30 573 Migratiebeleid

Nr. 93 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2012

Tijdens het dertigledendebat met de Tweede Kamer over het Europese draagvlak voor de immigratie- en asielplannen van het kabinet d.d. 29 juni 20111 heb ik aangegeven u regelmatig te zullen informeren over de voortgang van mijn Europese inzet, zoals verwoord in het position paper. Over deze maatregelen waarop ik, samen met de andere leden van dit kabinet, wil inzetten om wijziging van Europese regelgeving te bewerkstelligen om zo de doelstellingen van het regeer- en gedoogakkoord op het punt van immigratie en integratie te realiseren, hebben wij eerder met elkaar gesproken.

In deze brief geef ik u een overzicht van hetgeen ik heb ondernomen en van mijn aanpak voor de komende periode. Ook zal ik uiteenzetten op welke wijze ik uitvoering geef aan de inspanningsverplichting in het coalitieakkoord om het Europese juridische kader aan te passen. Tevens bied ik u de voorgestelde kabinetsreactie aan op het Groenboek gezinshereniging van de Europese Commissie2.

Het gegeven dat Nederland afhankelijk is van de andere actoren in het Europese besluitvormingsproces (lidstaten, Europese Commissie en Europees Parlement) en de vaak langdurige onderhandelingen, bepalen voor een groot deel de voortgang van de Nederlandse inzet die in eerste instantie gericht is op het vinden en creëren van draagvlak voor onze voorstellen. Zoals ik u eerder meldde in maart 20113 heb ik in de loop van het afgelopen jaar gesproken met mijn collega-ministers in Parijs en Wenen (waar ook de Luxemburgse minister aanwezig was), en marge van de JBZ-Raad met mijn collega-ministers van Frankrijk, Griekenland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Polen.

Bovendien zijn er de afgelopen maanden de volgende inspanningen geleverd:

  • Ik heb gesproken met mijn collegaministers in Praag, Berlijn, Rome en Athene;

  • tijdens de JBZ-Raad heb ik gesproken met mijn collegaministers van Finland, Oostenrijk, België en Denemarken;

  • tevens sprak ik met verschillende leden en de voorzitter van het Europese Parlement;

  • daarnaast hebben ondermeer de minister-president en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken tijdens hun werkbezoeken de Nederlandse initiatieven op het gebied van migratiebeleid onder de aandacht van hun gesprekspartners gebracht;

  • mijn ambtenaren hebben op zeer regelmatige basis contact met hun collega’s in de EU-lidstaten en met de Europese instellingen;

  • ten slotte heeft Nederland op 14 december 2011 een ambtelijke consultatiebijeenkomst georganiseerd, waarbij 19 lidstaten aanwezig waren.

Ik heb in mijn gesprekken met collegaministers gehoord dat de problemen op het terrein van asiel, immigratie en integratie waarmee Nederland wordt geconfronteerd ook in veel andere lidstaten aan de orde zijn en vaak ook onderwerp zijn van het maatschappelijke debat. Vooral de problemen op het gebied van integratie en de concentratie van migranten in grootstedelijke gebieden worden herkend. In een tijdperk waarin kennis en vaardigheden een steeds belangrijkere rol spelen en de Europese welvaartsstaten als gevolg van financiële en economische crises steeds verder onder druk zijn komen te staan, is het belang van een goede integratie van migranten sterk toegenomen. In de lidstaten zijn de gevolgen van achterblijvende integratie in toenemende mate zichtbaar in zorg, onderwijs, veiligheid en op de arbeidsmarkt.

Zoals u kunt begrijpen, kan ik niet ingaan op de posities van mijn gesprekspartners. Ik kan uw Kamer echter wel mededelen dat het beeld werd herkend dat de Europese regelgeving dient in te spelen op de maatschappelijke behoeften op het migratieterrein. Het kabinet is van mening dat dit op dit moment onvoldoende het geval is. De Nederlandse open wijze van communiceren hierover wordt door veel lidstaten als constructief ervaren en deze vorm van actieve diplomatie richting de hoofdsteden en Brussel blijkt bovendien effectief voor een beter begrip van elkaars positie zowel op ministerieel als op ambtelijk niveau.

Stand van zaken

Wel kan ik over de Brusselse onderhandelingsprocessen voortgang melden. De inzet ten aanzien van de Kwalificatierichtlijn zoals beschreven in het position paper is, zoals ik eerder meldde, bereikt.4 Door de herziene richtlijn zijn lidstaten in de toekomst niet steeds verplicht om aan te tonen dat de verzoeker elders in het land van herkomst bescherming kan vinden. Als de dreiging zich uitsluitend binnen een bepaalde regio van het land van herkomst voordoet, is het in beginsel voldoende om te constateren dat de asielzoeker zich elders in het land van herkomst kan vestigen. De onderhandelingen over de Dublin-verordening bewegen zich met betrekking tot het opschortingsmechanisme, waar Nederland terughoudend tegenover stond, in een voor Nederland gunstige richting. De Richtlijn Vrij Verkeer van Personen zal naar verwachting in 2013 worden geëvalueerd. Bij meerdere lidstaten lijkt de wens te leven om deze richtlijn te herzien om effectiever op te kunnen treden tegen fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik. In verschillende gremia, op het terrein van asiel en migratie, maar ook sociale zaken, wordt dit aangegeven en onderling wordt hier tussen de lidstaten over gecommuniceerd. In het licht van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep5 en het gebleken geringe draagvlak onder de lidstaten om het associatieakkoord EU/Turkije aan te passen, beraad ik mij met betrekking tot dit dossier op vervolgstappen. Voor de Richtlijn Langdurig Ingezetenen is een herziening op korte termijn niet voorzien.

Integratie van EU-burgers

Ten behoeve van het verkennen van draagvlak voor de bevordering van een Europese dialoog over de integratie van EU-burgers heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2011 bezoeken afgelegd aan het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland. Dit leverde een gemengd beeld op. De in Nederland ervaren problematiek met betrekking tot overlast en huisvesting van arbeidsmigranten uit andere lidstaten wordt niet in eenzelfde mate en intensiteit gedeeld in deze landen. Het belang van een goede integratie van EU-burgers en het uitgangspunt dat EU burgerschap zowel rechten als plichten met zich brengt, worden echter wel erkend. Het Verenigd Koninkrijk en Duitsland hebben aangegeven graag met Nederland samen te werken bij de organisatie van een conferentie in 2012 op dit thema. Hiernaast is er tijdens de JBZ-Raad van 13 en 14 december jl. een gezamenlijke verklaring van Duitsland, Oostenrijk en Nederland bij de Raadsconclusies inzake integratie afgegeven, waarin het belang van een dialoog over de integratie van EU-burgers en eigen onderdanen met een migratieachtergrond wordt onderstreept.

Kabinetsreactie op het Groenboek gezinshereniging

Op het terrein van de richtlijn gezinshereniging heeft de Europese Commissie op 15 november 2011 het Groenboek6 gepubliceerd inzake het recht op gezinshereniging van onderdanen van derde landen die in de Europese Unie verblijven. In de tabel, die als bijlage bij het Groenboek zit, ontbreken de cijfers voor Nederland. Ik heb deze cijfers niet eerder volgens de Europese systematiek aan Eurostat kunnen leveren. De ontbrekende cijfers zijn inmiddels beschikbaar (zie bijlage).

Alle lidstaten, maar ook het Europese Parlement, nationale parlementen en overige geïnteresseerden, mogen tot uiterlijk 1 maart 2012 reageren op de vragen die de Europese Commissie in dit Groenboek stelt. Om van gedachten te wisselen over de problemen rond gezinsmigratie en de mogelijke oplossingen, heeft Nederland op 14 december jl. een ambtelijke consultatiebijeenkomst georganiseerd. In een informele en besloten setting hebben 19 lidstaten met elkaar gesproken over de achtergrond, uitdagingen en mogelijke maatregelen in het kader van gezinsmigratie in hun eigen land. Daarnaast is gesproken over het proces van de beantwoording van de vragen in het Groenboek. De bijeenkomst vond plaats in een coöperatieve sfeer en lidstaten reageerden enthousiast op dit Nederlandse initiatief. Hoewel de verschillen tussen lidstaten groot zijn (aantallen, profiel van migranten, inkomensniveau) bleken veel problemen voor alle aanwezigen herkenbaar te zijn, zoals het gegeven dat integratie van belang is zowel voor de overkomende vreemdeling als voor de ontvangende samenleving en dat voorwaarden vooraf en handhaving achteraf elkaar kunnen versterken. Lidstaten met een hoge instroom ervaren problemen die deels verklaard kunnen worden door de hoge aantallen als zodanig en erkennen de problematiek. Lidstaten met een lage instroom gaven aan geïnteresseerd te zijn in voorgestelde maatregelen om dergelijke problemen te voorkomen.

In de bijgevoegde kabinetsreactie heeft Nederland uiteengezet dat het publieke belang, dat in de richtlijn (die stamt uit 2003) vorm krijgt door de omschrijving van de voorwaarden waaronder het recht kan worden uitgeoefend, onvoldoende aansluit bij de uitdagingen die de moderne tijd aan de staat en aan de samenleving stelt. Het toegenomen belang van integratie in het openbare debat en in de beleidsvorming sindsdien en de noodzaak van economische onafhankelijkheid van migranten onder druk van de financiële en economische crisis zijn hiervan voorbeelden. De richtlijn moet lidstaten de mogelijkheid geven om een juiste balans tussen publieke en private belangen te waarborgen.

Nederland verzorgt ook een follow-up op ambtelijk niveau, opdat lidstaten die daarin een meerwaarde zien, verder van gedachten kunnen wisselen over de beantwoording van de vragen in het Groenboek. Het Deense voorzitterschap had, mede op verzoek van Nederland, het onderwerp gezinshereniging geagendeerd voor de informele JBZ-Raad op 26–27 januari 2012. De uitkomsten van de ambtelijke conferentie zijn onderdeel geweest van de discussie tijdens de informele JBZ-Raad te Kopenhagen.

Vervolg

In de komende weken en maanden kunt u van mij verwachten dat ik mij zal blijven inzetten om de Nederlandse boodschap verder voor het voetlicht te brengen. Er staan ontmoetingen gepland met mijn Deense collega’s en ik plan werkbezoeken aan Malta, Polen, het Verenigd Koninkrijk en België. Daarnaast zal ik de gebruikelijke gesprekken blijven voeren met collega’s rond de JBZ-Raad. Steun van andere lidstaten, de Europese Commissie en het Europese Parlement zijn immers onontbeerlijk om uiteindelijk onze voorstellen in de praktijk gerealiseerd te zien.

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers


X Noot
1

Kamerstukken II, 2010–2011, 99-9-81 tm 99-9-91.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2010- 2011, 30 573, nr. 65.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2010–2011, nr. 3641, Aanhangsel.

X Noot
5

Centrale Raad van Beroep, 16 augustus 2011, (o.a 10/5248 INBURG), JV 2011, 416, JB 2011, 203.

X Noot
6

COM(2011) 735.

Naar boven