Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2012
Bij de regeling der werkzaamheden heeft het kamerlid mevrouw Leijten van de SP op
12 juni 2012 gevraagd om een reactie van mij op het krantenbericht dat de sector van
ouderen- en thuiszorg winst maakt, maar desalniettemin beweert dat er geen geld is
voor extra personeel of een hoger loonbod bij de cao-VVT (verpleging, verzorging en
thuiszorg). Het kamerlid mevrouw Wolbert van de PvdA vroeg daarop om naar alle AWBZ-sectoren
te kijken.
Mijn reactie is tweeledig. Enerzijds is er de beweerde winstsprong. Van de analyse
van de winstpositie van zorginstellingen die Deloitte in opdracht van het Dagblad
van het Noorden heeft gemaakt, is niet duidelijk of die representatief is voor de
zorg als geheel dan wel alleen de VVT-sector in heel Nederland. In het redactionele
commentaar van de krant op dit onderzoek wordt terecht gewezen op de noodzaak van
zorginstellingen om hun vermogenspositie te versterken. Hun continuïteit zou immers
in gevaar komen wanneer hun solvabiliteitsratio’s onder de maat zouden zijn. De schrijver
van het artikel duidt de uitkomsten van het onderzoek ook zelf nader in die krant.
Ook hij analyseert dat de zorgelijke vermogenspositie van instellingen zo beter op
peil komt, hetgeen hij wenselijk vindt met het oog op hun streven naar continuïteit.
Verder is in dit verband van belang dat eigen vermogen, gevoed door winstbijschrijvingen,
een incidentele dekkingsbron vormt. Voor een verstandig financieel beleid kunnen daarmee
geen structurele kosten worden gedekt. Het alternatief om geld uit te geven dat mevrouw
Leijten naar voren brengt (hoger loon dan wel meer personeel), omvat echter wel degelijk
uitgaven van structurele aard.
Anderzijds is er het punt van het arbeidsvoorwaardenbeleid. Dat beleid is primair
een zaak van de sociale partners. De bewindslieden van VWS hebben geen formele plek
aan de onderhandelingstafel voor de CAO. Voor VWS is op het punt van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling
alleen de rol weggelegd van het uitvoeren van het ova-convenant. Dat is het convenant
dat VWS in 1999 met de werkgevers in het VWS-veld heeft gesloten over de rekenregel
om de jaarlijkse loonkostenindexering te berekenen en beschikbaar te stellen. De zorg
kan in deze economisch en financieel zware tijden nog steeds rekenen op een marktgemiddelde
loonkostenindexering waar het kabinet voor de publieke sectoren van een nullijn in
de arbeidsvoorwaarden uit gaat.
Wanneer ik toch verder ga dan mijn verantwoordelijkheid reikt en naar de inhoud van
het overeengekomen onderhandelingsresultaat kijk, dan zie ik een loonparagraaf die
met een verhoging van 2,2% de vergelijkingstoets met het marktgemiddelde zeker kan
doorstaan. Ook aan immateriële punten als formatiebeleid, duurzame inzetbaarheid,
werkdruk en doelgroepbeleid is aandacht besteed in het onderhandelingsresultaat.
Waar uit de vraag van mevrouw Leijten blijkt dat zij het onderhandelingsakkoord voor
de nieuwe cao-VVT ondermaats vindt, toont mijn bovenstaande analyse aan dat daar geen
grondslag voor is.
Deze analyse geldt ook breder dan alleen de VVT-sector. Dit in reactie op de aanvullende
opmerking van mevrouw Wolbert.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner