de Wbb. Artikel 55 van de Wbb is thans op een indirecte wijze op een dergelijke beschikking van toepassing, doordat in artikel 14, derde lid, van het BUS is bepaald dat voor de toepassing van artikel 55 van de Wbb een beschikking als bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld wordt met een beschikking als bedoeld in artikel 39c van de Wbb.
Gelet op het vorenstaande gaat de Wkpb voorzien in het belang dat artikel 55, eerste, derde en vierde lid, van de Wbb beoogt te dienen. Deze artikelleden kunnen daarom vervallen. In verband hiermee wordt artikel 14, derde lid, van het BUS, overbodig, zodat ook dit artikellid kan vervallen. Dit zal worden voorgesteld bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb, dat in zoverre mede zal worden gebaseerd op artikel 39b van de Wbb.
Er is geen reden om artikel 55, tweede lid, van de Wbb bij de inwerkingtreding van de Wkpb te laten vervallen, nu de Wkpb geen inhoudelijke eisen bevat waaraan de verschillende beperkingenbesluiten die ingevolge de Wkpb zijn aangewezen moeten voldoen. Hiervoor zijn de bijzondere wetten waarop de betreffende beperkingenbesluiten zijn gebaseerd de geëigende kaders. Artikel 55, tweede lid, van de Wbb is daarom in het voorgestelde artikel 55, eerste lid (nieuw), gehandhaafd, zij het in sterk vereenvoudigde vorm. Die vereenvoudiging heeft betrekking op het volgende.
In de eerste plaats is de verwijzing naar een melding als bedoeld in artikel 28 juncto artikel 39b van de Wbb komen te vervallen. De reden hiervoor is dat de eisen waaraan een dergelijke melding moet voldoen uitputtend zijn geregeld in het BUS en de daarop gebaseerde Regeling uniforme saneringen.
Verder zijn de eisen gewijzigd met betrekking tot de gegevens die moeten worden vermeld op de bij het besluit te voegen kadastrale kaart. Niet langer behoeft op de kadastrale kaart te worden vermeld de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak of zaken waarop het betreffende besluit «betrekking heeft», maar de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak of zaken ten aanzien waarvan uit het besluit een publiekrechtelijke beperking als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wkpb voortvloeit, dan wel ten aanzien waarvan bij het besluit zodanige beperking wordt gewijzigd of komt te vervallen. Achtergrond hiervan is het volgende. In relatie tot de Wkpb doet zich bij de Wbb een bijzondere situatie voor. In het algemeen geldt dat indien in een beperkingenbesluit dat ingevolge de Wkpb is aangewezen de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken wordt vermeld waarop het beperkingenbesluit betrekking heeft, de relevante publiekrechtelijke beperking op elk van de betreffende onroerende zaken van toepassing is. Bij een beschikking of bevel krachtens de Wbb als hier bedoeld kan dit anders zijn. Daar kan zich de situatie voordoen dat de onroerende zaken waarop de beschikking of het bevel betrekking heeft niet overeenkomen met de onroerende zaken ten aanzien waarvan uit de beschikking of het bevel een publiekrechtelijke beperking voortvloeit, bijvoorbeeld in de vorm van een beperking in het gebruik van de bodem dan wel de verplichting tot het nemen van maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem. Eerstgenoemde categorie onroerende zaken betreft alle onroerende zaken die deel uitmaken van het geval van verontreiniging. Laatstgenoemde categorie onroerende zaken – de onroerende zaken waarvoor een publiekrechtelijke beperking geldt – kan eerstgenoemde categorie overlappen, maar ook slechts een gedeelte daarvan betreffen.
Met het oog op het bijhouden van de registratie in het kader van de Wkpb zijn uitsluitend de onroerende zaken relevant ten aanzien waarvan uit de beschikking of het bevel een publiekrechtelijke beperking voortvloeit, dan wel ten aanzien waarvan bij de beschikking of het bevel zodanige beperking wordt gewijzigd of komt te vervallen. Het bevoegd gezag dient zich daarom hiervan bij het nemen van een beschikking of bevel als hier bedoeld uitdrukkelijk rekenschap te geven. Door in de beschikking of het bevel onder verwijzing naar de bijgevoegde kadastrale kaart de kadastrale aanduiding te vermelden van de onroerende zaak of zaken ten aanzien waarvan uit de beschikking of het bevel een publiekrechtelijke beperking voortvloeit, dan wel ten aanzien waarvan bij de beschikking of het bevel zodanige beperking wordt gewijzigd of komt te vervallen, kan daarvan in het kader van de registratie krachtens de Wkpb worden uitgegaan. Hierdoor wordt voorkomen dat er in die registratie onnodige koppelingen worden aangebracht.
De uitvoeringstechnische invulling die de praktijk aan het bestaande artikel 55 van de Wbb heeft gegeven, loopt aanmerkelijk uiteen. Teneinde te voorkomen dat deze ontwikkeling zich bij de toepassing van artikel 55, eerste lid (nieuw), van de Wbb zal herhalen, is bij dit wetsvoorstel aan artikel 55 een nieuw tweede lid toegevoegd, waarin de mogelijkheid is opgenomen dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld omtrent de uitvoering van het eerste lid. Voorzover noodzakelijk zal aan dit artikellid toepassing worden gegeven.
Vervallen van artikel 63l van de Wbb
In artikel 63l van de Wbb is bepaald dat artikel 55, eerste, derde en vierde lid, niet van toepassing is op beschikkingen, bevelen en een melding als bedoeld in dat artikel, die betrekking hebben op bodem onder oppervlaktewater die eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon.
Nu de in artikel 55, eerste, derde en vierde lid (oud), van de Wbb vervatte registratieplicht wordt vervangen door een inschrijf- en registratieplicht ingevolge de Wkpb, kan ook artikel 63l van de Wbb vervallen.
Het in artikel 63l van de Wbb opgenomen inhoudelijke criterium – het uitzonderen van de registratieplicht van beschikkingen, bevelen en een melding als bedoeld in artikel 55, eerste lid (oud), die betrekking hebben op bodem onder oppervlaktewater die eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon – zal echter ook onder het regime van de Wkpb worden gehandhaafd. Wat betreft de beperkingenbesluiten op grond van de Wbb die de regering voornemens is om bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen gebeurt dit op basis van het voorgestelde artikel 2, vierde lid, onder b (nieuw), van de Wkpb (zie artikel 12, onderdeel B, van het wetsvoorstel). Wat betreft het beperkingenbesluit op grond van de Wbb dat in het onderhavige wetsvoorstel rechtstreeks als beperkingenbesluit wordt aangewezen bij de Wkpb zelf, wordt evenzeer met het hiervoor genoemde inhoudelijke criterium rekening gehouden. Zie in dat verband het voorgestelde artikel 1, onderdeel b, onder 2°, van de Wkpb (artikel 12, onderdeel A, van het wetsvoorstel).
Wijziging van de Wet voorkeursrecht gemeenten
De voorgestelde wijzigingen van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) volgen uit de in het algemeen deel van deze memorie van toelichting genoemde gevolgen van de Wkpb voor de in bestaande wetten opgenomen registratieplichten ten aanzien van beperkingenbesluiten. Deze registratieplichten worden vervangen door de uit de Wkpb volgende registratieplichten en vervallen in de betreffende wetten. Voor een aantal categorieën van gemeentelijke beperkingenbesluiten, die momenteel nog worden ingeschreven in de openbare registers, brengt het voorgaande met zich dat de betreffende beperkingenbesluiten voortaan in het gemeentelijke beperkingenregister worden ingeschreven. Ten aanzien van een besluit van de gemeenteraad als bedoeld in de artikelen 2 en 8 van de Wvg en een voorstel van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in de artikelen 6 en 8a van die wet bestaat het voornemen deze bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. Ingevolge de Wkpb dienen deze beperkingenbesluiten te worden ingeschreven in het gemeentelijk beperkingenregister en te worden geregistreerd in de gemeentelijke beperkingenregistratie. Hieruit volgt het voorstel om artikel 4, derde lid, van de Wvg te laten vervallen (onderdeel A, onder 1). De verwijzingen naar diverse leden van artikel 4 in artikel 6, eerste lid, artikel 7, eerste lid, en artikel 8a, eerste en derde lid, behoeven om die reden eveneens aanpassing (onderdelen C, D, respectievelijk E). Het voorgaande geldt mutatis mutandis voor de mededeling aan het Kadaster van het vervallen van een aanwijzing, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, en 7, tweede lid, van de Wvg. Deze wordt vervangen door de vervallenverklaring, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wkpb (onderdelen B, respectievelijk D). De gegevens van de betreffende beperkingenbesluiten zijn, door het ingevolge de Wkpb met elkaar in verbinding staan, via de landelijke voorziening, van de gemeentelijke beperkingenregistratie en de kadastrale registratie, zowel bij gemeenten als het Kadaster zichtbaar en daarmee kenbaar.
De additionele registratie van de betreffende beperkingenbesluiten in een separaat gemeentelijk register, waartoe artikel 5 van het Besluit voorkeursrecht gemeenten verplicht, kan hiermee eveneens vervallen, hetgeen leidt tot een afname van de administratieve lasten bij gemeenten. Dit zal worden voorgesteld bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb, dat in zoverre mede zal worden gebaseerd op artikel 28 van de Wvg.
De regering is voornemens een besluit als bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Woningwet bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. Om die reden dient de registratieplicht die is voorgeschreven in het tweede lid van dat artikel te vervallen.
Onderdelen A, C, onder 1, F en I, onder 2
Wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wkpb (onderdeel A)
In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wkpb is het begrip beperkingenbesluit gedefinieerd als een op grond van artikel 2 aangewezen schriftelijke publiekrechtelijke rechtshandeling waaruit een publiekrechtelijke beperking voortvloeit dan wel waarbij deze wordt gewijzigd of komt te vervallen.
Gebleken is dat niet alle rechtsfeiten ten aanzien waarvan het wenselijk is deze onder de werking van de Wkpb te brengen onder de materiële elementen van deze definitie vallen. Het betreft hier rechtsfeiten waaruit weliswaar het bestaan van een publiekrechtelijke beperking blijkt, maar waarbij die publiekrechtelijke beperking niet voortvloeit uit het betreffende rechtsfeit, maar rechtstreeks uit de wet. Vanwege de grote variëteit aan rechtsfeiten ten aanzien waarvan het voornemen bestaat om deze onder de werking van de Wkpb te brengen, is het niet mogelijk gebleken om de definitie van het begrip beperkingenbesluit zodanig aan te passen dat ook laatstbedoelde rechtsfeiten daaronder kunnen worden gebracht. In het voorgestelde artikel 1, onderdeel b, onder 2°, 3° en 4°, van de Wkpb zijn deze rechtsfeiten daarom afzonderlijk als beperkingenbesluit aangewezen. De oorspronkelijke definitie van beperkingenbesluit is gehandhaafd in artikel 1, onderdeel b, onder 1°, van de Wkpb. Dit betekent dus dat er twee soorten beperkingenbesluiten zullen zijn; de beperkingenbesluiten die voldoen aan de materiële elementen van de definitie van artikel 1, onderdeel b, onder 1°, van de Wkpb en zijn aangewezen bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb, alsmede de rechtstreeks bij de wet aangewezen beperkingenbesluiten in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, 3° en 4°, van de Wkpb.
Het in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, van de Wkpb aangewezen beperkingenbesluit – een melding aan het bevoegd gezag van een voornemen tot sanering als bedoeld in artikel 28 juncto artikel 39b van de Wbb – is slechts aangewezen voorzover de melding geen betrekking heeft op bodem onder oppervlaktewater die eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon. De naar het geldende recht bestaande plicht tot kadastrale registratie van een melding als hier bedoeld geldt in een dergelijke situatie evenmin. Dit volgt uit de artikelen 55 en 63l van de Wbb. Zoals hiervoor is gebleken bij de toelichting op artikel 9 van het onderhavige wetsvoorstel, zal de krachtens artikel 55 van de Wbb bestaande plicht tot kadastrale registratie ingevolge de Invoeringswet Wkpb vervallen.
De in artikel 1, onderdeel b, onder 3° en 4°, van de Wkpb aangewezen beperkingenbesluiten vormen een complementair geheel voorzover het betreft een als beschermd monument aangewezen onroerend monument dat binnen het grondgebied van een gemeente is gelegen. Een mededeling van een adviesaanvraag door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Mw betreffende de aanwijzing van een dergelijk onroerend monument als beschermd monument, leidt tot het ontstaan van de zogeheten voorbescherming. Dit volgt uit artikel 5 van de Mw. Deze voorbescherming duurt voort, ingeval ook werkelijk wordt overgegaan tot de aanwijzing als beschermd monument, totdat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het besluit tot aanwijzing als beschermd monument heeft ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Mw. Pas dan is er sprake van een beschermd monument als bedoeld in de Mw. Daarom is niet het besluit tot aanwijzing als beschermd monument zelf als beperkingenbesluit aangewezen, maar een afschrift van de inschrijving van die aanwijzing in het hiervoor bedoelde register.
Voorzover het betreft een als beschermd monument aangewezen onroerend monument dat niet binnen het grondgebied van enige gemeente is gelegen, vormen de in artikel 1, onderdeel b, onder 3° en 4°, van de Wkpb aangewezen beperkingenbesluiten geen complementair geheel. Voor de aanwijzing van een monument als hier bedoeld – bijvoorbeeld een monument dat zich in of op de bodem van de territoriale zee bevindt – geldt niet de verplichting tot het inwinnen van advies, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Mw. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van de Mw. Ook bij de aanwijzing als beschermd monument van een monument als hier bedoeld, is echter sprake van voorbescherming. Dit volgt uit de verwijzing in artikel 5 van de Mw naar het register, bedoeld in artikel 7 van de Mw. In dat geval wordt als beginpunt van de voorbescherming beschouwd het tijdstip van bekendmaking van het besluit tot aanwijzing als beschermd monument. Een dergelijk besluit valt daarom, anders dan een besluit tot aanwijzing als beschermd monument van een binnen het grondgebied van een gemeente gelegen onroerend monument, wel onder de materiële elementen van het begrip beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1°, van de Wkpb. De regering is dan ook voornemens een besluit tot aanwijzing als beschermd monument van een niet binnen het grondgebied van enige gemeente gelegen onroerend monument bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen. Het eindpunt van de voorbescherming bij een dergelijk beperkingenbesluit, ingeval ook werkelijk wordt overgegaan tot de aanwijzing als beschermd monument, wordt gevormd door de inschrijving daarvan in het register, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Mw. Daarom is, net zoals bij monumenten die wel binnen het grondgebied van een gemeente zijn gelegen, een afschrift van de inschrijving in het betreffende register in het voorgestelde artikel 1, onderdeel b, onder 4°, van de Wkpb rechtstreeks als beperkingenbesluit aangewezen.
Indien uiteindelijk niet wordt overgegaan tot de aanwijzing als beschermd monument, eindigt ingevolge artikel 5 van de Mw de voorbescherming op het moment dat vaststaat dat het monument niet wordt ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7, vierde lid, van de Mw. Onder de werking van de Wkpb dient dit moment te worden gemarkeerd door inschrijving in de openbare registers van een vervallenverklaring (van de voorbescherming) als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Wkpb.
Wijziging van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wkpb (onderdeel C, onder 1)
Op grond van de voorgestelde wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wkpb zullen er niet alleen beperkingenbesluiten op grond van artikel 2 van de Wkpb worden aangewezen, maar ook rechtstreeks bij de Wkpb zelf. In verband hiermee dient in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wkpb de zinsnede «op grond van artikel 2 aangewezen» te vervallen.
Wijziging van de artikelen 7, derde lid, en 15, tweede lid, van de Wkpb (onderdelen F en I, onder 2)
In de artikelen 7, derde lid, en 15, tweede lid, van de Wkpb is de termijn van de inschrijving van een beperkingenbesluit gekoppeld aan de dag van bekendmaking van dat beperkingenbesluit. Nu de in het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, 3° en 4°, van de Wkpb aangewezen beperkingenbesluiten geen van alle besluiten zijn als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is van een bekendmaking van deze beperkingenbesluiten geen sprake. Voor deze beperkingenbesluiten is daarom in de voorgestelde wijziging van de artikelen 7, derde lid, en 15, tweede lid, van de Wkpb een andere datum gekozen om daaraan de termijn van de inschrijving te koppelen. In het voorgestelde artikel 7, derde lid, is alleen een afzonderlijke regeling opgenomen voor het in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, bedoelde beperkingenbesluit – een melding als bedoeld in artikel 28 juncto artikel 39b van de Wbb – omdat alleen bij dat beperkingenbesluit een bestuursorgaan van de gemeente (burgemeester en wethouders) het bevoegd gezag kan zijn. In het voorgestelde artikel 15, tweede lid, van de Wkpb is zowel voor het in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, bedoelde beperkingenbesluit – in het geval een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is – als voor de in artikel 1, onderdeel b, onder 3° en 4°, bedoelde beperkingenbesluiten – hiervoor is altijd de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het bevoegd gezag – een afzonderlijke regeling opgenomen.
De termijn voor het inschrijven van een op een beperkingenbesluit betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak – binnen vier dagen na de dag waarop het betreffende bestuursorgaan een gewaarmerkt afschrift daarvan heeft ontvangen – is ten opzichte van de artikelen 7, derde lid, en 15, tweede lid, van de Wkpb zoals deze eerder zijn vastgesteld, niet gewijzigd.
Wijziging van artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wkpb
De tekst van artikel 2 van de Wkpb wordt vernieuwd ingevolge dit onderdeel. De daarin opgenomen wijzigingen ten opzichte van artikel 2 zoals dat eerder is vastgesteld omvatten het volgende. Allereerst wordt in het eerste lid rekening gehouden met de voorgestelde wijziging van artikel 1, onderdeel b, van de Wkpb door de aanwijzing van beperkingenbesluiten bij de in dit lid bedoelde algemene maatregel van bestuur toe te spitsen op de beperkingenbesluiten als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1°.
Daarnaast is als nieuw criterium aan het eerste lid toegevoegd «in het belang van een doelmatige kenbaarheid van publiekrechtelijke beperkingen». Hiermee wordt geëxpliciteerd dat aan de aanwijzing van een categorie beperkingenbesluiten steeds een zorgvuldige kosten/baten afweging ten grondslag dient te liggen. Reden daarvoor is dat de bestuurlijke en administratieve lasten als gevolg van een aanwijzing in een redelijke verhouding dienen te staan tot het belang van de kenbaarheid van een beperkingenbesluit. Dit wordt per categorie besluiten, in overleg met VNG, IPO, Unie van Waterschappen en de betreffende onderdelen van de rijksoverheid, bepaald. Omdat in het bijzonder de aanwijzing van categorieën van beperkingenbesluiten die vele percelen kunnen omvatten, zoals bestemmingsplannen en algemeen verbindende voorschriften, tot zeer hoge bestuurlijke en administratieve lasten bij gemeenten en andere overheden kan leiden zolang een geautomatiseerde verwerking van de betreffende gegevens nog niet mogelijk is, acht de regering het gewenst dit criterium expliciet in de Wkpb op te nemen. Ook bij de voorbereiding van de Wkpb en de behandeling van het wetsvoorstel door de Staten-Generaal is meermalen aan de orde gekomen dat bij de aanwijzing van beperkingenbesluiten in overleg met de daarbij betrokken partijen zorgvuldig moet worden afgewogen of aanwijzing van beperkingenbesluiten mede vanuit het oogpunt van een redelijke kosten/baten verhouding wenselijk is (zie onder meer hetgeen hieromtrent is opgemerkt in de memorie van antwoord behorende bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wkpb (Kamerstukken I 2003/2004, 28 218, A, pag. 8 en 9)).
Voorts verduidelijken de hier voorgestelde wijzigingen dat het categorieën van beperkingenbesluiten zijn die worden aangewezen, niet de beperkingenbesluiten zelf. Het is dus de categorie beperkingenbesluiten, het genus, waartoe een bepaald beperkingenbesluit behoort, die wordt aangewezen krachtens artikel 2, eerste of tweede lid, van de Wkpb.
Tevens wordt in het tweede lid van dat artikel als grondslag voor de autonome verordenende bevoegdheid van het waterschapsbestuur, genoemd in artikel 78 van de Waterschapswet, artikel 56, eerste lid, van die wet vermeld (en niet meer artikel 78, eerste lid, van die wet, dat enkel de toedeling van de bevoegdheid tot het maken van verordeningen aan het algemeen bestuur als nadere uitwerking van artikel 56, eerste lid, omvat).
Artikel 2, derde lid (nieuw), van de Wkpb
Voor een goed begrip van dit artikellid is een nadere uiteenzetting vereist met betrekking tot de verschillende overgangsrechtelijke situaties die zich kunnen voordoen ten aanzien van de wettelijke grondslag van de bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb aan te wijzen beperkingenbesluiten.
Indien een wet wordt gewijzigd of ingetrokken en wordt vervangen door een nieuwe wet, dan kunnen ten aanzien van geldende besluiten die zijn gebaseerd op de oude wet verschillende overgangsrechtelijke regimes worden onderscheiden.
In de eerste plaats kan sprake zijn van de situatie dat de oude wet vervalt en dat in de nieuwe wet is bepaald dat besluiten die zijn gebaseerd op artikel x van de oude wet, gelden als te zijn genomen op basis van artikel y van de nieuwe wet (I).
Daarnaast kan echter ook in de nieuwe wet zijn bepaald dat de werking van de oude wet voorzover het betreft de op het tijdstip van inwerkingtreding van die nieuwe wet geldende besluiten die zijn gebaseerd op de oude wet, wordt geëerbiedigd (II). Daarbij kan nog onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat de nieuwe wet besluiten kent die leiden tot dezelfde publiekrechtelijke beperkingen als de besluiten die op basis van de oude wet konden worden genomen (a) en de situatie dat dit niet het geval is (b).
Indien sprake is van een situatie als hiervoor bedoeld onder I, dan levert dit bij de aanwijzing van beperkingenbesluiten bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb geen problemen op. Indien als grondslag voor het aangewezen beperkingenbesluit wordt genoemd artikel y van de nieuwe wet, dan worden daarmee tegelijkertijd alle beperkingenbesluiten die zijn vastgesteld op basis van artikel x van de oude wet aangewezen.
De situatie hiervoor bedoeld onder II is voor de aanwijzing van beperkingenbesluiten bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb gecompliceerder. Allereerst speelt het probleem dat als hierbij het – op zichzelf voor de hand liggende – uitgangspunt zou worden gehanteerd dat alleen beperkingenbesluiten worden aangewezen die als grondslag hebben een geldend wetsartikel, op een inmiddels gewijzigd of vervallen wetsartikel gebaseerde beperkingenbesluiten in de situatie bedoeld onder IIb geheel buiten het bereik van de Wkpb vallen, terwijl het wel wenselijk kan zijn om deze daaronder te brengen. Alhoewel het in dat geval uitsluitend kan gaan om bestaande beperkingenbesluiten («nieuwe» beperkingenbesluiten van die categorie kunnen dan immers vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag in de nieuwe wet niet meer worden genomen), kunnen deze soms een dermate lange looptijd hebben dat inschrijving en registratie krachtens de Wkpb is aangewezen. In verband hiermee is de regering voornemens bij de aanwijzing van beperkingenbesluiten bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb voormeld uitgangspunt niet onverkort te hanteren. Dit betekent dus dat ook beperkingenbesluiten zullen worden aangewezen die als grondslag hebben een inmiddels gewijzigd of vervallen wetsartikel. Een voorbeeld van een dergelijk beperkingenbesluit dat de regering voornemens is aan te wijzen, is een besluit van de gemeenteraad tot het heffen van een gemeentelijke bouwgrondbelasting krachtens verordening, respectievelijk het besluit tot het vaststellen van de verordening zelf. Artikel 222 van de Gemeentewet, zoals dit artikel luidde van 1 januari 1994 tot 1 januari 1995, bood voor het heffen van een bouwgrondbelasting laatstelijk de grondslag. De grondslag is nadien komen te vervallen. «Nieuwe» besluiten tot het heffen van een gemeentelijke bouwgrondbelasting als hiervoor bedoeld komen dus niet voor, maar de terzake bestaande beperkingenbesluiten kunnen nog geruime tijd voor registratie onder het regime van de Wkpb relevant zijn, omdat de betreffende belastingverordeningen een looptijd kunnen hebben van maximaal 30 jaar.
Met het aanwijzen van beperkingenbesluiten die als grondslag hebben een inmiddels gewijzigd of vervallen wetsartikel, is nog niet het probleem opgelost dat voor de situatie als hiervoor bedoeld onder II een manier moet worden gevonden om de met de aangewezen beperkingenbesluiten overeenkomende beperkingenbesluiten die als wettelijke grondslag hebben een artikel uit een inmiddels gewijzigde of vervallen wet waarvan de werking ten aanzien van de op dat artikel gebaseerde besluiten onder de wet zoals die is gewijzigd respectievelijk een daarvoor in de plaats gekomen nieuwe wet is geëerbiedigd. Immers, indien sprake is van een wetsartikel waarvan de werking is geëerbiedigd, dan worden de daarop gebaseerde beperkingenbesluiten niet onder de werking van de Wkpb gebracht door in het Aanwijzingenbesluit Wkpb als wettelijke grondslag voor het betreffende beperkingenbesluit te noemen de thans geldende wettelijke grondslag dan wel, zoals in het geval van het besluit tot het heffen van een gemeentelijke bouwgrondbelasting, de grondslag zoals deze laatstelijk heeft gegolden. Met het voorgestelde artikel 2, derde lid, van de Wkpb wordt in deze lacune voorzien. Het besluit tot het vaststellen van een verordening tot het heffen van een gemeentelijke bouwgrondbelasting vormt ook voor de toepassing van dit artikellid een goed voorbeeld, nu door dit artikellid ook onder de werking van de Wkpb worden gebracht verordeningen tot het heffen van een bouwgrondbelasting die zijn vastgesteld op basis van artikel 274 van de gemeentewet, zoals deze tot 1 januari 1994 heeft gegolden. Zonder het voorgestelde artikel 2, derde lid, van de Wkpb zouden dergelijke beperkingenbesluiten niet onder de werking van de Wkpb vallen, terwijl dit, gelet op de looptijd van maximaal 30 jaar die deze beperkingenbesluiten kunnen hebben, zonder meer wenselijk is.
Het bepaalde in artikel 2, derde lid, van de Wkpb geldt niet, indien bij de in het eerste of tweede lid bedoelde aanwijzing anders is bepaald. In dat verband moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat op voorhand vaststaat dat alle publiekrechtelijke beperkingen die voortvloeien uit de beperkingenbesluiten die door toepassing van artikel 2, derde lid, onder de werking van de Wkpb worden gebracht, inmiddels niet meer gelden.
Artikel 2, vierde lid (nieuw), van de Wkpb
Aan artikel 2 van de Wkpb wordt voorts een nieuw vierde lid toegevoegd. Dit verduidelijkt dat bij het aanwijzen van categorieën van beperkingenbesluiten als bedoeld in het eerste lid of tweede lid onderscheid kan worden gemaakt naar de vorm van het beperkingenbesluit, het object waarop het betrekking heeft, de periode gedurende welke een beperkingenbesluit van kracht is alsmede de kring van personen jegens wie een beperkingenbesluit geldt. Aldus kunnen ook delen van de betreffende categorieën worden aangewezen. De reden daarvoor is dat het op deze wijze mogelijk wordt om ten aanzien van elke categorie van beperkingenbesluiten te komen tot een vanuit kosten/baten oogpunt optimale afweging omtrent het al dan niet aanwijzen van die categorie of delen daarvan.
Wat het onderscheid naar vorm betreft (onderdeel a), is van belang dat sommige omvangrijke beperkingenbesluiten (zoals een bestemmingsplan) die op een groot aantal kadastrale percelen betrekking kunnen hebben, door een gemeente niet dan tegen hoge kosten op de in de Wkpb aangegeven wijze kunnen worden ingeschreven en geregistreerd zolang de betreffende data nog niet in elektronische vorm, door middel van een elektronische gegevensdrager, beschikbaar zijn en op geautomatiseerde wijze kunnen worden verwerkt. Om die reden wordt, zoals al was aangegeven in de eerdergenoemde memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wkpb, voorzien in een aanwijzing van categorieën van beperkingenbesluiten in twee of meer tranches. In de tweede tranche kunnen de beperkingenbesluiten met een gebiedsgericht karakter of met het karakter van een plan, die vele percelen betreffen, aan bod komen waarbij kan worden aangesloten bij ontwikkelingen als de digitalisering van bestemmingsplannen.
Wat het onderscheid naar aard van het object betreft (onderdeel b), deze mogelijkheid wordt voorgesteld teneinde bij de aanwijzing uitzonderingen te kunnen maken zoals opgenomen in artikel 63l van de Wbb, dat ingevolge dit wetsvoorstel komt te vervallen.
De mogelijkheid om onderscheid te kunnen maken naar de periode gedurende welke een beperkingenbesluit van kracht is (onderdeel c), is van belang met het oog op beperkingenbesluiten die zowel een kortdurend als meer permanent karakter kunnen hebben, zoals bepaalde gedoogplichten.
De mogelijkheid om onderscheid te maken naar de kring van personen jegens wie een beperkingenbesluit geldt (onderdeel d), hangt samen met het volgende. Het overgrote deel van de beperkingenbesluiten die krachtens artikel 2, eerste of tweede lid, van de Wkpb kunnen worden aangewezen, geldt van rechtswege voor zowel de huidige rechthebbende op de onroerende zaak als de toekomstige rechthebbenden. Dit volgt uit de afzonderlijke wettelijke regelingen die aan de betreffende beperkingenbesluiten ten grondslag liggen. In zo’n geval is er geen noodzaak om bij de aanwijzing van het beperkingenbesluit onderscheid te maken naar de kring van personen jegens wie het beperkingenbesluit geldt. Die noodzaak is er wel indien sprake is van een beperkingenbesluit dat twee verschijningsvormen kan hebben: ofwel de vorm dat het uitsluitend betrekking heeft op de huidige rechthebbende, ofwel de vorm dat het betrekking heeft op zowel de huidige als de toekomstige rechthebbenden. In aanmerking genomen de doelstellingen van de Wkpb behoeft alleen laatstgenoemde variant van het beperkingenbesluit te worden ingeschreven krachtens de Wkpb. Teneinde deze differentiatie bij de aanwijzing van beperkingenbesluiten te kunnen maken is artikel 2, vierde lid, onderdeel d, van de Wkpb toegevoegd. Een voorbeeld van een beperkingenbesluit als hier bedoeld is een bestuursdwangbesluit of dwangsombesluit dat gericht is op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV van de Woningwet, zoals die wet komt te luiden op het tijdstip dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (29 392) in werking treedt. De regering is voornemens dergelijke besluiten bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen, doch uitsluitend voorzover daarbij toepassing is gegeven aan artikel 100e, eerste zin, van de Woningwet, zoals gewijzigd door het onderhavige wetsvoorstel (zie terzake het voorgestelde artikel 13 en de toelichting daarop). Door toepassing van deze bepaling van de Woningwet wordt bereikt dat het besluit niet alleen geldt jegens degene aan wie het besluit is opgelegd, maar ook jegens zijn rechtsopvolger en iedere verdere rechtsopvolger.
Wijziging van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wkpb
In artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wkpb is bepaald dat niet alleen een beperkingenbesluit dient te worden ingeschreven in het gemeentelijke beperkingenregister respectievelijk de openbare registers, maar ook een op dat beperkingenbesluit betrekking hebbende beslissing in administratief beroep of rechterlijke uitspraak, indien daarbij het beperkingenbesluit wordt vernietigd, ingetrokken of gewijzigd. De voorgestelde wijziging van deze artikelleden houdt in dat aan deze opsomming «herroepen» wordt toegevoegd. Deze toevoeging is noodzakelijk, omdat anders in het geval sprake is van een rechterlijke uitspraak waarbij een beslissing op bezwaar die zelf geen beperkingenbesluit is wordt vernietigd en het onderliggende beperkingenbesluit wordt herroepen, er geen verplichting is tot inschrijving van de rechterlijke uitspraak. Dit is ongewenst, omdat dit leidt tot een hiaat in de registratie. Ter toelichting van het vorenstaande wordt het volgende opgemerkt.
Indien sprake is van een beperkingenbesluit dat is aangewezen ingevolge de Wkpb, dan dient dat besluit in de registers te worden ingeschreven. Hetzelfde geldt voor een op dat beperkingenbesluit betrekking hebbende beslissing op bezwaar, maar de verplichting tot inschrijving geldt dan slechts voorzover die beslissing op bezwaar zelf kan worden aangemerkt als een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1°, van de Wkpb. Dat is het geval indien bij de beslissing op bezwaar het beperkingenbesluit wordt gewijzigd of komt te vervallen. Indien bij de beslissing op bezwaar het beperkingenbesluit wordt gehandhaafd en het bezwaar ongegrond wordt verklaard, dan is die beslissing op bezwaar geen beperkingenbesluit en hoeft die beslissing derhalve niet te worden ingeschreven.
Dit systeem brengt met zich dat indien een beslissing op bezwaar die zelf als een beperkingenbesluit moet worden aangemerkt bij een rechterlijke uitspraak wordt vernietigd, de rechterlijke uitspraak moet worden ingeschreven. Indien een beslissing op bezwaar die niet zelf als een beperkingbesluit moet worden aangemerkt bij een rechterlijke uitspraak wordt vernietigd, dan geldt de verplichting tot inschrijving van de rechterlijke uitspraak niet.
De hiervoor onderscheiden gevallen zien beide op de situatie dat het bestuursorgaan na de vernietiging nog een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. Geldt die verplichting niet, omdat de rechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak heeft voorzien en het onderliggende beperkingenbesluit heeft herroepen, dan dient de rechterlijke uitspraak zonder meer te worden ingeschreven. De daartoe strekkende verplichting wordt met de nu voorgestelde wijziging van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wkpb in het leven geroepen.
Wijziging van artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van de Wkpb
Dit betreft een redactionele verduidelijking.
Wijziging van de artikelen 6, eerste lid, en 8 van de Wkpb
Deze wijzigingen zijn het gevolg van de heroverweging met betrekking tot het ingevolge de Wkpb registreren van adresgegevens die reeds was aangekondigd in de betreffende memorie van antwoord (Kamerstukken I 2003/2004, 28 218, A, pag. 10). De hier voorgestelde wijzigingen leiden tot het vervallen van de in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Wkpb opgenomen plicht om, voorzover bekend, in de gemeentelijke beperkingenregistratie de plaatselijke aanduiding (het adres) van een onroerende zaak op te nemen, en de daarmee samenhangende in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wkpb opgenomen plicht om zorg te dragen voor het bijhouden van de gemeentelijke beperkingenregistratie ingeval van wijziging van de plaatselijke aanduiding van een onroerende zaak of zaken ten gevolge van een besluit aangaande de toekenning of wijziging van het huisnummer, de naam van de straat of de plaats waar de onroerende zaak of zaken is of zijn gelegen. Reden daarvan is dat het niet wenselijk is dergelijke verplichtingen op te leggen zolang de in voorbereiding zijnde basisregistratie adressen nog niet is gerealiseerd.
Wijziging van artikel 10 van de Wkpb
De voorgestelde wijziging van artikel 10, eerste lid, van de Wkpb is het gevolg van de constateringen die zijn gedaan in het kader van de in het algemeen deel van deze memorie van toelichting genoemde proefprojecten die bij de voorbereiding van de Wkpb zijn uitgevoerd en de ontwikkelingen die zich nadien hebben voorgedaan met betrekking tot het opzetten van de landelijke voorziening voor de gemeentelijke beperkingengegevens. Zie terzake hoofdstuk 5 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. De onderhavige wijziging is noodzakelijk, omdat de landelijke voorziening niet kan worden aangemerkt als een «permanente aansluiting» voor «rechtstreekse raadpleging» als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wkpb, zoals dat artikellid eerder is vastgesteld.
De voorgestelde wijziging van artikel 10, tweede lid, van de Wkpb maakt het mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te geven omtrent het beheer van de landelijke voorziening.
De voorgestelde wijziging van artikel 10, derde lid, van de Wkpb behelst louter een technische aanpassing die samenhangt met de wijziging van het eerste lid van dat artikel.
Wijziging van artikel 15 van de Wkpb
De in onderdeel I, onder 1, voorgestelde wijziging van artikel 15, eerste lid, eerste zin, van de Wkpb is van redactionele aard. Voorts kan de tweede zin van dat lid vervallen omdat de daarin opgenomen bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te geven omtrent het aanbieden niet noodzakelijk is. De Kadasterwet en het Kadasterbesluit voorzien reeds afdoende in regels ten aanzien van dit aanbieden. In onderdeel I, onder 3, wordt voorgesteld het vierde lid van artikel 15 van de Wkpb te doen vervallen omdat artikel 48 van de Kadasterwet een voldoende en uitputtende regeling biedt voor de betreffende in de kadastrale registratie op te nemen gegevens.
Een van de doelstellingen van de Wkpb is het vergroten van de toegankelijkheid van overheidsinformatie, doordat informatie over publiekrechtelijke beperkingen ten aanzien van onroerende zaken snel en eenvoudig te achterhalen is via het Kadaster en de gemeenten (Kamerstukken II 2001/2002, 28 218, nr. 3, pag. 6). Artikel 10 van de Wkpb, zoals gewijzigd bij het onderhavige wetsvoorstel, maakt het mogelijk dat de gemeentelijke beperkingenregistraties bij het Kadaster kunnen worden geraadpleegd. Dit zal, zoals hiervoor is gebleken, plaatsvinden via een landelijke voorziening, waarlangs de netwerken van de verschillende gemeenten en het Kadaster met elkaar corresponderen. De informatievoorziening over beperkingenbesluiten van gemeentelijke bestuursorganen bij het Kadaster is hiermee voldoende verzekerd.
Het nieuw voorgestelde artikel 15a van de Wkpb heeft betrekking op de omgekeerde situatie, te weten de informatievoorziening bij de gemeenten over beperkingenbesluiten van andere dan gemeentelijke bestuursorganen. Dit artikel is opgenomen teneinde er bij de gemeenten en burgers geen twijfel over te doen bestaan dat burgemeester en wethouders aan eenieder desgewenst de mogelijkheid moeten bieden om de kadastrale registratie ten kantore van de gemeente in te zien. Hieraan kan bijvoorbeeld behoefte bestaan ingeval een burger zelf niet de beschikking heeft over een aansluiting op het openbare internet en het dichtstbijzijnde kantoor van het Kadaster zich in een andere gemeente bevindt.
Naar de huidige stand van de techniek zijn er verschillende mogelijkheden waarmee invulling kan worden gegeven aan het voorgestelde artikel 15a.
In de eerste plaats kan worden gebruikgemaakt van het systeem Kadaster-on-line. In dit systeem wordt alle informatie met betrekking tot een perceel in samenhang ontsloten. Dit systeem richt zich met name op zakelijke gebruikers, waaronder gemeenten, omdat voor de toegang op dit systeem een abonnement moet worden afgesloten. Raadpleging van Kadaster-on-line kan op twee manieren plaatsvinden. Ofwel via de applicatie Kadaster-on-line, ofwel via berichtenverkeer met Kadaster-on-line door de eigen gemeentelijke Wkpb-applicatie. In eerstgenoemde situatie vindt het stellen van de zoekvraag en het beantwoorden daarvan binnen Kadaster-on-line zelf plaats. In laatstgenoemde situatie vindt het stellen van de zoekvraag in de eigen gemeentelijke Wkpb-applicatie plaats. Vervolgens wordt vanuit Kadaster-on-line een geautomatiseerd antwoordbericht teruggezonden, dat binnen de eigen gemeentelijke Wkpb-applicatie kan worden verwerkt en gepresenteerd. Informatietechnisch zijn de varianten «applicatie» en «berichtenverkeer» volkomen identiek. Verschil is dat bij berichtenverkeer aan gemeenten de mogelijkheid wordt geboden om het antwoordbericht te combineren met overige informatieverstrekkingen die de gemeente relevant acht. Hierbij kan worden gedacht aan informatieverstrekkingen die niet onder het Wkpb-regime vallen.
Een tweede manier voor de gemeenten om invulling te geven aan het voorgestelde artikel 15a van de Wkpb is door het raadplegen van www.kadaster.nl. Deze mogelijkheid staat ook open voor particuliere gebruikers. Weliswaar is de informatieverstrekking op basis van Kadaster-on-line op onderdelen anders ingericht dan de informatieverstrekking op basis van www.kadaster.nl, maar wat betreft de gegevens over geregistreerde beperkingenbesluiten doet zich tussen beide systemen geen verschil voor.
Wijziging van artikel 16 van de Wkpb
De wijziging in onderdeel K, onder 1, is opgenomen met het oog op het in bijzondere wetten, zoals de Monumentenwet 1988, voorkomen van specifieke bepalingen met betrekking tot het door het Kadaster leveren van (gewijzigde) gegevens omtrent de kadastrale aanduiding van een onroerende zaak en het verwerken van die gegevens. Omdat die specifieke bepalingen ook betrekking kunnen hebben op de levering en verwerking van andere gegevens, bijvoorbeeld die, bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder a, van de Kadasterwet, heeft het de voorkeur dat in die gevallen de specifieke bepaling voorgaat boven het bepaalde in de Wkpb. Met de voorgestelde toevoeging wordt dat bereikt. Daardoor wordt verduidelijkt welk regime krachtens welke wet geldt bij de uitvoering van de betreffende verplichtingen voor samenhangende categorieën van gegevens.
De wijziging in onderdeel K, onder 2, is van redactionele aard.
Wijziging van artikel 17 van de Wkpb
Deze wijziging is van redactionele aard.
Wijziging opschrift paragraaf 4 van de Wkpb en nieuwe artikelen 17a, 17b en 17c van de Wkpb
Ingevolge deze onderdelen worden in de Wkpb het opschrift van paragraaf 4 gewijzigd en een drietal overgangsbepalingen (de artikelen 17a, 17b en 17c) in die paragraaf opgenomen.
Het heeft de voorkeur dat deze bepalingen, via dit voorstel voor een Invoeringswet, in de Wkpb zelf worden opgenomen zodat degenen die met de uitvoering van de Wkpb zijn belast alleen die wet hoeven te raadplegen om na te gaan hoe met bestaande beperkingenbesluiten en de daarop betrekking hebbende beslissingen in administratief beroep of rechterlijke uitspraken dient te worden omgegaan en in welke mate de aansprakelijkheidsartikelen ten aanzien van die stukken van toepassing zijn.
Artikelen 17a, eerste en tweede lid, en 17b van de Wkpb
Vooropgesteld wordt dat hetgeen hierna met betrekking tot bestaande beperkingenbesluiten wordt opgemerkt mede ziet op de daarop betrekking hebbende beslissingen in administratief beroep of rechterlijke uitspraken. Kortheidshalve is dit niet verder uitgeschreven.
De artikelen 17a, eerste en tweede lid, en 17b, eerste en tweede lid, van de Wkpb gaan uit van een vergelijkbare regeling voor ten tijde van de inwerkingtreding van de Wkpb bestaande beperkingenbesluiten van respectievelijk gemeentelijke bestuursorganen (artikel 17a) en andere bestuursorganen (artikel 17b).
Kern van de regeling voor beide soorten beperkingenbesluiten is dat deze binnen twee jaren na het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb (uitgaande van de inwerkingtreding van de Wkpb met ingang van 1 januari 2007 is dat dus vóór 1 januari 2009) dienen te worden ingeschreven in het gemeentelijk beperkingenregister respectievelijk aan het Kadaster dienen te worden aangeboden ter inschrijving in de openbare registers. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van Boek 3 van het BW geschiedt de inschrijving in de openbare registers terstond na de aanbieding. Na de inschrijving in het gemeentelijk beperkingenregister respectievelijk de openbare registers, dient bijhouding van de gemeentelijke beperkingenregistratie respectievelijk de kadastrale registratie plaats te vinden.
Indien de publiekrechtelijke beperking waarvan het betreffende beperkingenbesluit de grondslag vormt binnen voornoemde periode van twee jaar ophoudt te gelden, dan mag (het aanbieden ter) inschrijving achterwege blijven. Indien in zo’n geval toch tot inschrijving wordt overgegaan, moet wanneer de publiekrechtelijke beperking ophoudt te gelden dit overeenkomstig de Wkpb worden geregistreerd.
Artikel 17b, derde lid, van de Wkpb bevat voor beperkingenbesluiten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wkpb reeds zijn ingeschreven in de openbare registers, een uitzondering op de in artikel 17b, eerste lid, van de Wkpb vervatte verplichting. Deze beperkingenbesluiten gelden met ingang van dat tijdstip als te zijn ingeschreven in die registers overeenkomstig de Wkpb. Het ter inschrijving aanbieden van deze stukken hoeft daarom niet opnieuw plaats te vinden.
Met betrekking tot de vorm waarin de in de artikelen 17a, eerste lid, en 17b, eerste lid, van de Wkpb bedoelde beperkingenbesluiten dienen te worden ingeschreven, wordt het volgende opgemerkt.
Uiteraard geldt ook voor deze bestaande beperkingenbesluiten als uitgangspunt dat deze, net zoals de beperkingenbesluiten die dateren van na de inwerkingtreding van de Wkpb, in de vorm van het originele beperkingenbesluit of een gewaarmerkt afschrift daarvan in het gemeentelijk beperkingenregister of de openbare registers moeten worden ingeschreven. Hierdoor kan de burger ook de bestaande beperkingenbesluiten rechtstreeks in deze registers raadplegen en hoeft hij deze beperkingenbesluiten niet op een andere wijze te achterhalen. De doelstelling van de Wkpb – het vergroten van de kenbaarheid van de publiekrechtelijke beperkingen ten aanzien van onroerende zaken – wordt op deze wijze zo goed mogelijk gediend. Weliswaar zullen de betrokken bestuursorganen om de bestaande beperkingenbesluiten gedurende de gestelde overgangstermijn van twee jaren in te schrijven een inhaalslag moeten maken, mede omdat uit de artikelen 7, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wkpb volgt dat de beperkingenbesluiten van de actuele kadastrale aanduiding zullen moeten worden voorzien, maar in het merendeel van de gevallen zal die inhaalslag zonder al te veel problemen kunnen worden gemaakt, daarbij mede in aanmerking genomen de tijd die de bestuursorganen hebben gehad om zich op de inwerkingtreding van de Wkpb voor te bereiden.
In een gering aantal gevallen zal echter, naar thans de verwachting is, voornoemde inhaalslag wel problemen opleveren vanwege bijvoorbeeld de aantallen besluiten die moeten worden ingeschreven en de onderlinge verwevenheid van die besluiten. Een voorbeeld hiervan is de situatie die zich voordoet bij de bestaande beperkingenbesluiten op grond van de Wbb. Ter voorkoming van het ontstaan van een onevenredige werklast kan het in zo’n geval voor het betreffende bestuursorgaan een oplossing zijn om in plaats van de beperkingenbesluiten zelf in te schrijven te kunnen volstaan met het inschrijven van een door hem vastgestelde lijst met daarop vermeld de actuele stand van zaken met betrekking tot de beperkingenbesluiten. Dit geldt met name in die gevallen waarin de bestuursorganen in de praktijk zelf al werken met zo’n lijst. In verband hiermee is in de artikelen 17a, tweede lid, en 17b, tweede lid, van de Wkpb de mogelijkheid opgenomen om in plaats van de bestaande beperkingenbesluiten een opgave van die beperkingenbesluiten in te schrijven respectievelijk ter inschrijving aan te bieden die ten minste inhoudt een door het betrokken bestuursorgaan vastgestelde lijst met de gegevens als nader omschreven onder a en b van de betreffende artikelleden. Het betreft hier een korte aanduiding van de aard en inhoud van de publiekrechtelijke beperking alsmede de actuele kadastrale aanduiding van de betreffende onroerende zaak of zaken.
Achtergrond van het gebruik van «ten minste» is dat er ook nog tussenvormen denkbaar zijn die zijn gelegen tussen enerzijds de bestaande beperkingenbesluiten zelf en anderzijds de hiervoor bedoelde lijst. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een opgave in de vorm van een overzicht waaraan aan de in de artikelen 17a, tweede lid, onder a en b, en 17b, tweede lid, onder a en b, van de Wkpb genoemde gegevens een korte beschrijving van de zakelijke inhoud van de betreffende beperkingenbesluiten is toegevoegd.
Bij het vorenstaande dient te worden aangetekend dat het inschrijven van een opgave als hiervoor bedoeld – dus ten minste een lijst die voldoet aan de in de artikelen 17a, tweede lid, onder a en b, en 17b, tweede lid, onder a en b, van de Wkpb genoemde eisen –, niet past in het systeem van de Wkpb. Indien een dergelijke opgave wordt ingeschreven zijn de betreffende beperkingenbesluiten immers zelf niet uit het gemeentelijk beperkingenregister of de openbare registers kenbaar. Omdat echter in die situatie het bestaan van het beperkingenbesluit op zichzelf wel uit de gemeentelijke beperkingenregistratie of de kadastrale registratie zal blijken en bovendien naar verwachting slechts in een beperkt aantal gevallen zal worden teruggegrepen op de mogelijkheid om te volstaan met het inschrijven van een opgave als hiervoor bedoeld, wordt deze afwijking van het systeem van de Wkpb als aanvaardbaar beschouwd. Overigens zal de eerste ondergetekende ervoor zorg dragen dat de Regeling tarieven kadaster, waarbij zij de tarieven van het kadastraal recht vaststelt, ter voorkoming van een oneigenlijk gebruik van de in de artikelen 17a, tweede lid, en 17b, tweede lid, van de Wkpb geboden ruimte zodanig zal worden aangepast dat het voor de kosten geen verschil maakt of in de openbare registers de afzonderlijke beperkingenbesluiten worden ingeschreven, of een opgave als hiervoor bedoeld.
Artikel 17a, derde en vierde lid, van de Wkpb
Artikel 17a, derde lid, van de Wkpb ziet op beperkingenbesluiten van gemeentelijke bestuursorganen alsmede daarop betrekking hebbende beslissingen in administratief beroep of rechterlijke uitspraken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb zijn ingeschreven in de openbare registers. Deze stukken zullen – opnieuw – moeten worden ingeschreven in het gemeentelijk beperkingenregister. Met betrekking tot die inschrijving heeft het Kadaster geen actieve rol. Het is de taak van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente om zelf te bezien of een in de openbare registers ingeschreven stuk als hiervoor bedoeld de grondslag vormt voor een op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb geldende publiekrechtelijke beperking en, indien dat het geval is, om vervolgens dit stuk in het gemeentelijk beperkingenregister in te schrijven. Ingevolge artikel 17a, derde lid, van de Wkpb is het Kadaster echter wel gehouden om indien burgemeester en wethouders hierom verzoeken, aan dit proces medewerking te verlenen. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het verstrekken van overzichten per gemeente van alle beperkingenbesluiten die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb in de openbare registers zijn ingeschreven.
Aan de verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders voor een correcte uitvoering van artikel 17a, eerste lid, van de Wkpb doet dit echter niet af.
Artikel 17a, vierde lid, van de Wkpb vormt het sluitstuk van de inschrijving in het gemeentelijk beperkingenregister van de stukken als bedoeld in artikel 17a, derde lid, van de Wkpb. Indien de inschrijving van die stukken is voltooid, dan dienen burgemeester en wethouders dit schriftelijk aan het Kadaster te melden, zodat dit de vermeldingen van de betreffende publiekrechtelijke beperkingen uit de kadastrale registratie kan verwijderen.
In dit artikel is bepaald dat op de schending van verplichtingen krachtens de Wkpb ten aanzien van beperkingenbesluiten als bedoeld in de artikelen 17a en 17b van de Wkpb artikel 162 van Boek 6 van het BW van toepassing is. Met andere woorden, de artikelen 13 en 17 van de Wkpb zijn op de schending van dergelijke verplichtingen dus niet van toepassing. Hieraan ligt de rechtszekerheid ten grondslag. Uit hoofde van dat beginsel is het onwenselijk om een nieuwe aansprakelijkheidsregeling van toepassing te verklaren op de registratie van beperkingenbesluiten die dateren van voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wkpb. In praktische zin heeft het voorgestelde artikel 17c voor de burger geen gevolgen. Het maakt voor hem geen verschil of hij een overheid vanwege de schending van verplichtingen krachtens de Wkpb aanspreekt op grond van artikel 162 van Boek 6 van het BW dan wel op grond van artikel 13 of 17 van de Wkpb.
Dit artikel wijzigt artikel 100e van de Woningwet, zoals die wet komt te luiden na de inwerkingtreding van de in het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (29 392), opgenomen regeling. De voorgestelde wijziging leidt ertoe dat de in artikel 100e, tweede lid (oud), gestelde voorwaarde om de in artikel 100e, eerste lid (oud), bedoelde zakelijke werking van een handhavingsbesluit te bereiken (te weten de voorwaarde dat het betreffende handhavingsbesluit is aangeboden ten behoeve van inschrijving in de openbare registers), wordt vervangen door de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om bij het besluit te bepalen of dat zakelijke werking heeft. Achtergrond van deze wijziging is dat de regering voornemens is een bestuursdwangbesluit of dwangsombesluit dat gericht is op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV van de Woningwet, zoals gewijzigd door het voornoemde wetsvoorstel, bij het Aanwijzingsbesluit Wkpb als beperkingenbesluit aan te wijzen, doch uitsluitend voorzover dat besluit zakelijke werking heeft. Dit brengt met zich dat voor het ontstaan van de zakelijke werking een afzonderlijk ijkpunt dient te worden gecreëerd dat losstaat van de inschrijving. In verband hiermee is in het voorgestelde artikel 100e van de Woningwet het ontstaan van de zakelijke werking gekoppeld aan het besluit zelf, door aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toe te kennen om bij het besluit te bepalen of dat zakelijke werking heeft. Eerst indien van die bevoegdheid gebruik is gemaakt, zal het besluit vervolgens moeten worden ingeschreven krachtens de Wkpb.
De regering is voornemens de Wkpb in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2007. Ingevolge artikel 14 treedt de Wkpb in werking op het tijdstip waarop de Invoeringswet Wkpb in werking treedt. Ingevolge artikel 15 treedt de Invoeringswet Wkpb in werking op een bij koninklijk besluit te betalen tijdstip. De Invoeringswet Wkpb zal tezamen met de Wkpb, het Aanwijzingsbesluit Wkpb, het Uitvoeringsbesluit Wkpb en de Uitvoeringsregeling Wkpb in werking treden.
Voor de datum 1 januari 2007 is in overleg met het Kadaster en de VNG gekozen teneinde gemeenten maar ook provincies, waterschappen, Kadaster en rijksoverheid in staat te stellen zich voldoende voor te bereiden op de invoering van het wettelijke stelsel.
Op de wijze waarop de rijksoverheid en de VNG de invoering van het stelsel bij met name de gemeenten begeleiden en op de samenhang met de invoering van de basisregistraties bij gemeenten is hiervoor, in het algemeen deel van deze memorie van toelichting, en op pagina 10 van de memorie van antwoord behorende bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wkpb (Kamerstukken I 2003/2004, 28 218, A) reeds uitvoerig ingegaan. Kortheidshalve zij daarnaar verwezen.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
S. M. Dekker
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
1. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties
– (artikel 149) besluit krachtens gemeentelijke verordening tot aanwijzing van een onroerende zaak als gemeentelijk monument;
– (artikel 149) besluit strekkend tot het krachtens verordening opleggen van een anti-speculatiebeding;
– (artikel 174a) besluit van de burgemeester tot het sluiten van een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf;
– (artikel 222, zoals dit artikel tot 1 januari 1995 heeft geluid) gemeentelijk bekostigingsbesluit strekkend tot het heffen van een gemeentelijke bouwgrondbelasting krachtens verordening;
– (artikel 222, zoals dit artikel tot 1 januari 1995 heeft geluid, juncto artikel 216) vaststelling verordening tot het heffen van een gemeentelijke bouwgrondbelasting;
– (artikel 222, zoals dit artikel vanaf 1 januari 1995 luidt) gemeentelijk bekostigingsbesluit strekkend tot het heffen van een gemeentelijke baatbelasting krachtens verordening;
– (artikel 222, zoals dit artikel vanaf 1 januari 1995 luidt, juncto artikel 216) vaststelling verordening tot het heffen van een gemeentelijke baatbelasting.
– (artikel 145) besluit krachtens provinciale verordening tot aanwijzing van een onroerende zaak als provinciaal monument.
2. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van defensie
Belemmeringenwet Landsverdediging
– (artikelen 6 en 7) een door of namens de Minister van Defensie of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgelegde gedoogplicht voor een ieder inzake het duurzaam of tijdelijk gebruik van onroerende zaken voor de aanleg, de instandhouding of het gebruik van een werk ten behoeve van de landsverdediging, met inbegrip van, voorzover van toepassing, het in artikel 7 van de Belemmeringenwet Landsverdediging bedoelde mandaatbesluit.
3. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van landbouw, natuur en voedselkwaliteit
– (artikel 13) bij besluit van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgelegd kapverbod in een daarbij aangewezen gebied.
– (artikel 19) aanwijzing van een plaats als beschermde leefomgeving door gedeputeerde staten;
– (artikel 24) voorlopige aanwijzing van een plaats als beschermde leefomgeving door gedeputeerde staten;
– (artikel 25) besluit van gedeputeerde staten tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de aanwijzing van een plaats als beschermde leefomgeving.
– (artikel 10, eerste lid) aanwijzing door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van een natuurmonument als beschermd natuurmonument;
– (artikel 10a, eerste lid) aanwijzing door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van een gebied ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43;
– (artikel 12) voorlopige aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument, respectievelijk voorlopige aanwijzing van een gebied ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43, door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
– (artikel 15) besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot het geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen van een aanwijzing als beschermd natuurmonument of een aanwijzing van een gebied ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43;
– (artikel 27) aanwijzing door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van een gebied ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen met betrekking tot natuur- en landschapsbehoud met uitzondering van de richtlijn (EEG) nr. 79/409 en de richtlijn (EEG) nr. 92/43, voorzover die verdragen of verplichtingen zulks met zich brengen.
– (artikel 7) aanwijzing als landgoed door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
– (artikel 37, derde lid) vestiging van een voorkeursrecht bij koninklijk besluit.
4. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap.
– (artikel 3, eerste lid) aanwijzing door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van een niet binnen het grondgebied van enige gemeente gelegen onroerend monument als beschermd monument;
– (artikel 42) door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgelegde gedoogplicht inhoudend dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat een overheid of instelling in het belang van archeologisch onderzoek dat terrein betreedt, daarop metingen verricht dan wel daarin opgravingen doet;
– (artikel 49, eerste lid) voorschriften van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot de uitvoering van werken dan wel een last tot stillegging van die werken.
5. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van verkeer en waterstaat
– (artikelen 2, vijfde lid, en 3, tweede lid) door de Minister van Verkeer en Waterstaat opgelegde gedoogplichten;
– (artikel 5) bevel van de Minister van Verkeer en Waterstaat tot verplaatsing van een werk.
– (artikel 31) door gedeputeerde staten opgelegde gedoogplicht.
– (artikel 38) door de Minister van Verkeer en Waterstaat of de Minister van Defensie opgelegd verbod ten aanzien van het hebben van roerende zaken, het oprichten of het hebben van bouwwerken of andere opstallen dan wel het planten of het hebben van gewassen op bepaalde terreinen of op die terreinen boven een door hem te bepalen hoogte.
– (artikel 21g) door de Minister van Verkeer en Waterstaat opgelegde gedoogplicht.
– (artikel 12) besluit van de Kroon, gedeputeerde staten of het bestuur van een gemeente of waterschap tot verbetering of aanleg van een watergang waarbij verandering wordt gebracht in de staat van onroerende zaken, kunstwerken daaronder niet begrepen;
– (artikel 12a) bevel van de Kroon dan wel van gedeputeerde staten tot het veranderen, verplaatsen of verwijderen van kunstwerken ter verbetering van een watergang.
6. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van volksgezondheid, welzijn en sport
– (artikel 13b, eerste lid) besluit van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, indien dat besluit strekt tot sluiting van het betreffende object.
7. Categorieën van beperkingenbesluiten krachtens wetten op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer
– (artikelen 33 en 34) vaststelling huisvestingsverordening (splitsingsvergunningenstelsel appartementsrechten);
– (artikel 40) besluit (last) van het college van burgemeester en wethouders tot vordering van het gebruik als woonruimte van een gebouw.
Tenzij het betreft bodem onder oppervlaktewater die eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon:
– (artikel 29, eerste lid, juncto artikel 37, eerste lid) beschikking van gedeputeerde staten dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, al dan niet met zodanige risico’s dat spoedige sanering noodzakelijk is;
– (artikel 30 juncto de artikelen 31en 35) maatregel (bevel) van gedeputeerde staten (artikel 30) of van de waterkwaliteitsbeheerder (artikel 35) (eventueel vooruitlopend daarop: van de commissaris van de Koning (artikel 31)) bij een ongewoon voorval;
– (artikel 39, tweede en vijfde lid) beschikking van gedeputeerde staten, houdende instemming met het saneringsplan of aanwijzingen omtrent de verdere uitvoering van de sanering;
– (artikel 39b juncto artikel 14 van het Besluit uniforme saneringen) beschikking van gedeputeerde staten houdende instemming met het verslag van een uniforme sanering als bedoeld in artikel 39b;
– (artikel 39c, tweede lid) beschikking van gedeputeerde staten, houdende instemming met het verslag van een sanering niet zijnde een uniforme sanering als bedoeld in artikel 39b;
– (artikel 39d, derde lid) beschikking van gedeputeerde staten, houdende instemming met het nazorgplan;
– (artikel 43) bevel van gedeputeerde staten tot tijdelijke beveiligingsmaatregelen, tot het verrichten van onderzoek, tot het beheren of saneren van de bodem en overige daar genoemde beschikkingen;
– (artikel 49) maatregel (bevel) van gedeputeerde staten;
– (artikel 50) vordering van eigendom of gebruik door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
– (artikel 63a) uitoefening bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 29, 37, 39, 39b, 39c, 39d, 43, 49 en 50, door de Minister van Verkeer en Waterstaat;
– (artikel 63d) uitoefening bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 49, eerste en tweede lid, juncto artikel 30, door de waterkwaliteitsbeheerder;
– (artikel 88) uitoefening bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 29, 30, 31, 37, 39, 39b, 39c, 39d, 43 en 49, door de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht of een andere gemeente die is aangewezen op grond van artikel 88, achtste lid, dan wel door een plusregio als bedoeld in artikel 88, tweede lid.
Wet inzake de luchtverontreiniging
– (artikel 60) door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer opgelegde gedoogplicht voorzover deze betreft het gebruik maken van onroerende zaken ten behoeve van het bepalen van luchtverontreiniging.
– (artikel 2) aanwijzing van gronden bij besluit van de gemeenteraad;
– (artikel 6) voorstel van het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van gronden;
– (artikel 8) aanwijzing van gronden bij besluit van de gemeenteraad;
– (artikel 8a) voorstel van het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van gronden.
– (artikelen 14 tot en met 20) aanschrijving door het college van burgemeester en wethouders;
– (artikelen 14 tot en met 20 juncto artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht) bestuursdwangbesluit, respectievelijk dwangsombesluit van het college van burgemeester en wethouders, gericht op naleving van de op de betreffende artikelen van de Woningwet gebaseerde aanschrijvingen;
– (artikel 97) besluit van het college van burgemeester en wethouders tot het sluiten van een gebouw, open erf of terrein.
Woningwet (zoals deze luidt vanaf het tijdstip dat het bij koninklijke boodschap van 5 januari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (29 392), na tot wet te zijn verheven, in werking treedt)
– (artikel 13) door het college van burgemeester en wethouders opgelegde plicht tot het treffen van voorzieningen tot op ten hoogste nieuwbouwniveau met betrekking tot een bestaand gebouw, ander bouwwerk, niet zijnde een gebouw, of standplaats;
– (artikel 13a) door het college van burgemeester en wethouders opgelegde plicht tot het treffen van voorzieningen om een bouwwerk of standplaats in overeenstemming te brengen met redelijke eisen van welstand;
– (artikel 14) door het college van burgemeester en wethouders opgelegde plicht om een in dat artikel genoemd object aan een ander in gebruik of beheer te geven;
– (artikel 97) besluit van het college van burgemeester en wethouders tot het sluiten van een gebouw, open erf of terrein;
– (artikel 100e juncto artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht) bestuursdwangbesluit, respectievelijk dwangsombesluit van het college van burgemeester en wethouders, gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV van de Woningwet, doch uitsluitend voorzover daarbij met toepassing van artikel 100e, eerste zin, van de Woningwet is bepaald dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie dat besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger;
– (artikel 100b) vorderingsbesluit tot handhaving van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
De basis hiervoor is gecreëerd met de Regeling van 1 juli 1996 tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Kadasterwet 1994 (Stcrt. 1996, 130).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30608-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.