30 573
Migratiebeleid

nr. 28
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2008

Op 25 april 2008 heeft de Voorzitter van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) mij het advies «Leges voor (arbeids)migratie naar Nederland» aangeboden. In de bijlage treft u aan de reactie op het advies van de ACVZ.

Om redenen uiteengezet in de bijlage, zal ik een aantal aanbevelingen van de ACVZ overnemen. Daar waar ik de aanbevelingen niet overneem, is zulks gemotiveerd weergegeven.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Reactie op het ACVZ advies over «Leges voor (arbeids)migratie naar Nederland»

Op 25 april 2008 heeft de Voorzitter van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken mij het advies «Leges voor (arbeids)migratie naar Nederland» aangeboden. Vanwege de verwevenheid van dit onderwerp met het Modern Migratiebeleid heeft het enige tijd geduurd voordat volledige afstemming heeft kunnen plaatsvinden.

In het navolgende worden in het kort de belangrijkste conclusies van de ACVZ weergegeven (1); wordt in herinnering gebracht welke uitgangspunten het kabinet voornemens is te hanteren voor het legesstelsel in het nieuwe stelsel voor legale migratie naar Nederland, het Modern Migratiebeleid (2); wordt vervolgens afzonderlijk op elk van de acht aanbevelingen van de ACVZ gereageerd (3); en wordt tenslotte nog kort stilgestaan bij enkele andere door de ACVZ gesignaleerde knelpunten.

1. Conclusies van de ACVZ

Naar aanleiding van de eerste deelvraag van de Staatssecretaris van Justitie, een overzicht van de legeskosten in andere lidstaten, merkt de ACVZ op dat het gros van de onderzochte landen1, net als Nederland, in min of meerdere mate, het principe van kostendekking hanteert als uitgangspunt bij het heffen van leges voor visa en verblijfsvergunningen.2 Desondanks lopen de tarieven sterk uiteen, waarbij Nederland zich in de voorhoede bevindt. In vergelijking met Duitsland en België zijn de Nederlandse tarieven hoog te noemen, terwijl het Verenigd Koninkrijk, juist voor hoogopgeleide arbeidsmigranten, nog hogere tarieven rekent. Uit het bij het advies gevoegde overzicht blijkt overigens dat in tegenstelling tot de legesheffing voor visa en verblijfsvergunningen, de werkvergunning voor de Nederlandse situatie opvalt, omdat daar geen leges voor worden geheven, terwijl dat in de meeste andere landen wel het geval is.

Ten aanzien van de tweede onderzoeksvraag, in hoeverre kennismigranten (en andere arbeidsmigranten) hun keuze voor een land (mede) laten afhangen van de hoogte van de te betalen leges, concludeert de ACVZ dat de gehanteerde legestarieven hun komst naar Nederland niet lijken te belemmeren. Zowel de kenniswerker als diens werkgever beschouwt de leges als een gegeven, dat geen beslissende invloed heeft op het al dan niet afsluiten van een arbeidsovereenkomst. De legeskosten voor de benodigde verblijfsvergunningen worden simpelweg beschouwd als een deel van de prijs die voor kennis moet worden betaald. Voor reguliere gezinsmigranten vormen de geldende legestarieven volgens de ACVZ wel degelijk een behoorlijke financiële druk. Voor enkele bijzondere, kwetsbare categorieën vreemdelingen – de ACVZ noemt asielzoekers en vluchtelingen – kan de extra financiële aanslag die de leges vormen, vaak slechts met hulp van derden worden opgebracht. Hoewel op dit punt in het navolgende nader zal worden ingegaan is het van belang hier reeds op te merken dat Nederland uiteraard geen leges heft voor aanvragen voor een asielvergunning of bescherming als vluchteling.

Naast deze beschouwing over de hoogte van de leges, vraagt de ACVZ aandacht voor de administratieve lasten rond de toelatings- en verblijfprocedure(s). Deze vormen volgens de adviescommissie de ware drempel tot de Nederlandse arbeidsmarkt. In dit kader wordt vooral aandacht gevraagd voor de administratieve lasten van de mvv-procedure, de aanvraagprocedure voor nareizende gezinsleden, alsmede voor de procedure tot wijziging van de verblijfsvergunning. Naar aanleiding van het voorgaande formuleert de ACVZ acht aanbevelingen waarop in het navolgende per aanbeveling wordt gereageerd.

2. Voornemens in het kader van het Modern Migratiebeleid

Een van de belangrijkste elementen van het Modern Migratiebeleid, het kabinetsvoorstel voor de toelating en het verblijf van vreemdelingen die op reguliere gronden verblijf in Nederland wensen, betreft de introductie van snelle, doeltreffende en beheersbare toelatingsprocedures. Deze toelatingsprocedures moeten faciliterend zijn. Hiertoe wordt een grote verantwoordelijkheid ingeruimd voor betrouwbare referenten. Om bestaande obstakels zoveel mogelijk weg te nemen en administratieve lasten te verminderen voert het kabinet de volgende vereenvoudigingen door:

– de thans bestaande afzonderlijke aanvragen voor een mvv en een verblijfsvergunning worden geïntegreerd, zodat slechts één aanvraag hoeft te worden ingediend en slechts eenmaal wordt getoetst aan de toelatingsvoorwaarden;

– de toelatingsprocedure wordt zoveel mogelijk verkort om het verblijfsdocument zo snel mogelijk te verstrekken;

– de procedures voor het aanvragen van verblijfs- en tewerkstellingsvergunningen worden zoveel mogelijk gecombineerd in een (virtueel) loket van CWI en IND1;

– er komt een referentensystematiek, waarbij erkenning als betrouwbare referent de deur kan openen tot een versnelde afhandeling van verblijfsaanvragen.

Deze maatregelen die de toelating «aan de voorkant» versoepelen, vinden hun tegenhanger in een effectief systeem van toezicht en handhaving waarmee fraude en misbruik snel en doeltreffend kunnen worden gedetecteerd. Toezicht en handhaving dienen het maatschappelijk draagvlak voor een selectief toelatingsbeleid en het belang van openbare orde en nationale veiligheid.

De uitgangspunten van een nieuw legesstelsel, passend bij dit nieuwe systeem van reguliere toelating, kunnen als volgt worden samengevat. Ten eerste wordt aangesloten bij de kaders voor legesheffing zoals die zijn geschetst in het rapport «Maat houden. Een kader voor doorberekening van toelatings- en handhavingskosten».2

Voor details over deze kabinetsvoornemens zij verwezen naar de brief hierover aan uw Kamer en de bijlage genaamd «Blauwdruk Modern Migratiebeleid» die dient als opmaat voor de concrete wet- en regelgeving in deze materie.3 Hieruit blijkt onder meer dat leges maximaal kostendekkend mogen zijn; de overheid mag er dus geen winst op maken. Voor individuele legesfeiten mogen in voorkomend geval echter wel hogere leges worden geheven, zolang de totale legesopbrengsten de kosten binnen de legesverordening maar niet overstijgen (kruissubsidiëring). Het normbedrag moet bovendien betrekking hebben op vooraf geraamde kosten. Bezwaar, beroep en handhaving kunnen in beginsel niet worden doorberekend in de legeskosten. Daarnaast volgt uit het rapport «Maat houden» dat voor een goede onderbouwing en maatschappelijke en politieke acceptatie van legestarieven transparantie onontbeerlijk is. Dit betreft het inzicht in de wijze waarop de kosten aan legesfeiten worden toegerekend en worden doorvertaald in de legestarieven.

Om met dit laatste te beginnen: in de blauwdruk is als uitgangspunt voor het nieuwe legesstelsel opgenomen dat het legestarief in beginsel is gebaseerd op daadwerkelijk gemaakte kosten, waarbij gestreefd wordt naar kostendekkendheid binnen de legesverordening. Hiermee wordt bedoeld dat een onderbouwde berekening van de kostprijs van individuele legesfeiten inzichtelijk moet maken in hoeverre de legesheffing voor dat product kostendekkend is. Het betekent dus niet dat voor elk product kostendekkendheid wordt nagestreefd. In sommige gevallen kan de kostendekkendheid hoger of juist lager uitvallen. Het kabinet gaat hierbij uit van het standpunt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Hoe dit in de praktijk concreet vorm zal krijgen is nog onderwerp van onderzoek en zal later in het kader van het legesstelsel van het Modern Migratiebeleid nader worden uitgewerkt.

De reductie van de administratieve lasten in het Modern Migratiebeleid zoals hiervoor beschreven heeft ook zijn weerslag op het legesstelsel. Het aantal legesfeiten (producten waarvoor leges kunnen worden geheven) zal naar verwachting worden gereduceerd door de introductie van de TEV-procedure (de aanvraag voor mvv en verblijfsvergunning in één procedure), de introductie van mobiliteit binnen de verblijfskolommen wat naar verwachting zal leiden tot minder wijzigingsverzoeken, en de mogelijkheid om de geldigheidsduur van de gevraagde verblijfsvergunning te laten aansluiten bij het voorgenomen verblijf waardoor veel verlengingsaanvragen achterwege kunnen blijven. Hier staat tegenover dat er nieuwe legesfeiten zullen worden geïntroduceerd, zoals de erkenning als referent.

Andere uitgangspunten voor het nieuw te ontwerpen legesstelsel die in de blauwdruk worden genoemd betreffen tariefstelling per kolom, vrijstelling van legesverplichting voor categorieën vreemdelingen van wie niet kan worden verwacht dat zij leges kunnen opbrengen of voor wie legesheffing tegen het beleid in zou kunnen gaan (bijvoorbeeld slachtoffers van mensenhandel). Omdat al bij het schrijven van de blauwdruk, onder meer op basis van signalen uit de werkgeverskring in de afgelopen jaren, werd aangenomen dat voor de private sector de hoogte van de leges van minder belang zou worden geacht dan de administratieve lasten rond de verblijfs- en tewerkstellingsprocedure en de tijd die daarmee gemoeid gaat, en het Modern Migratiebeleid nu juist die punten beoogt aan te pakken, is gemeend dat het criterium van selectiviteit niet volledig tot uitdrukking hoeft te komen in het legesstelsel. Concreet betekent dit dat categorieën vreemdelingen die het meeste baat zullen hebben bij het Modern Migratiebeleid omdat Nederland aan hen het meeste behoefte heeft (bijvoorbeeld kennismigranten), niet per se de laagste leges zullen betalen.

Mede daarom ligt het niet in de verwachting dat de legestarieven in het nieuwe legeshuis zullen worden verlaagd. De kostendekkendheid van de legestarieven van de IND bedraagt momenteel slechte 36%. Hiermee zijn we ver verwijderd van het streven naar kostendekkendheid binnen de legesverordening (i.c. de Vreemdelingenwet). De beleidsvoorstellen van Modern Migratiebeleid leiden, alle effecten bijeengenomen, niet tot een structureel extra beslag op overheidsmiddelen, noch tot een structurele besparing, maar wel tot verschuivingen en aanpassing van taken in de vreemdelingenketen.

Tenslotte kan nog vermeld worden dat voor het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning geen leges wordt geheven en dit ook de komende jaren zo zal blijven.

3. Reactie op elk van de acht aanbevelingen van de ACVZ

Uit het voorgaande blijkt dat op veel van de door de ACVZ genoemde bezwaren van het huidige legesstelsel voor (hoogopgeleide) arbeidsmigranten en daaraan gekoppelde aanbevelingen al wordt ingegaan in het kader van het Modern Migratiebeleid. Met de aanbevelingen wordt bij de nadere uitwerking van de geformuleerde uitgangspunten in het Modern Migratiebeleid zoveel mogelijk rekening gehouden. In het navolgende wordt per aanbeveling bezien aan welke punten wel of juist geen gevolg kan worden gegeven.

1. Doorberekenen administratieve lastenvermindering aan de klant. Hoewel niet is gebleken dat de legesheffing en de hoogte van de leges daadwerkelijk belemmerend werkt voor (hoogopgeleide) arbeidsmigranten, adviseert de ACVZ toch om de legesheffing voor deze categorieën, naar aanleiding van de te verwachten reductie van kostprijzen, te verlagen om zo het uitnodigende beleid te onderstrepen.

Zoals eerder werd aangegeven is de kostendekkendheid van de leges momenteel gemiddeld 36%. De beleidsvoornemens uit Modern Migratiebeleid zijn, zoals hierboven reeds gesteld, naar verwachting budgetneutraal. Van een kostenreductie is naar verwachting dus geen sprake zodat ook geen ruimte ontstaat voor verlaging van de leges. Het kabinet is met de ACVZ van mening dat het belangrijkste obstakel voor (kennis-)migratie naar Nederland is gelegen in de administratieve lasten. De inspanningen van dit kabinet zijn er dan ook op gericht die zoveel mogelijk weg te nemen zonder de kosten daarbij te verhogen. De verhoging van de efficiency en klantgerichtheid gaat naar verwachting zeker in de eerste fase niet gepaard met kostenvermindering. Daarnaast ligt het meer voor de hand dat eventuele kostenbesparingen worden aangewend om kostendekkendheid te verhogen dan om de legestarieven te verlagen.

Hoewel het Modern Migratiebeleid een selectief migratiebeleid vormgeeft, heeft het kabinet er niet voor gekozen de selectiviteit noodzakelijkerwijs door te trekken in de legessystematiek. De mogelijkheid van een grotere kostendekkendheid van de legesverordening en de mogelijkheid tot kruissubsidiëring worden expliciet voorbehouden.

2. Hanteer voor arbeidsmigranten en studenten een lager legestarief indien zij korter dan een jaar (maar langer dan drie maanden) in Nederland wensen te verblijven.

Ten eerste moet worden opgemerkt dat vreemdelingen die voor een korte periode naar Nederland komen (minder dan drie maanden), nu reeds profiteren van een laag tarief voor een visum kort verblijf.1 Migranten die voor langer dan drie maanden komen, ongeacht de duur, betalen echter het hogere tarief voor lang verblijf. In tegenstelling tot wat de ACVZ adviseert, meent het kabinet dat het niet verantwoord is voor de groep die langer dan drie maanden maar minder dan een jaar in Nederland wenst te verblijven, lagere tarieven te hanteren.2 De kostprijzen voor dergelijke aanvragen zijn immers niet lager dan voor aanvragen van langer verblijf. In verhouding tot het voorgenomen verblijf zijn de aanvragen voor kort verblijf (meer dan drie maanden) dus relatief duurder. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding de kostendekkendheid van uitgerekend deze categorie te verlagen.

Dit neemt niet weg dat het kabinet oog heeft voor de specifieke groep van studenten (kolom II) die van vitaal belang zijn om van Nederland de gewenste kenniseconomie te maken en die, in tegenstelling tot de meeste arbeidsmigranten, de financiële druk van leges wel degelijk ervaren.3 In het Modern Migratiebeleid wordt ernaar gestreefd de legestarieven voor deze categorie niet te verhogen. Het kabinet zal de hoogte van de leges voor studenten bezien mede in het licht van het gestelde onder aanbeveling 4 over het wegvallen van verlengingsaanvragen en de daarmee gemoeide leges. In het kader van het wetgevingstraject zal e.e.a. nader worden uitgewerkt.

3. Verlaging legestarief voor hier te lande geboren kinderen.

Het door de ACVZ genoemde knelpunt is in eerder overleg met de Kamer aan de orde geweest. Het toen geldende tarief van € 830 van reguliere gezinsvorming is naar aanleiding van de motie De Wit c.s.1 voor hier te lande geboren kinderen verlaagd naar € 188. Bij verlengingsaanvragen is € 52 verschuldigd. Ik zie op dit moment geen aanleiding dit gereduceerde tarief nog verder te verlagen.

4. Verlaging van legestarief verlengingen; het werken met risicoprofilering rechtvaardigt een dergelijke verlaging.

Een van de voornemens van het Modern Migratiebeleid om de administratieve lasten te verlichten, is om in het vervolg direct een verblijfsvergunning te verlenen voor de duur van het voorgenomen verblijf. Dit geldt bijvoorbeeld voor studenten, arbeidsmigranten en hun gezinsleden. Als van een verlenging geen sprake is, hoeven er uiteraard ook geen leges te worden betaald. De facto komen de kosten voor verlenging voor migranten die langere tijd verblijven hiermee dus te vervallen. Zoals eerder werd opgemerkt kan niet worden uitgesloten dat, omwille van de verhoging van de kostendekkendheid van de gehele legesverordening, de leges voor eerste aanvragen wellicht wel zullen moeten worden verhoogd. Voor welke categorieën verblijfsdoelen dit eventueel geldt, zal te zijner tijd worden bezien.

5. Hef eenmaal leges voor een samengevoegde toelatings- en verblijfprocedure.

Deze aanbeveling wordt overgenomen.

6. Verleen de verblijfsvergunning aan kennis-, arbeids- en studiemigranten onder vermelding van het verblijfsdoel, zonder verdere specificaties. Volsta met een meldingsplicht bij wijziging.

Deze aanbeveling wordt in beginsel overgenomen. Zoals eerder werd aangegeven vindt toelating in het Modern Migratiebeleid zoveel mogelijk plaats per kolom. Binnen een kolom wordt het dan mogelijk om te wijzigen van bijvoorbeeld werkgever of universiteit. Indien het verblijfsdoel niet wijzigt, kan worden volstaan met een melding aan de IND. Dit vergt uiteraard wel een goed systeem van toezicht en handhaving. Voor de legessystematiek betekent deze wijziging dat de legestarieven zoveel mogelijk per kolom worden vastgesteld.

7. Verleen aan studenten een verblijfsvergunning die geldig is voor de totale duur van de studie.

Deze aanbeveling wordt overgenomen. Net als aan bijvoorbeeld arbeidsmigranten een vergunning wordt verleend voor de duur van hun arbeidscontract en aan wetenschappelijk onderzoekers voor de duur van hun gastovereenkomst, zal in het Modern Migratiebeleid aan studenten een vergunning worden verleend voor de duur van hun voorgenomen verblijf (de duur van hun studie plus eventueel een voorbereidend jaar). Dit principe geldt in voorkomend geval ook voor begeleidende gezinsleden. Overigens geldt ook in dit geval, zoals hiervoor beschreven, dat deze versoepeling ten opzichte van het huidige beleid wel een tegenhanger vindt in verscherpt toezicht en handhaving. In het geval van studenten zal bijvoorbeeld worden gemonitord op studievoortgang.

8. Verleen aan nareizende echtgenoten en kinderen van kennismigranten direct een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur die gelijk is aan die van de vergunning van de hoofdpersoon.

Zoals reeds is aangegeven in reactie op de vorige aanbeveling is het kabinet in het Modern Migratiebeleid voornemens de duur van de verblijfsvergunning te laten aansluiten bij de duur van het voorgenomen verblijf. Dat betekent voor gezinsleden van kennismigranten en andere regulier verblijvende vreemdelingen, dat de duur van hun verblijfsvergunning in beginsel verbonden is aan de duur van het verblijf van de hoofdpersoon en dus aan de duur van het contract, de gastovereenkomst, de studie, etc.

4. Reactie op andere, in het advies gesignaleerde knelpunten

In het ACVZ advies worden nog enkele knelpunten op het gebied van legesheffing gesignaleerd, die niet verder zijn uitgewerkt in de aanbevelingen. Het kabinet grijpt de reactie op de aanbevelingen aan om ook kort bij deze knelpunten stil te staan.

• Kwetsbare groepen: asielzoekers en vluchtelingen

In het advies wordt de suggestie gewekt dat voor deze categorieën vreemdelingen leges worden geheven. Dat is niet het geval. Leges kunnen worden slechts worden geheven voor reguliere aanvragen. In de toekomst kunnen leges worden geheven voor de aanvraag van een vergunning voor onbepaalde tijd door een asielvergunninghouder. Ook als een verzoek om gezinshereniging wordt gedaan door een asielvergunninghouder buiten de vastgestelde nareistermijn van 3 maanden, wordt de aanvraag behandeld als een gewone reguliere aanvraag en worden bijgevolg leges in rekening gebracht. Hetzelfde geldt voor hier te lande geboren kinderen. Het betreft steeds reguliere aanvragen waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de hoofdpersoon. De ACVZ geeft overigens zelf al aan op p. 21 dat in 2007 minder beroep is gedaan op financiële bijstand uit het legesfonds,

• Gelijktijdige aanvraag hoofdpersoon en gezinsleden

De ACVZ merkt op p. 20 van haar advies op dat het als onrechtvaardig wordt ervaren dat indien aanvragen van een hoofdpersoon en zijn of haar gezinsleden niet in één envelop worden aangeboden, en er sprake is van een nareissituatie, opnieuw het hoge tarief van de hoofdpersoon moet worden voldaan. Het vereiste dat de aanvragen in één envelop moeten worden aangeboden is al eerder afgeschaft. Voorts is in de bovenvermelde situatie al eerder verandering gebracht, waar het verlengingen betreft.1 Bij eerste aanvraag is het echter zo dat een volledige toetsing moet plaatsvinden van de verblijfgever. Aansluiting bij de kostprijs maakt dan het hogere legestarief noodzakelijk.

• De financiële consequenties van het advies van de ACVZ zijn beperkt

Zowel op p. 12 als op p. 23 merkt de ACVZ onder verwijzing naar de Justitiebegroting van 2008 op dat de financiële consequenties van de door de Commissie voorgestelde maatregelen «uiterst beperkt» zullen zijn. Deze vaststelling is niet onderbouwd en wordt door het kabinet betwist. Juist omdat de IND, zoals uit de stukken waarnaar de ACVZ verwijst, voor een groot deel afhankelijk is van financiering uit de publieke middelen, en de vaststelling dat momenteel gemiddeld slechts ca. 36% van de kosten voor een aanvraag worden gedekt door de legeskosten, vormt elk voorstel tot verlaging van de legesheffing voor een categorie vreemdelingen een extra belasting voor de openbare kas (via de begroting van Justitie). Hiermee moet zeer prudent worden omgegaan.

• Nederland is duur ten opzichte van andere landen

De vaststelling dat Nederland hoge leges heft, in vergelijking met de andere onderzochte landen (behalve het VK), is nog opvallender nu tegelijkertijd wordt vastgesteld dat het systeem van legesheffing in alle onderzochte landen (met uitzondering van België), in min of meerdere mate, gebaseerd is op het principe van kostendekkendheid. Uit deze vaststelling blijkt echter niet hoe de kostendekkendheid wordt berekend, welke elementen van de aanvraagprocedure worden gedekt door de legesheffing en of de administratieve belasting van de burger, de gerealiseerde doorlooptijden en kwaliteit van de beslissingen van invloed zijn op de hoogte van de heffing. Een indicatie wordt wel gegeven op pagina’s 16 en 17 waar bijvoorbeeld wordt vastgesteld dat het gros van de onderzochte landen geen verkorte procedure aanbiedt (aan kennismigranten), en het VK voor een dergelijke procedure juist extra leges in rekening brengt. Zoals eerder in reactie op de eerste aanbeveling is aangegeven, heeft Nederland ervoor gekozen met het Modern Migratiebeleid vooral in te zetten op een verlaging van de administratieve lasten en een vlotte, klantgerichte bediening van referenten en vreemdelingen. Daarbij wordt ernaar gestreefd voor deze diensten geen hogere kosten in rekening te brengen dan de huidige kosten.

• Legesheffing visa kort verblijf

De ACVZ merkt op dat het kostendekkend karakter van leges in werkelijkheid betrekkelijk is en verwijst in dit verband naar het in Europees verband vastgestelde legestarief voor een Schengenvisum (visum kort verblijf). Het is van belang om in het kader van kostendekkendheid op te merken dat dit altijd gerelateerd is aan de legesverordening waarop de heffing betrekking heeft. Het onderwerp van het ACVZ-advies was de Vreemdelingenwet, terwijl de hier aangehaalde visa belegd zijn in het Besluit Consulaire Tarieven. Hier ontbreekt dus het verband met het onderwerp van het onderzoek. Overigens klopt de constatering wel, zoals eerder in deze reactie is aangegeven, dat de kostendekkendheid van de legestarieven op dit moment ruim achterblijven bij de kostprijzen van IND-producten.

• Ontbreken wetenschappelijk onderzoekers

Zowel in het overzicht van p.13, als in de tekst van het advies van de ACVZ is geen ruimte gelaten voor de bijzondere positie van wetenschappelijk onderzoekers die, als gevolg van de implementatie van richtlijn 2005/71 betreffende de toelating onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek, ook zijn toegelaten tot de verkorte procedure en de daarbij behorende verlaagde legestarieven (€ 250) betalen.


XNoot
1

België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland.

XNoot
2

België vormt hierop een uitzondering. Ook zijn varianten in kostendekking geconstateerd.

XNoot
1

Op 1 juli 2008 is gestart met het gezamenlijke (virtuele) loket voor een testgroep van 10 vooraf geselecteerde werkgevers. De bedoeling is dat vanaf 1 oktober 2008 het virtueel loket gefaseerd wordt ingevoerd.

XNoot
2

Kamerstukken II 1996/97, 24 036, nr. 22.

XNoot
3

Kamerstukken II 2007/08, 30 573, nr. 10.

XNoot
1

Het legestarief voor een visum kort verblijf bedraagt momenteel € 60.

XNoot
2

De aanbeveling van de ACVZ wordt tenminste zo gelezen: «een legestarief naar rato van de verblijfsduur» betekent dat voor een korter verblijf lagere leges zouden moeten worden betaald.

XNoot
3

Zie in dit kader ook de antwoorden op de kamervragen van het lid Pechtold van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 mei 2008, Kamerstukken II 2008/08, nr. 6365.

XNoot
1

Kamerstukken II 2004/05, 29 800 VI, nr. 125.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/2007, 19 637, nr. 1169.

Naar boven