30 597 Toekomst AWBZ

Nr. 425 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2014

Met uw brief van 4 maart 2014 vraagt u om een reactie op het bericht «Onrust door sluiting tehuizen» (Nos.nl, 1 maart 2014).

Hierbij voldoe ik aan uw verzoek. In deze brief beantwoord ik tevens uw brief van 28 november 2013 waarin u mij verzoekt een reactie te geven op een e-mail die de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ontvangen over de gedwongen verhuizing van bejaarden en dementerenden bij Magentazorg (gemeente Bergen).

Over gedwongen verhuizingen en sluiting van verzorgingshuizen heb ik laatstelijk met uw Kamer een debat gevoerd op 16 januari 2014. Ter voorbereiding van dat debat heb ik op verzoek van uw Kamer ook een brief gestuurd (Kamerstuk 30 597, nr. 394). Ook in antwoorden op meerdere Kamervragen ben ik ingegaan op verhuizing van bewoners van zorginstellingen. Ook in debatten over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning is dit onderwerp aan de orde gekomen.

Ik heb eerder aangegeven dat mijn beleid erop gericht is om zorg en ondersteuning meer in de eigen omgeving van de cliënt te kunnen leveren. Cliënten blijven langer thuis wonen. Ook een geclusterde setting kan daarbij passend zijn, bijvoorbeeld vanwege het gevoel van veiligheid en de nabijheid van ondersteuning. Ook verzorgingshuizen kunnen een aanbod bieden van wonen (waarbij de cliënt zelf huur betaalt) en zorg op maat. Omdat de cliënten in een dergelijk geval een bewuste keuze maken voor het wonen en de zorg in een geclusterde omgeving, moeten de kwaliteit van het wonen en de zorg goed genoeg zijn om de vergelijking met het huis waar men woonde aan te kunnen.

Tijdens het debat op 16 januari 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 42, items 6 en 9) heb ik aangegeven dat bestaande cliënten recht houden op een plek in een instelling (dat is altijd het uitgangspunt geweest van mij en mijn ambtsvoorganger bij het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s), maar dat gedwongen verhuizingen soms onvermijdelijk zijn als gevolg van besluiten die instellingen moeten nemen om zich voor te bereiden op de toekomst waarin cliënten langer thuis blijven wonen en in hun eigen omgeving geholpen kunnen worden.

Overigens zijn dergelijke verhuisbewegingen niet nieuw. In het recente verleden is het aantal verzorgingshuisplekken afgenomen en het aantal verpleeghuisplaatsen (voor een deel door ombouw van verzorgingshuisplaatsen naar verpleeghuisplaatsen) toegenomen, hetgeen ook gepaard ging met verhuisbewegingen. Ik besef overigens dat dat voor de mensen die geconfronteerd worden met een verhuizing nauwelijks een argument is; een verhuizing kan veel onzekerheid veroorzaken.

Vaak gaat het bij verhuizingen om sluiting van locaties die niet meer voldoen aan de eisen van de tijd en/of niet meer voldoen aan de veranderende wensen van de mensen om langer thuis in hun eigen omgeving geholpen te worden. In het voorbeeld dat in het NOS-journaal van 1 maart 2014 werd getoond (zorgcentrum Eigen Haard in Zwanenburg, onderdeel van de zorginstelling Amstelring) gaat het om een voorbeeld van een verouderd gebouw. Amstelring, de eigenaar van het gebouw (Woonzorg Nederland) en de gemeente Haarlemmermeer zijn met elkaar in overleg over alternatieven en hebben gaande dat gesprek een radiostilte afgekondigd.

In een aantal gevallen gaat het echter ook om gebouwen die niet verouderd zijn, maar waarbij de instelling – rekeninghoudend met de toekomstige ontwikkelingen – het hele gebouwenbestand tegen het licht houdt en op grond daarvan besluit om locaties of afdelingen op een andere wijze in te zetten. Ook dat kan verhuisbewegingen tot gevolg hebben, zoals het geval is bij Magenta-zorg in Bergen. In de casus van Magentazorg wordt een afdeling voor ouderen omgevormd tot een afdeling die wordt ingezet voor mensen met de ziekte van Korsakov. In een dergelijk geval – waarbij geen sprake is van sluiting van een afdeling om dat deze verouderd is – is het nog belangrijker dat de zorginstellingen tijdig in overleg treden met cliënten om deze besluiten toe te lichten. Voor de betrokken cliënten is het immers wrang dat zij hun vertrouwde omgeving moeten verlaten ten gunste van een andere doelgroep met een zware zorgbehoefte en niet omdat de locatie overduidelijk niet meer voldoet aan hun wensen of de eisen van de huidige tijd.

Beide zaken tonen voor mij het belang aan van een goede en tijdige communicatie met de cliënt. Dat is in ieders belang, ook in het belang van de zorginstelling omdat een gebrek aan communicatie (begrijpelijk) leidt tot grote weerstand bij betrokken cliënten.

Ik begrijp de emoties die een gedwongen verhuizing met zich mee kan brengen heel goed. Ook in de lokale gemeenschap kunnen gedwongen verhuizingen veel gevoelens losmaken. Ik merk ook dat gemeenten nadenken over de betekenis van de zorginstellingen voor de lokale gemeenschap en ook meer gaan nadenken over de wijze waarop ze in de toekomst de bewoners van hun gemeente (ook als ze ouder worden) zorg en ondersteuning (en huisvesting) willen bieden.

Aanvullende vragen van de fracties

In aanvulling op het verzoek om een commissiebrief over het bericht op Nos.nl van 1 maart 2014 is een aantal vragen gesteld door de fracties.

De SP-fractie en de PVV-fractie vragen naar kwantitatieve gegevens over het aantal verzorgingshuizen dat is gesloten of in de komende jaren nog zal gaan sluiten, hoeveel gedwongen verhuisbewegingen dit met zich mee zal brengen, of cliënten al op de hoogte zijn gebracht van de sluiting en wat dit betekent voor het aantal mensen dat ontslagen zal gaan worden. Daarbij wordt tevens gevraagd of ik inzicht kan geven in het aantal verhuizingen per gemeente en per provincie en welke instellingen het betreft.

Ik heb eerder toegezegd dat ik uw Kamer in april 2014 twee onderzoeken zal sturen: een onderzoek van TNO naar capaciteitsontwikkeling waarbij ook rekening wordt gehouden met demografische ontwikkelingen in de regio en een onderzoek naar de ontwikkeling van de indicatie in ZZP’s (zowel lichte als zware ZZP’s). Tevens heb ik toegezegd dat ik uw Kamer in het voorjaar zal informeren over onderzoek van de NZa naar de effecten van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning voor de continuïteit van zorg. Ook in dat onderzoek zal worden ingegaan op ontwikkelingen in de diverse regio’s. In het onderzoek zal de NZa ook specifiek aandacht besteden aan de positie van kleinere gespecialiseerde instellingen. Daarnaast zal ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst (eveneens in april) uw Kamer een reactie sturen op een Advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur «Langer zelfstandig, een gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn». In deze gezamenlijke brief met de Minister voor Wonen en Rijksdienst zal ook aandacht worden besteed over de gevolgen van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning voor leegstand en vastgoed.

Er wordt landelijk geen overzicht bijgehouden van locaties van instellingen die mogelijk gaan sluiten en het aantal mensen dat als gevolg hiervan moet verhuizen. Ik vind het van belang dat vooral lokaal in beeld is welke capaciteit beschikbaar is, wat de kwaliteit daarvan is en welke alternatieven er lokaal zijn op het gebied van wonen zorg en welzijn. Uit het bericht op Nos.nl begrijp ik dat uit een inventarisatie van de NOS blijkt dat zeker dertien verzorginghuizen al zijn gesloten en dat van tachtig andere locaties sluiting is aangekondigd. Bureau Berenschot heeft aangekondigd een bestand bij te gaan houden met de locaties die gaan sluiten. Er zullen alleen locaties worden opgenomen op deze lijst waarbij over de sluiting al is gecommuniceerd met de cliënten (om daarmee onnodige onrust te voorkomen). Een eerste blik op de lijst van Berenschot toont dat er veel oudere locaties tussen zitten.

De leden van de PVV-fractie vragen mij aanvullend op de hiervoor genoemde vragen waarom ook nieuwe woonzorgcentra (die perfect in het nieuwe beleid passen) worden gesloten.

Het is de instelling die inschattingen maakt over de levensvatbaarheid van een locatie en op basis daarvan beslissingen tot eventuele sluiting neemt. Ik ken overigens geen voorbeelden van nieuwe woonzorgcentra die worden gesloten. Ik ken wel voorbeelden (zoals bijvoorbeeld het hiervoor genoemde Magentazorg uit Bergen) waar besloten wordt om een afdeling voor de toekomst om te vormen voor de zorgverlening aan zwaardere cliëntengroepen.

De PVV-fractie vraagt mij hoe functies als dagbesteding en maaltijdvoorziening in de wijk worden opgevangen als het verzorgingshuis gesloten is. Bij dagbesteding gaat het vaak om een zinvolle besteding van de dag en het ontmoeten van andere mensen; dat kan ook buiten het verzorgingshuis worden georganiseerd. Met behulp van voorzieningen als «tafeltje dekje», bezorgdiensten van kruideniers, buurtrestaurants of mantelzorgers die maaltijden bereiden, kan ook worden voorzien in de maaltijdvoorziening. Mijn beleid is erop gericht om mensen in de toekomst zo veel als mogelijk is in hun eigen omgeving te helpen.

De PVV-fractie vraagt mij hoe ik ga voorkomen dat ouderen van verzorginghuis naar verzorginghuis moeten verhuizen en of er geen maximum kan worden gesteld van hooguit 1 verhuizing.

Ook ik ben van mening dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat mensen meerdere keren zouden moeten verhuizen. Juist dat type afspraken moet op lokaal en regionaal niveau worden gemaakt.

De PVV-fractie vraagt daarnaast hoe het kan dat er mensen toch weer zelfstandig moeten gaan wonen.

Mensen die in een instelling wonen, houden het recht op een plek in een instelling en worden dus niet gedwongen om weer zelfstandig te gaan wonen. Bij een sluiting van een locatie, moet in overleg met de cliënten worden gezocht naar een passende oplossing. Daarbij kan de cliënt eventueel als keuzemogelijkheid een zelfstandige woning (met zorg op maat) aangeboden krijgen. De cliënt bepaalt dan of hij/zij dat wil en kan.

De D66-factie stelt de vraag wie in de toekomst bepaalt of iemand recht heeft op een plaats in een verzorginghuis- of verpleeghuis. Het CIZ bepaalt straks op basis van de toegangscriteria of iemand in aanmerking komt voor een integraal pakket aan Wlz-zorg die geleverd kan worden in een zorginstelling.

De D66-fractie vraagt wat er gebeurt als iemand op basis van zijn of haar zorgvraag intramuraal zou moeten wonen, maar er geen plaats is in een verzorgings- of verpleeghuis in zijn of haar gemeente. In reactie hierop kan ik aangeven dat het zorgkantoor zorgplicht heeft binnen een regio. Daarbij moet het zorgkantoor – net als nu het geval is – oog hebben voor (sub)regionale spreiding. Als het gaat om de lichtere doelgroepen dan is het in de toekomst vooral de gemeente en de plaatselijke gemeenschap die na moet denken over de huisvesting. Voor de lichtere doelgroepen staat vooral de woonomgeving voorop en kan ter plekke zorg en ondersteuning op maat worden geleverd. Samen met Minister voor Wonen en Rijksdienst zal ik zoals aangegeven in april 2014 een brief naar uw Kamer sturen over de gedeelde opgave van wonen, zorg en welzijn in de toekomst.

De D66-fractie vraagt tevens of er sprake is van belemmerende landelijke of gemeentelijke wet- en regelgeving voor zorginstellingen om vastgoed flexibel aan te passen ten behoeve van nieuwe doelgroepen.

De minster voor Wonen en Rijksdienst heeft een onderzoek laten uitvoeren naar belemmeringen in wet- en regelgeving bij het opzetten van woonzorgarrangementen voor senioren. Ik verwacht dat de uitkomsten van dit onderzoek meegezonden kunnen worden met de gezamenlijke brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst en mij.

De D66-fractie vraagt of er voldoende (passende) verzorgings- en verpleeghuizen per gemeente of regio zijn indien wordt gekeken naar de demografische ontwikkelingen in de komende tien jaar. In het hiervoor genoemde TNO-onderzoek, waarvan ik de uitkomsten in april aan uw Kamer zal sturen, wordt ook rekening wordt gehouden met lokale demografische ontwikkelingen.

De leden van de ChristenUnie vragen welke afspraken ik heb gemaakt met de zorgkantoren en de brancheorganisaties over de huidige groep cliënten met een ZZP 1–3 indicatie. Ik heb met de zorgkantoren afgesproken dat zij de rechten van bestaande cliënten respecteren. Dat recht is niet gebonden aan een limiet in de tijd; weliswaar wordt er zowel landelijk als in de regio’s gewerkt met prognoses over het tempo van uitstroom van cliënten, maar de rechten van de individuele cliënten blijven zonder beperking gerespecteerd worden. Mensen die in een instelling verblijven, houden recht op verblijf in een instelling, ook als er locaties sluiten.

De leden van de ChristenUnie vragen hoe ik er aan kan bijdragen dat onrust onder ouderen kan worden weggenomen. Het is vooral van belang dat er goed en tijdig gecommuniceerd wordt met cliënten. Onduidelijkheid kan zorgen voor onrust. Ik wil afspreken dat in de regio’s lokale partijen met elkaar de lokale opgave bespreken. Hoe eerder hierover duidelijkheid bestaat, hoe eerder een ieder hierover ook geïnformeerd kan worden.

De leden van de ChristenUnie vragen op welke manier aandacht is voor het aanbod van verzorginghuizen in krimpregio’s en in kleine kernen en op welke manier extra problemen in deze regio’s worden aangepakt. Het is vooral een lokale opgave om vraag en aanbod in de regio in beeld te brengen. Dat proces zal ik faciliteren. Bij het bepalen van het regionale aanbod is het ook van belang dat partijen in het regionaal overleg ook sturen op het (sub)regionale aanbod. Als het gaat om de lichtere doelgroepen dan is het in de toekomst vooral de gemeente en de plaatselijke gemeenschap die na moet denken over de huisvesting. Voor de lichtere doelgroepen staat vooral de woonomgeving voorop en kan ter plekke zorg en ondersteuning op maat worden geleverd.

Lokaal vorm geven van de transitie

Ik heb aangegeven dat de transitie die plaatsvindt als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning vooral lokaal vorm moet worden gegeven. Ik zal in de brief die ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aan uw Kamer zal sturen, nader ingaan op de vormgeving van de regionale ondersteuning. Daarbij zal ook aandacht zijn voor het respecteren van de rechten van de bestaande cliënten en het voorkomen van onnodige verhuisbewegingen of onnodig kapitaalverlies als gevolg van een overhaaste sluiting van locaties.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven