30 584 (R 1811)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid, en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning

nr. 8
VERSLAG VAN DE STATEN VAN ARUBA

Ontvangen 14 maart 2007

De in de Staten aanwezige fracties hebben met belangstelling kennisgenomen van het Voorstel van Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter invoering van een verklaring van verbondenheid en tot aanpassing van de regeling van de verkrijging van het Nederlanderschap na erkenning en hebben de eer als volgt verslag uit te brengen.

De op 1 april 2003 in werking getreden wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2000 (Stb. 618 en Stb. 2002, 222) heeft de tot die datum in artikel 4 van de Rijkswet neergelegde bepaling, die onder meer inhield dat een minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend van rechtswege Nederlander wordt, doen vervallen. Blijkens de Memorie van Toelichting bij het voorstel dat geleid heeft tot de Rijkswet van 21 december 2000 beoogde de Rijkswetgever daarmee een dam op te werpen tegen de gebleken praktijk van oneigenlijke erkenningen, waarbij het instituut van de erkenning uitsluitend werd gebruikt om de minderjarige vreemdeling het Nederlanderschap van rechtswege te doen verkrijgen, zodat zij aan de werking van het vreemdelingenrecht werden onttrokken en een onaantastbare verblijfsrecht deelachtig werd.

Het gevolg van de wijziging in 2003 is dat er ongewenst onderscheid gemaakt werd tussen 1) kinderen die buiten het huwelijk waren geboren en de kinderen die binnen een huwelijk waren geboren 2) kinderen die voor en kinderen die na de geboorte zijn erkend. Het onderhavige wetsvoorstel zal deze onderscheid opheffen en de ten onrechte verkregen negatieve connotatie doen wegnemen.

Tevens is voor dit voorstel van belang het onlangs op 26 januari 2007 door de Hoge Raad gewezen arrest, LJN AZ1624, R05/125 HR. De Hoge Raad heeft in dit arrest met betrekking tot een minderjarige vreemdeling welke na de geboorte is erkend, bepaald dat de postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijke bewijs van verwekkerschap gelijk gesteld kan worden met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (artikel 1:207 NBW) welke rechtsfiguur het Arubaans burgerlijk recht niet kent.

De Hoge Raad heeft bepaald in rechtsoverweging 4.5:

«Dit een en ander brengt met zich mee dat de wijziging van Rijkswet (2000) waardoor een minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend niet langer van rechtswege Nederlander wordt, haar doel voorbijschiet in gevallen waarin de erkenner in rechte aantoont dat hij de verwekker van het kind is, en dat de Rijkswet ten aanzien van de nationaliteitsgevolgen een niet te rechtvaardigen verschil in behandeling maakt tussen een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en een postnatale erkenning met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap».

Voormeld arrest bepaalt dat voor wat betreft Aruba de verwekkerschap kan worden aangetoond middels gerechtelijk bewijs van verwekkerschap.

De Staten gaan unaniem akkoord met het wetsvoorstel.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de Centrale Commissie van de 9de maart 2007.

De Rapporteur,

M. G. Ras

Naar boven