30 597
Toekomst AWBZ

nr. 79
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2009

1. Inleiding

Sinds de invoering van de pakketmaatregel AWBZ zijn we bijna een half jaar verder. Op uw verzoek breng ik u met deze voortgangsrapportage op de hoogte van de stand van zaken op dit moment. Hiermee kom ik mede tegemoet aan mijn toezegging aan uw Kamer, gedaan tijdens de begrotingsbehandeling VWS op 5 november 2008, om met een rapportage te komen over onder andere de AWBZ-pakketmaatregel.

De AWBZ op langere termijn toegankelijk en betaalbaar houden en onnodige medicalisering tegengaan. Dát was mijn insteek bij de pakketmaatregel AWBZ die op 1 januari 2009 is ingegaan. Zorg moet beschikbaar blijven voor de meest kwetsbare mensen in onze samenleving. Bij de pakketmaatregel AWBZ 2009 heb ik er daarom voor gekozen geen doelgroepen uit te sluiten maar te kijken naar de ernst van de beperkingen. Kortgezegd ging het bij de pakketmaatregel AWBZ om het volgende. De drie functies ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en behandeling zijn samengevoegd tot twee nieuwe functies begeleiding en behandeling. De functie behandeling is aangevuld met een deel van de oude functie activerende begeleiding. De andere activiteiten van de functie activerende begeleiding vallen onder de nieuwe functie begeleiding. De nieuwe functie begeleiding is gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en is bestemd voor mensen met matige of zware beperkingen.

Herhaaldelijk heb ik aangegeven dat ik mijn ogen er niet voor sluit dat de pakketmaatregel AWBZ op individueel niveau ingrijpend kan zijn voor de cliënt. Het nemen van eigen verantwoordelijkheid zal van de kant van de cliënt en zijn omgeving zeker de nodige inspanning vragen. Er zit echter ook een andere kant aan de pakketmaatregel. Zoals ik al aangaf in mijn brief van 16 september 20081 geeft dit mensen ook kansen, kansen om zelf het heft in handen te nemen en vorm te geven aan het eigen leven. Zo wordt onnodige stigmatisering en langdurige afhankelijkheid van AWBZ-zorg voorkomen.

2. Monitor cliëntenorganisaties

De gezamenlijke cliëntenorganisaties monitoren in 2009–2010 onder andere de ervaringen van cliënten met de pakketmaatregelen. De eerste resultaten van deze monitor zijn inmiddels bekend. Zodra het definitieve rapport er is zal ik u dit toezenden. In het kader van de monitor is er een algemeen meldpunt in de lucht geweest en er was ook een specifieke meldactie waar cliënten voor uitgenodigd zijn om ervaringen te melden. Dit heeft tot 1550 meldingen geleid. De betekenis van de informatie die via de meldacties naar voren is gekomen is vooral signalerend. De reacties zijn afkomstig van mensen uit verschillende doelgroepen, van wisselende leeftijden en uit allerlei regio’s. Tegelijkertijd het is geen representatieve steekproef. Mensen met een pgb zijn bijvoorbeeld oververtegenwoordigd en volwassenen met een psychische stoornis hebben in zeer geringe mate deelgenomen aan de meldactie(s).

De reacties geven een eerste, voorlopig beeld. Het herindicatietraject en de gewenningsperiode lopen op dit moment immers nog.

Uit de peiling blijkt dat 40% van de mensen die deelgenomen hebben aan de meldacties in het voorjaar van 2009, te maken had met veranderingen in begeleiding. Het gaat hier voornamelijk om mensen die minder uren begeleiding geïndiceerd kregen dan voorheen. Omgaan met minder zorg is niet makkelijk voor mensen; zij vinden het dan ook lastig om te wennen aan de nieuwe situatie. Mensen gaan pas geleidelijk op zoek naar nieuwe wegen om de weggevallen begeleiding op een andere manier te verkrijgen.

Daarnaast is er een heel aantal cliënten dat nu nog niet direct te maken heeft met veranderingen, maar die dit wel op zich af ziet komen. Dit zorgt voor onzekerheid, omdat ze nog geen helder idee hebben over wat de gevolgen zijn voor hun eigen situatie: «krijg ik straks nog wel begeleiding uit de AWBZ» en «lukt het mij om een oplossing te vinden voor de weggevallen begeleiding?». Het omgaan met deze onzekerheid is niet altijd makkelijk.

De wegen die mensen willen gaan bewandelen om voor de weggevallen begeleiding een oplossing te zoeken, zijn divers. Mensen denken hun behoefte aan begeleiding primair in eigen kring op te lossen (54%). De gemeente speelt een bescheiden rol. Ongeveer 22% denkt bij de gemeente een oplossing te vinden voor de weggevallen begeleiding.

Een derde van de mensen denkt dat het gaat lukken om elders de gewenste ondersteuning te krijgen, een derde is negatief gestemd en een derde kan nog niet aangeven of ze denken dat dit wel of niet gaat lukken. Later dit jaar zal duidelijk worden of mensen inderdaad de gewenste hulp in hun eigen netwerk of bij andere domeinen vinden.

In het overleg met de cliëntenorganisaties omschrijven zij de stand van zaken als volgt: mensen maken zich zorgen over hun situatie – dit vind ik ook begrijpelijk – maar de situatie zelf is echter nog niet zo zorgelijk.

Tegelijk is er uit de cliëntenmonitor een ander signaal naar voren gekomen: dat het wel of niet vinden van een oplossing in een ander domein (te) vaak afhankelijk is van het toeval. Bijvoorbeeld van wel of geen actieve welzijnsorganisaties, van wel of geen toegankelijke integratieregelingen of van wel of geen meewerkende schooldirecties.

Ik heb de cliëntenorganisaties tijdens ons overleg gevraagd om gemeenten meer te gaan vergelijken. Dit om gemeenten te stimuleren activiteiten te ondernemen en te laten zien wat er wél allemaal mogelijk is.

Publieksinstrument

In mijn brief van 16 september 2008 heb ik aangegeven een publieksinstrument te willen ontwikkelen om de cliënt meer inzicht in de indicatie te geven.

Voor de ontwikkeling van een publieksinstrument zoek ik aansluiting bij de bestaande voorziening Regelhulp. Ik ben daarover in overleg met vertegenwoordigers van de CG-raad en het CIZ. Het publieksinstrument wil ik in dit stadium vooral inzetten om langs digitale weg cliëntinformatie te bieden en de cliënt toe te leiden naar het juiste loket. De CG-raad heb ik verzocht dit namens alle cliëntenorganisiaties in samenwerking met het CIZ en het programma Stroomlijning Indicatieprocessen nader uit te werken.

3. Kwantitatieve monitor CIZ

Ook het CIZ monitort de effecten van de pakketmaatregel AWBZ. De CIZ-monitor zal duidelijk maken welke gevolgen de pakketmaatregelen hebben voor verschillende groepen verzekerden. Op basis van de CIZ-monitor moet daarnaast worden vastgesteld of de voor de komende jaren ingeboekte ombuigingen worden gerealiseerd. Op dit moment heeft het CIZ slechts enkele verkennende analyses kunnen uitvoeren. Een eerste rapportage van het CIZ verwacht ik in de tweede helft van de maand juli.

Alhoewel momenteel nog geen conclusies kunnen worden getrokken over de vraag of de geraamde ombuigingen behaald zullen worden, lijkt wel duidelijk dat de pakketmaatregelen belangrijke gevolgen hebben. Waarneembaar is een substantiële daling van het aantal afgegeven extramurale besluiten met een vorm van begeleiding (van circa 23 000 gemiddeld per maand in het laatste kwartaal van 2008 naar gemiddeld 15 500 per maand in het eerste kwartaal in 2009). Dit lijkt erop te duiden dat de verwachting dat 27% van de cliënten begeleiding gaat verliezen een redelijke reële inschatting is.

Een deel van de waargenomen daling van het aantal afgegeven indicaties wordt verklaard door een lagere productiesnelheid van het CIZ in de eerste maanden van 2009. De indicatiesteller moet vaststellen in hoeverre de beperking het functioneren van de verzekerde belemmert. Alhoewel de indicatiesteller al vertrouwd is met het scoren van beperkingen is zorgvuldigheid hier geboden omdat het toegekende recht hiervan mede afhankelijk is geworden.

De in het eerste kwartaal waargenomen daling is het sterkst bij cliënten met een enkelvoudige begeleidingsvraag. Het aantal indicaties met een meervoudige zorgvraag (begeleiding in combinatie met persoonlijke verzorging en/of verpleging en behandeling) daalt minder sterk. Ook zien we dat de daling vooral optreedt bij cliënten met indicaties voor relatief gering aantal uren zorg per week.

Het aantal extramurale besluiten zonder een vorm van begeleiding is in de eerste maanden toegenomen.

In de rapportage, die u in de tweede helft van de maand juli zult ontvangen, zullen de effecten nader in kaart worden gebracht voor een aantal herkenbare cliëntgroepen. Voorts kan ik u melden dat het CIZ op mijn verzoek de indicaties zal monitoren van enkele bureaus jeugdzorg waarvan gegevens beschikbaar komen. Hiervan zijn nog geen voorlopige resultaten beschikbaar.

4. MEE

In principe is bij de regionale MEE-organisaties alles in gereedheid gebracht om een aanzienlijk aantal cliënten te ondersteunen tijdens de gewenningsperiode en is ook een landelijk registratiesysteem opgezet. De wijze waarop de regionale MEE-organisaties het beschikbare bedrag inzetten verschilt: sommige MEE’s hebben voor het volledige bedrag reeds extra krachten ingehuurd, andere doen dat geleidelijk. Een tussentijdse, mondelinge rapportage van MEE over de begeleiding van cliënten bij de pakketmaatregelen wijst uit dat tot en met april 2009 landelijk gezien circa 50 mensen zich bij MEE hebben gemeld. Dit aantal is zo gering, dat daaruit nog geen conclusies kunnen worden getrokken over type cliënt of aard van de ondersteuningsvraag. Met MEE is afgesproken dat MEE zelf contact opneemt met het CIZ om indicatiestellers nog eens op de rol van MEE te wijzen. Indicatiestellers kunnen – indien nodig – cliënten wellicht nog wat actiever wijzen op de mogelijkheid tijdelijk gebruik te maken van MEE bij het inzetten van het eigen netwerk ter compensatie van de functie begeleiding.

Omdat ik nauwgezet wil monitoren of cliënten die dat nodig hebben daadwerkelijk gebruik maken van de tijdelijke ondersteuning die MEE biedt, heb ik tevens met MEE afgesproken dat MEE in juli gedetailleerdere informatie aanlevert over ingezette fte’s en verrichtte werkzaamheden. Mocht blijken dat de toestroom van cliënten naar MEE dan nog steeds minder is dan verwacht, dan ben ik van plan om de ondersteuning van MEE ook in te zetten voor een iets bredere doelgroep die geconfronteerd wordt met de effecten van de pakketmaatregelen. Concreet denk ik daarbij aan mensen die het recht op begeleiding weliswaar niet volledig verliezen, maar wel fors in uren achteruitgaan. Dit sluit ook aan op de signalen die ik van clientenorganisaties en gemeenten krijg.

5. Rapid response team

De motie Wolbert/Wiegman-van Meppelen Scheppink (31 700 XVI, nr. 53) vraagt om een rapid response team op VWS in te stellen om snel te kunnen beoordelen of de beleidsregel juist is geïnterpreteerd en de uitwerking van de pakketmaatregel zo nodig te wijzigen. Ter uitvoering van deze motie heb ik op het ministerie een rapid response team ingesteld. Dit team bestaat naast medewerkers van mijn ministerie ook uit medewerkers van het CIZ, MEE en clientenorganisaties. Daarnaast wordt er contact gezocht met aanbieders en gemeenten. Zodra er een casus wordt gemeld, wordt het rapid response team in werking gezet waarbij allereerst wordt nagegaan of het een breder voorkomend probleem is of dat het een individueel geval is. Is dit laatste het geval dan krijgt betrokkene zo spoedig mogelijk antwoord. Betreft het een breder probleem dan vindt overleg plaats met alle betrokken partijen of dit een ongewenst gevolg is van de pakketmaatregel.

Op dit moment zijn er slechts enkele meldingen bij het rapid response team binnengekomen en beantwoord. De gestelde vragen zijn voldoende beantwoord en vergden geen beleidsinzet.

6. Grondslag psychosociaal probleem

Naast de pakketmaatregel begeleiding, is per 1 januari 2009 de grondslag psychosociaal probleem geheel uit de AWBZ geschrapt. Deze grondslag kwam alleen nog voor bij de functies ondersteunende begeleiding in dagdelen en persoonlijke verzorging. Op 1 januari 2008 was deze grondslag al geschrapt bij ondersteunende begeleiding algemeen (in uren). Andere functies konden sowieso al niet worden geïndiceerd op grondslag psychosociaal probleem. Cliënten die van deze begeleiding en verzorging gebruik maken zijn vooral dak- en thuislozen, cliënten in de vrouwenopvang, gezinnen en ouderen met psychosociale problemen. De verwachting is dat deze cliënten met psychosociale problemen vaker een beroep zullen doen op door gemeenten gefinancierde voorzieningen. Het kabinet heeft daarom besloten de gemeenten hiervoor financieel te compenseren. In 2009 is nog sprake van overgangsrecht zodat deze cliënten geleidelijk overgaan naar de gemeenten. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij de voorzieningen voor deze groep cliënten gaan inrichten. Diverse organisaties hebben gemeld dat er gemeenten zijn die nog niet of onvoldoende bezig zijn voor deze groep cliënten voorzieningen te treffen. Er is vanuit mijn ministerie op reguliere basis overleg met de VNG over de gevolgen van de pakketmaatregelen. In dit overleg worden deze meldingen besproken en wordt de verantwoordelijkheid van gemeenten benadrukt.

7. Aanbieders

Met een groep gemeenten spreek ik regelmatig over de effecten van de pakketmaatregel AWBZ. Ik vind het van belang om hierover ook met aanbieders te praten. Door met meerdere partijen te praten, wordt het beeld over de effecten van de pakketmaatregel zo volledig mogelijk. Inmiddels heb ik een aantal aanbieders bereid gevonden hieraan mee te werken. De aanbieders vertegenwoordigen alle sectoren. In de maanden juni, juli en augustus worden er bij instellingen werkbezoeken afgelegd waarbij naast de pakketmaatregel ook andere onderwerpen aan de orde komen, zoals zzp’s.

Een aantal aanbieders heeft mijn aandacht gevraagd voor de gevolgen van de pakketmaatregel AWBZ voor hun cliënten. Het gaat om zintuiglijk gehandicapten, dagbesteding en zorgmijders. Bij dagbesteding gaat het met name om ggz-cliënten en ouderen met dementie. Op dit moment is de omvang en oorzaak nog niet duidelijk. Zo speelt het schrappen van de grondslag psychosociaal, de rol van de gemeenten en de pakketmaatregel AWBZ. Ik zal dit de komende tijd scherp volgen door bij de diverse partijen (gemeenten, MEE, cliëntenorganisaties) aandacht voor deze groepen te vragen en mij te melden welke concrete gevolgen zij bemerken.

Zorgboerderijen

Zorgboerderijen leggen een verband tussen «landbouw en zorg». Zorgboerderijen zijn dan ook bedrijven waar de agrarische productie wordt gecombineerd met de opvang van mensen met beperkingen. Landbouw en zorg kent vele doelgroepen. Vooral de laatste jaren zijn er veel nieuwe doelgroepen bijgekomen zoals (dementerende) ouderen, gehandicapten, jeugd, cliënten vanuit sociale activeringstrajecten, mensen met een burn-out en klanten vanuit de reclassering of verslavingszorg. Financiering vindt vooral plaats via een pgb, Wmo of UWV.

Vooral cliënten met een indicatie voor begeleiding vinden hun plaats op de zorgboerderij, in beperkte mate komt andere AWBZ-zorg voor. De toegang tot de functie begeleiding is alleen nog mogelijk voor cliënten met matige of zware beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid. Zorgboerderijen zullen het effect van deze maatregel merken, met name als ze cliënten hebben met lichte beperkingen. In de antwoorden op de kamervragen van mevrouw Van Miltenburg (17 februari 2009) hebben de minister van LNV en ik aangegeven dat de zorgboer(in) zich breder zal moeten oriënteren dan alleen op AWBZ-begeleiding. Hij kan zich gaan richten op de zwaardere AWBZ-cliënten, die nog wel begeleiding krijgen uit de AWBZ. Hij zal dan wel aanpassingen moeten doen in bijvoorbeeld zijn accommodatie en de begeleiding zelf. Ook kan hij zich richten op de gemeenten die onder nadere de plicht hebben om voorzieningen te treffen ter compensatie van de beperkingen die burgers ondervinden in de maatschappelijke participatie. De gemeente kunnen hier collectieve welzijnsarrangementen contracteren, waaronder zorgboerderijen.

De toekomst van de zorgboer(in) hangt vooral af van de vraag of hij zich weet te profileren als sterke partij en weten in te spelen op veranderingen in de zorgsector.

8. Gemeenten

Bij het nemen van de pakketmaatregelen werd door de gemeenten gewezen op de mogelijkheid dat veel cliënten die hun recht op begeleiding zouden verliezen een beroep zouden doen op gemeentelijke voorzieningen. Om het beleid zelf aan wethouders toe te lichten, om hun vragen te beantwoorden en van hen te vernemen welke acties vanuit VWS noodzakelijk waren, heb ik daarom eind 2008 vier bijeenkomsten georganiseerd. In Amsterdam, Apeldoorn, Dordrecht en Utrecht heb ik in totaal met circa 150 wethouders gesproken. De wethouders brachten naar voren dat zij de bedoelingen achter de maatregelen begrijpen maar zich zorgen maken over de overgang naar gemeenten. Om zo veel mogelijk zeker te stellen dat er geen onbedoelde of ongewenste effecten ontstaan heb ik met 10 gemeenten afgesproken regelmatig te spreken over wat zij aan effecten van de pakketmaatregel merken. Op 28 mei jl. heb ik het eerste gesprek daarover met wethouders gehad.

Alle gemeenten gaven aan tot nu toe niet of nauwelijks te merken van een toenemend beroep op hun (welzijns)voorzieningen. Dit hangt deels samen met het feit dat 2009 een overgangsjaar is en er voor in 2009 aflopende indicaties een gewenningsregeling geldt.

Wel geven gemeenten aan zich actief voor te bereiden op een mogelijk groter dan gebruikelijke toestroom van cliënten. Op basis van informatie van het CIZ proberen gemeenten een beeld te krijgen van wat er op hen afkomt. Bij de ontwikkeling van het aanbod anticiperen gemeenten op de pakketmaatregel door bijvoorbeeld in te zetten op initiatieven in de wijk, investeren in verbindingen zodat welzijnsdiensten beter op elkaar aansluiten, mantelzorgondersteuning en vrijwilligerswerk. De compenserende maatregelen liggen vooral op het terrein van welzijn. Ten aanzien van de individuele voorzieningen verwachten gemeenten een toename van de vraag naar meer gespecialiseerde ondersteuning bij het huishouden (in de zin dat de cliënt het zelf doet maar hulp krijgt bij het zelf doen). Gemeenten proberen bovendien apart aandacht te geven aan de groep mensen die zich nergens meldt («de zorgmijders»). Om dit te ondervangen kunnen gemeenten die dat wensen clientgegevens van het CIZ krijgen, als de cliënt daarvoor toestemming heeft gegeven. Er zijn afspraken gemaakt met het CIZ en VNG over welke gegevens er geleverd zullen worden. Door het CIZ is apart gesproken met die gemeenten die extra gegevens willen hebben, zoals de gemeente Rotterdam.

De indruk tot dusverre is dat de effecten van de pakketmaatregel voor de gemeenten in de toestroom van cliënten op dit moment overzichtelijk is. Wel geeft de pakketmaatregel een impuls aan gemeenten om hun welzijnsbeleid verder vorm te geven. Dit draagt bij aan de samenhang tussen zorg en welzijn.

9. Maatschappelijke opvang

Met Federatie Opvang en het CIZ heb ik in december 2008 afgesproken de mogelijke effecten van de pakketmaatregel te simuleren. De maatregel mag niet tot gevolg hebben dat verzekerden die geen begeleiding meer krijgen, moeten worden opgenomen of dreigen te verwaarlozen. Met name is alertheid geboden bij cliënten van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Want bij hen is dreigende uitval door meervoudige problematiek vaak kenmerkend. In mijn brief van 22 december 20081 heb ik u aangegeven welke bestuurlijke afspraken ik met de Federatie Opvang heb gemaakt.

Het CIZ heeft inmiddels veertig door de Federatie Opvang aangeleverde casussen beoordeeld op de aanwezigheid van lichte, matige of ernstige individuele beperkingen als gevolg van psychiatrische of lvg-problematiek. Het beeld is dat weinig cliënten uit de maatschappelijke opvang een lichte beperking hebben waardoor zij geen begeleiding zouden krijgen. Een tweede uitkomst is dat het objectiveren van de aard van de problemen voor deze groep lastig is. Het CIZ moet vaststellen welke beperking ten grondslag ligt aan de zorgvraag. Vaak is bij de cliënten van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang de problematiek als gevolg van een psychiatrisch probleem moeilijk te scheiden van problematiek van andere aard.

Die voor de indicatiestelling relevante informatie is niet alleen van belang om te kunnen beoordelen waarom de cliënt niet functioneert in de samenleving, maar ook om af te wegen op welke zorg de cliënt vanuit verschillende systemen is aangewezen om ervoor te zorgen dat de verzekerde beter gaat functioneren.

De Federatie Opvang informeer haar leden over de voor de indicatiestelling relevante informatie. Het CIZ is hierbij behulpzaam door inzichtelijk te maken aan welke eisen de beschrijvende diagnostiek dient te voldoen, wie die mag stellen, en welke verdere informatie moet het plan voor de aangevraagde zorg moet bevatten.

10. Afbakening AWBZ en onderwijs

De pakketmaatregel AWBZ kan tot gevolg hebben dat er een groter beroep wordt gedaan op andere domeinen. Eén van die domeinen is onderwijs. Het kan nodig zijn dat tijdens het onderwijs AWBZ-zorg wordt ingezet. In de Richtlijn «Afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs» is vastgelegd wanneer AWBZ-zorg tijdens de schooluren kan worden ingezet. Het gaat om AWBZ-zorg die aansluitend is op de zorg en begeleiding die onderwijs al dient te bieden tijdens de schooluren.

De pakketmaatregel AWBZ brengt met zich mee dat de omvang van begeleiding die aanvullend op onderwijs geïndiceerd kan worden, begrensd is. Alleen kinderen met matige of ernstige beperkingen komen in aanmerking voor begeleiding. Het doel van deze begeleiding is ongewijzigd gebleven namelijk begeleiding gericht op toezicht. Concreet gaat het dan om een leerling die door zijn gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt. Het gaat niet om leerlingen die vanwege een aandoening of beperking bij het leren begeleiding nodig hebben. Die begeleiding valt onder het onderwijs. Inmiddels blijkt dat de maximering op klasse 2 van begeleiding betekent dat deze kinderen aanvullende AWBZ-begeleiding tijdens schooluren tekort kunnen komen. Hierdoor kan hun toegang tot onderwijs in het gedrang komen. Het kabinet vindt dit een onbedoeld effect van de pakketmaatregel AWBZ. Een wijziging van de beleidsregels wordt daarom voorbereid waarmee de toepassing van de Richtlijn zoveel mogelijk wordt hersteld op het niveau van 2008. Ik wees hier ook al op in de beantwoording van de Kamervragen d.d. 11 februari 2009 van de leden Kraneveldt-van der Veen en Wolbert over de inzet van persoonsgebonden budgetten op scholen. Aan deze wijziging zijn geen financiële gevolgen verbonden. Bij het vaststellen van de opbrengsten van de pakketmaatregelen waren geen opbrengsten meegenomen als gevolg van het effect van de nieuwe aanspraak Begeleiding op de toepassing van de Richtlijn omdat het hier de doelgroep matig tot zwaar beperkte kinderen betrof.

11. Jeugd

Mijn aandacht gaat bij het implementeren van de pakketmaatregel AWBZ en de eventuele gevolgen daarvan vooral ook uit naar jeugd. Ik heb samen met de minister voor Jeugd en Gezin de Taskforce Linschoten ingesteld om de implementatie bij de Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s) kracht bij te zetten. In het rapport van de Taskfoce Linschoten «Verkeerd verbonden»1 is onder andere geadviseerd te komen tot een uniformering van de indicatiestelling AWBZ. De BJZ’s verzorgen namelijk de indicatiestelling AWBZ voor jeugdigen met een psychiatrische grondslag. Het CIZ en de MO-groep hebben eind 2008 overleg gevoerd over de wijze waarop uitvoering kan worden gegeven aan het advies van de Taskforce Linschoten. De beleidsregels die gelden voor het CIZ, golden tot dan toe namelijk niet voor de BJZ’s. Het gevolg is dat er geen eenduidige toegang is tot de AWBZ voor de diverse groepen cliënten. Dit is onwenselijk. Het overleg heeft als resultaat dat de beleidsregels en werksinstructies van het CIZ zodanig zijn aangepast dat die ook bruikbaar zijn voor de BJZ’s. Deze regels en instructies zijn begin van dit jaar geïntroduceerd bij de BJZ’s. Ook zijn de medewerkers van de BJZ’s geschoold. Medio van dit jaar zal er een audit plaatsvinden bij de BJZ’s om te bezien wat de resultaten zijn.

De wijze van indiceren door het CIZ zal ook in een ander opzicht bij de BJZ’s worden geïntroduceerd. De aanmeldfunctionaliteit van het CIZ wordt op initiatief van minister Rouvout en mij met gezamenlijke financiële middelen door het CIZ en de MO-groep bruikbaar gemaakt voor de BJZ’s. Deze operatie zal voor het einde van dit jaar zijn afgerond, waardoor dit systeem begin 2010 bij de BJZ’s kan worden geïmplementeerd. De verwachting is dat dit ook bijdraagt aan verdere uniformering van de indicatiestelling. Daarnaast biedt deze aanpak de mogelijkheid dat de gegevens van de BJZ’s kunnen worden meegenomen in de AWBZ brede Zorgregistratie (AZR).

De BJZ’s moeten er voor zorgen dat er per 1 januari 2010 geen indicatiebesluiten voor (extramurale) zorg meer zijn met daarin ondersteunende begeleiding en/of activerende begeleiding. Daartoe zullen de BJZ’s alle cliënten met een indicatie ondersteunende begeleiding en/of activerende begeleiding die tot na 1 januari 2010 doorloopt, actief benaderen voor een herindicatie. Dit traject zal gestart worden op 1 juli 2009 en op 31 oktober 2009 zijn afgerond.

Op basis van inschattingen van de MO-groep gaat het om 4800 herindicaties. De verwachting is dat dit herindicatietraject zal leiden tot een verminderd beroep op de AWBZ. Ik ben samen met de Minister voor Jeugd en Gezin nog in overleg met de MOgroep jeugdzorg om te bezien welke extra activiteiten moeten worden verricht om vervolgens een beeld te verkrijgen of en in welke mate de BJZ’s financieel moeten worden gecompenseerd.

Op korte termijn zal ik laten onderzoeken, met het oog op het verbeteren van de indicatiestelling bij jeugdigen met ggz-problematiek, of het mogelijk is om hierbij BIG-geregistreerde hulpverleners te betrekken. In het hulpverleningsproces kan dan worden gewerkt met een beschrijvende diagnose. Tevens ben ik met GGZ-Nederland en ZN in gesprek om te bevorderen dat er een passend aanbod in natura komt voor de ggz-hulpvraag van jeugdigen. Op die manier kan worden voorkomen dat alleen door het ontbreken van dit aanbod pgb’s worden verstrekt.

12. Herindicatietraject CIZ

Cliënten die een indicatiebesluit hebben met daarin ondersteunende en/of activerende begeleiding met een geldigheidsduur tot na 1 januari 2010 herindiceert het CIZ dit jaar. Gedurende het overgangsjaar 2009 houden zij hun recht op de functies ondersteunende begeleiding en/of activerende begeleiding. Voor het jaar 2010 en verder wordt bezien of zij in aanmerking komen voor de nieuwe functie begeleiding conform de nieuwe beleidsregels. In het herindicatietraject dat het CIZ hiervoor heeft opgezet, worden deze cliënten voorzien van een nieuw indicatiebesluit met de nieuwe functie begeleiding indien de cliënt hiervoor in aanmerking komt. Het herindicatietraject is op 1 april 2009 gestart en het streven is om eind november 2009 klaar te zijn. Het herindicatietraject vindt plaats los van het reguliere werkproces. Het CIZ schat in dat het om zo’n 120 000 extramurale indicaties gaat. In het herindicatietraject wordt alleen gekeken naar de functie begeleiding. Indien de cliënt nog overige functie heeft (bv.verpleging) dan blijven die onveranderd. Het CIZ gaat als volgt te werk. Clienten worden door het CIZ benaderd met een brief en een aanvraagformulier. Indien de cliënt niet binnen twee weken reageert, volgt een herinneringsbrief. Zonodig neemt het CIZ telefonisch contact op met de cliënt zelf of zijn contactpersoon. Het nieuwe indicatiebesluit wordt binnen 2 maanden afgegeven en de veranderingen voor begeleiding gaan in op 1 januari 2010. Wanneer een cliënt geen recht meer heeft op begeleiding vanaf 1 januari 2010 ontvangt hij ook een indicatiebesluit (met daarin, indien van toepassing, de overige functies). Als de cliënt geen reactie geeft en ook de contactpersoon niet om informatie gevraagd kan worden, krijgt de cliënt een kennisgevingsbrief waarin staat dat de begeleiding per 1 januari 2010 van rechtswege eindigt. De besluiten worden via de AZR naar de zorgkantoren gestuurd en zijn te herkennen aan een aparte tekst. Zo weet het zorgkantoor dat hij te maken heeft met een besluit in het kader van het herindicatietraject.

Het CIZ stelt voor zorgaanbieders elektronische lijsten met postcodes beschikbaar van cliënten die zijn aangeschreven. Op die wijze kunnen aanbieders volgen wanneer de cliënten uit hun adherentiegebied worden benaderd.

13. Financiële middelen compensatie

Voor eventuele uitzonderingen in de AWBZ en een mogelijke toename van de vraag naar voorzieningen van aanpalende domeinen is door het kabinet een bedrag van € 50 miljoen in 2009 oplopend tot maximaal € 150 miljoen vanaf 2010 ter beschikking gesteld. Bij Voorjaarsnota is door het kabinet besloten over de verdeling van dit bedrag over de domeinen na overleg door mij met mijn ambtscollega’s van Jeugd & Gezin, SZW, OC&W, BZK, Financiën en de mede-overheden. Mede op basis van de uitkomsten van extern onderzoek naar de te verwachten effecten voor jeugd en gemeenten (Wmo) en na overleg met de bovengenoemde partners is uiteindelijk door het kabinet tot de volgende verdeling besloten: Voor 2009 ontvangen de gemeenten eenmalig een bedrag van € 29 miljoen voor de mogelijke gevolgen van de pakketmaatregel AWBZ. Voor Jeugd & Gezin, OC&W en VWS is voor datzelfde jaar respectievelijk € 3 miljoen, € 2 miljoen en € 1 miljoen beschikbaar. Ook is met de MEE-organisatie overeengekomen dat zij in 2009 eenmalig een bedrag van € 15 miljoen zullen ontvangen voor de ondersteuning van diegenen die hun aanspraak op begeleiding zullen verliezen. In een brief van 4 november 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 30 597, nr. 36) is de Kamer hierover door mij geïnformeerd.

Vanaf 2010 zal structureel € 127 miljoen aan gemeenten ter beschikking worden gesteld en dit is «for better and worse». Er komen geen onderhandelingen meer over dit bedrag. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 8 april 2009.1 Voor Jeugd & Gezin, OC&W en VWS zal vanaf 2010 structureel respectievelijk € 12,6 miljoen, € 10 miljoen en € 10 miljoen ter beschikking worden gesteld.

Financiële compensatie psychosociaal probleem

Gemeenten worden financieel gecompenseerd voor het schrappen van de grondslag psychosociaal probleem. De centrumgemeenten maatschappelijke opvang hebben in 2009 een compensatiebedrag gehad voor de maatregelen 2008 en 2009, gebaseerd op de inventarisatie van de Federatie Opvang, aangevuld met middelen voor enkele opvanginstellingen die niet bij de Federatie zijn aangesloten. Afgesproken is in 2009 dit bedrag«historisch» te verdelen en vanaf 2010 op basis van de verdeelsleutel maatschappelijke opvang, Oggz en verslavingsbeleid.

De centrumgemeenten vrouwenopvang hebben in 2009 een compensatiebedrag gehad gebaseerd op de inventarisatie van de Federatie Opvang. Afgesproken is in 2009 dit bedrag «historisch» te verdelen en later nog een besluit te nemen over de verdeling vanaf 2010. Inmiddels is besloten tot een stelselonderzoek naar de vrouwenopvang. Het heeft daarom de voorkeur nu geen wijziging in de verdeling van de compensatiemiddelen aan te brengen. Immers, ook omvorming van de specifieke uitkering tot een decentralisatie-uitkering is een jaar uitgesteld. Dit is in goed overleg met de Federatie Opvang besproken. De GF-compensatiemiddelen voor de maatregel 2008 die betrekking hebben op niet-opvanginstellingen bedragen € 17 miljoen (exclusief uitvoeringskosten). Deze € 17 miljoen is bij gebrek aan betrouwbare gegevens over de feitelijke verdeling verdeeld op basis van GF-criteria. Er zijn geen aanwijzingen dat het totaalbedrag ontoereikend is. Betrouwbare gegevens over de feitelijke verdeling ontbreken nog steeds. Er is daarom geen andere keus dan vast te houden aan objectieve verdeling van 2009.

De GF-compensatiemiddelen voor de maatregel 2009 die betrekking hebben op niet-opvanginstellingen bedragen € 6,4 miljoen (inclusief uitvoeringskosten). Dat bedrag is tot stand gekomen op basis van een inventarisatie door ActiZ, GGZ Nederland, de MO-groep en een aantal activeringsinstellingen. Het voorstel is daarvan 15% in 2009 te verdelen onder gemeenten, omdat in 2009 nog sprake is van overgangsmaatregelen en het gehele bedrag in 2010. Het voorstel is verder om beide jaren historisch te verdelen en vanaf 2011 objectief. De verdeling is dermate scheef dat een tweejarige gewenningsperiode gewenst is.

14. Tot slot

Over de gevolgen van de pakketmaatregelen heb ik geregeld contact met diverse betrokken partijen zoals de cliëntenorganisaties, gemeenten, het CIZ en MEE. Deze organisaties geven aan dat er op dit moment geen grote onrust bestaat over de pakketmaatregelen en de gevolgen daarvan voor cliënten. Ook de hoeveelheid signalen en de inhoud daarvan, die onder andere zijn binnengekomen bij het rapid response team, bevestigen dit beeld. Desondanks zijn er wel signalen die om aandacht vragen, zoals de afbakening onderwijs en AWBZ, dagbesteding, zintuiglijk gehandicapten en zorgmijders. Ik ben daar in deze brief op ingegaan.

Ik vind het op dit moment te vroeg een conclusie te trekken over de gevolgen van de pakketmaatregel. Immers het herindicatietraject (voor indicaties die doorlopen na 1 januari 2010) is nog maar net begonnen, de gewenningsperiode loopt nog en de monitor van zowel de cliëntenorganisaties als het CIZ zijn pas begonnen dan wel leveren nu pas de eerste gegevens op. In het najaar van 2009 verwacht ik de volgende cliëntenmonitor. Ook is dan voor de eerste groep cliënten de gewenningsperiode afgelopen. Op dat moment zal ik u informeren over mijn standpunt over de gevolgen van de pakketmaatregel AWBZ. Desalniettemin hoop ik dat ik u met deze voortgangsrapportage voldoende inzicht heb gegeven in de stand van zaken op dit moment. De komende tijd zal ik zal de effecten van de pakketmaatregel nauwlettend blijven volgen.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker


XNoot
1

Kamerstukken II, 2008–2009, 30 597, nr. 34.

XNoot
1

TK, 2008–2009, 28 345, nr. 74.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2008–2009, 30 597, nr. 48.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2008–2009, 29 538, nr. 102.

Naar boven