nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 februari 2008
Naar aanleiding van het verzoek om een reactie op het subamendement dat
het lid van uw Kamer Van der Staaij (Kamerstuk 30 584 (R 1811),
nr. 16) indiende bij het amendement Dijsselbloem c.s. (Kamerstuk 30 584
(R 1811), nr. 13) op het voorstel tot wijziging van de Rijkswet
op het Nederlanderschap inzake verkrijging van het Nederlanderschap door erkenning
en invoering van een verklaring van verbondenheid (Tweede Kamer nr. 30 584)
bericht ik u het volgende.
Het subamendement wijzigt de tekst van de verklaring van verbondenheid,
zoals die wordt aangepast door het amendement Dijsselbloem c.s., in die zin
dat het mogelijk wordt de tekst uit te spreken door te beginnen met de woorden «ik
zweer..». De indiener beoogt daarmee de tekst van de verklaring te laten
aansluiten bij de formules zoals die bij eedaflegging gebruikelijk zijn.
De verklaring van verbondenheid is niet gekoppeld aan het uitoefenen van
een functie, maar vormt de laatste drempel op weg naar een bepaalde statusverlening.
Dat maakt de verklaring niet minder serieus, maar inhoudelijk wel minder specifiek
dan in het geval van een eedaflegging die wel aan een functie is gekoppeld.
Welke de rechten, vrijheden en plichten zijn die de Nederlander op zijn weg
ontmoet en hoe hij daar gebruik van maakt, respectievelijk hoe hij zich daarvan
kwijt, zal naar persoon, tijd en plaats verschillen.
De discussie over de tekst van de verklaring en de wijziging die daarin
ook door de derde nota van wijzigingen (Kamerstuk 30 584 (R 1811),
nr. 15) is aangebracht, heeft de tekst al dicht bij de tekst gebracht
van verklaringen die als een «gewone» eedstekst worden gebruikt.
Het subamendement van de heer Van der Staaij maakt die gelijkenis volledig.
Ik heb er begrip voor dat hij de tekst in de voorgestelde zin wil wijzigen,
omdat de woorden «ik verklaar en beloof» verwijzen naar de belofte
die wordt gebruikt door degenen die de woorden «zo waarlijk helpe mij
God Almachtig» niet wensen te gebruiken.
Ik heb dan ook geen bezwaar tegen het subamendement en laat het oordeel
aan de Kamer.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin