30 580
Algehele herziening van de douanewetgeving (Algemene douanewet)

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 november 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 1:25 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt na «partij goederen» ingevoegd: of de controle achteraf van de aangiften.

2. In het derde lid wordt na «onderzoek van goederen» ingevoegd: dan wel de controle achteraf van aangiften.

3. In het derde lid wordt na «onderzochte goederen» ingevoegd: onderscheidenlijk de gehele groep van aangiften waartoe de gecontroleerde aangiften.

4. In het vierde lid wordt na «voor de toepassing van dit artikel is» ingevoegd: , voor zover het een gedeeltelijk onderzoek van goederen betreft,.

II

Aan artikel 7:6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien de inspecteur artikel 221, tweede lid, van het Communautair douanewetboek toepast, wordt de douaneaangifte aangemerkt als een op een aanslagbiljet vermelde uitnodiging tot betaling. De datum van vrijgave van de goederen geldt als dagtekening van het aanslagbiljet en van de vaststelling van de uitnodiging tot betaling.

III

Artikel 8:2, zevende lid, komt te luiden:

7. De persoon die niet volledig voldoet aan een verzoek op de voet van artikel 14 van het Communautair douanewetboek om gegevensdragers, of de inhoud daarvan, voor raadpleging beschikbaar te stellen of niet volledig voldoet aan de verplichtingen ingevolge artikel 1:32 wordt voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 25, zesde lid, onderdeel b, en 27e, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geacht niet volledig te hebben voldaan aan de aldaar genoemde verplichtingen, tenzij aannemelijk is dat het niet of niet volledig voldoen aan genoemd verzoek of verplichtingen het gevolg is van overmacht.

IV

In artikel 10:12 wordt «hoofdstuk 8 van deze wet» vervangen door: hoofdstuk 9 van deze wet.

Toelichting

I

Ingevolge artikel 78 van het Communautair douanewetboek (Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302)) kunnen aangiften achteraf nadat de goederen reeds zijn vrijgegeven worden gecontroleerd. Dergelijke controles kunnen onder meer plaats vinden door middel van gedeeltelijke onderzoeken, steekproeven, van de in de administratie van belanghebbende voorkomende gegevens. Het besluit om over te gaan naar een gedeeltelijk onderzoek wordt ingegeven door het feit dat de administratie van belanghebbende een zodanige omvang heeft dat integrale controle ervan niet efficiënt uitvoerbaar is, waardoor de keuze over te gaan naar een gedeeltelijk onderzoek een logische is. Met andere woorden de randvoorwaarden van deze keuze worden bepaald door artikel 1:21, alwaar het proportionaliteitsbeginsel is verankerd.

Onder een gedeeltelijk onderzoek wordt in deze verstaan: een deelwaarneming waarbij de selectie van de elementen uit de populatie zodanig plaats vindt dat statistisch verantwoorde conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de eigenschappen van de populatie, waarbij onder deelwaarneming wordt verstaan: de beoordeling van een gedeelte van een gegevensverzameling om aan de hand van bepaalde eigenschappen van de gekozen elementen een uitspraak te doen over alle elementen.

De wijziging van artikel 1:25 strekt ertoe het gebruikmaken van het gedeeltelijk onderzoek van administraties bij controles achteraf van aangiften een wettelijke basis te geven.

In de lagere regelgeving kunnen bepalingen worden opgenomen die ondermeer de voorwaarden waaraan een gedeeltelijk onderzoek moet voldoen, aangeven.

II

Artikel 221, tweede lid, van het Communautair douanewetboek geeft aan de inspecteur de mogelijkheid om af te zien van het toezenden van een uitnodiging tot betaling aan de douaneschuldenaar indien het verschuldigde bedrag aan rechten ter informatie in de douaneaangifte is vermeld. Om het gebruik van deze discretionaire bevoegdheid te faciliteren dient de wet daarmee rekening te houden. Onderhavige wijziging strekt daartoe. Teneinde de invordering door de ontvanger mogelijk te maken en de bepalingen van de Invorderingswet 1990 ter zake van toepassing te kunnen laten zijn bepaalt de wijziging dat de douaneaangifte wordt aangemerkt als aanslagbiljet. Voorts moet bij toepassing van artikel 221, tweede lid, van het Communautair douanewetboek de datum van vrijgave van de goederen als dagtekening van het aanslagbiljet en de vaststelling van de uitnodiging tot betaling worden aangemerkt ten einde de aanvang van de bezwaartermijn (in casu bezwaar tegen eigen aangifte) en de aanvang van termijn voor invordering in eerste aanleg vast te stellen. Voor de datum van de vrijgave van de goederen is gekozen omdat het Communautair douanewetboek in artikel 221, tweede lid, tweede alinea, de vrijgave van de goederen gelijkstelt aan de mededeling, in Nederland een op het aanslagbiljet vermelde uitnodiging tot betaling, van het geboekte bedrag van de rechten aan de schuldenaar.

III

Met deze wijziging wordt de omkering van de bewijslast in de bezwaar- en beroepsfase duidelijker verwoord. Dit gebeurt door bij wetsduiding het niet volledig voldoen aan een verzoek op de voet van artikel 14 van het Communautair douanewetboek of niet volledig voldoen aan de verplichtingen ingevolge artikel 1:32 gelijk te stellen aan het niet volledig voldoen aan de verplichtingen, genoemd in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, en artikel 27, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

IV

Deze wijziging betreft het corrigeren van een foutieve verwijzing.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Naar boven