30 597 Toekomst AWBZ

Nr. 256 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2012

Bij de regeling der werkzaamheden heeft het kamerlid mevrouw Leijten van de SP op 12 juni 2012 gevraagd om een reactie van mij op het krantenbericht dat de sector van ouderen- en thuiszorg winst maakt, maar desalniettemin beweert dat er geen geld is voor extra personeel of een hoger loonbod bij de cao-VVT (verpleging, verzorging en thuiszorg). Het kamerlid mevrouw Wolbert van de PvdA vroeg daarop om naar alle AWBZ-sectoren te kijken.

Mijn reactie is tweeledig. Enerzijds is er de beweerde winstsprong. Van de analyse van de winstpositie van zorginstellingen die Deloitte in opdracht van het Dagblad van het Noorden heeft gemaakt, is niet duidelijk of die representatief is voor de zorg als geheel dan wel alleen de VVT-sector in heel Nederland. In het redactionele commentaar van de krant op dit onderzoek wordt terecht gewezen op de noodzaak van zorginstellingen om hun vermogenspositie te versterken. Hun continuïteit zou immers in gevaar komen wanneer hun solvabiliteitsratio’s onder de maat zouden zijn. De schrijver van het artikel duidt de uitkomsten van het onderzoek ook zelf nader in die krant. Ook hij analyseert dat de zorgelijke vermogenspositie van instellingen zo beter op peil komt, hetgeen hij wenselijk vindt met het oog op hun streven naar continuïteit.

Verder is in dit verband van belang dat eigen vermogen, gevoed door winstbijschrijvingen, een incidentele dekkingsbron vormt. Voor een verstandig financieel beleid kunnen daarmee geen structurele kosten worden gedekt. Het alternatief om geld uit te geven dat mevrouw Leijten naar voren brengt (hoger loon dan wel meer personeel), omvat echter wel degelijk uitgaven van structurele aard.

Anderzijds is er het punt van het arbeidsvoorwaardenbeleid. Dat beleid is primair een zaak van de sociale partners. De bewindslieden van VWS hebben geen formele plek aan de onderhandelingstafel voor de CAO. Voor VWS is op het punt van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling alleen de rol weggelegd van het uitvoeren van het ova-convenant. Dat is het convenant dat VWS in 1999 met de werkgevers in het VWS-veld heeft gesloten over de rekenregel om de jaarlijkse loonkostenindexering te berekenen en beschikbaar te stellen. De zorg kan in deze economisch en financieel zware tijden nog steeds rekenen op een marktgemiddelde loonkostenindexering waar het kabinet voor de publieke sectoren van een nullijn in de arbeidsvoorwaarden uit gaat.

Wanneer ik toch verder ga dan mijn verantwoordelijkheid reikt en naar de inhoud van het overeengekomen onderhandelingsresultaat kijk, dan zie ik een loonparagraaf die met een verhoging van 2,2% de vergelijkingstoets met het marktgemiddelde zeker kan doorstaan. Ook aan immateriële punten als formatiebeleid, duurzame inzetbaarheid, werkdruk en doelgroepbeleid is aandacht besteed in het onderhandelingsresultaat.

Waar uit de vraag van mevrouw Leijten blijkt dat zij het onderhandelingsakkoord voor de nieuwe cao-VVT ondermaats vindt, toont mijn bovenstaande analyse aan dat daar geen grondslag voor is.

Deze analyse geldt ook breder dan alleen de VVT-sector. Dit in reactie op de aanvullende opmerking van mevrouw Wolbert.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner

Naar boven