30 573 Migratiebeleid

Nr. 123 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2014

In antwoord op uw brief van 24 december 2013, waarin u vraagt om een overzicht van toelatingsregelingen voor investeerders/vermogende vreemdelingen in andere EU-lidstaten, geef ik u hierbij het gevraagde overzicht.

Ik heb uw vraag via het Europees Migratie Netwerk uitgezet bij de andere lidstaten. Het overgrote deel van de lidstaten heeft hierop gereageerd. De reacties van de lidstaten vindt u in de bijlage1. Van België, Bulgarije, Kroatië, Denemarken, Griekenland, Oostenrijk, Tsjechië, Ierland en Letland is geen reactie ontvangen. Met betrekking tot Malta doe ik u ter informatie de brief van de Maltese ambassade in Nederland toekomen, die eveneens als bijlage is toegevoegd2.

Met betrekking tot de lidstaten die niet via het EMN informatie hebben gegeven, kan ik u het volgende meedelen.

Ierland geeft een verblijfsvergunning van vijf jaar aan derdelanders die of € 2 mln. investeren in overheidsobligaties, of € 1 mln. investeren in het bedrijfsleven of € 500.000 schenken aan een publiek doel in de kunst, sport, gezondheidszorg, cultuur of onderwijs.

Bulgarije geeft een verblijfsvergunning van vijf jaar aan derdelanders die of 1 mln. Bulgaarse Lev investeren in en aan de beurs genoteerd bedrijf of 6 mln. Bulgaarse Lev investeren in een niet aan de beurs genoteerd bedrijf.

Oostenrijk geeft de Oostenrijkse nationaliteit aan derdelanders die of ten minste € 2 mln. schenken aan een goed doel of ten minste € 10 mln. investeren in de Oostenrijkse economie.

Griekenland geeft een verblijfsvergunning van 10 jaar aan derdelanders die ten minste € 250.000 investeren in onroerend goed.

Letland geeft een verblijfsvergunning voor vijf jaar aan derdelanders die of voor ten minste € 300.000 investeren in obligaties, of die € 143.000 investeren in onroerend goed in grote steden dan wel € 72.000 op het platteland, of die € 35.000 investeren in een bedrijf met minder dan 50 werknemers dan wel € 150.000 investeren in een bedrijf met meer dan 50 werknemers.

Denemarken en België kennen geen toelatingsregeling voor vermogende vreemdelingen/investeerders.

Daarnaast heb ik in het VAO van 22 januari jl. toegezegd om te duiden wat voor gevolgen het verlenen van de nationaliteit c.q. het verblijf van derdelanders in de ene lidstaat kan hebben voor andere lidstaten. Tevens heb ik toegezegd om aan te geven in hoeverre EU-regelgeving op het gebied van migratie wenselijk is.

Wat betreft de verlening van de nationaliteit geldt dat wanneer een derdelander de nationaliteit van een lidstaat krijgt, hij daarmee ook de status van EU-burger heeft en daaraan de rechten kan ontlenen die het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie en de richtlijn 2004/113 inzake het vrij verkeer van personen hem geven. Concreet houdt dit in dat de EU-burger mag verblijven in een andere lidstaat en daar economische activiteiten mag uitoefenen.

EU-burgers hebben gedurende de eerste drie maanden van verblijf géén recht op bijstand. Ook voor EU-burgers die als werkzoekenden Nederland zijn binnengekomen is er geen recht op bijstand.

Als economisch niet-actieve EU-burgers, die hier langer dan drie maanden hebben verbleven, een beroep op bijstand doen, kan dit leiden tot verblijfsbeëindiging. In beginsel leidt de eerste twee jaar ieder beroep op bijstand tot verblijfsbeëindiging. Pas als zij langer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijven, kan een beroep op bijstand in het geheel niet meer tot verblijfsbeëindiging leiden.

EU-burgers die korter dan een jaar hebben gewerkt, zich als werkzoekende hebben ingeschreven en onvrijwillig werkloos zijn geworden, behouden gedurende zes maanden de status van werknemer. Gedurende deze zes maanden heeft het beroep op de bijstand geen gevolgen voor het verblijfsrecht.

Als EU-burgers langer dan een jaar in Nederland hebben gewerkt, onvrijwillig werkloos zijn en zich als werkzoekende hebben ingeschreven, kan een beroep op bijstand niet meer leiden tot beëindiging van het verblijfsrecht.

Het bepalen wie in aanmerking komt voor de nationaliteit is een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten; EU-regelgeving terzake is dan ook niet aan de orde.

Wanneer een verblijfsvergunning aan een derdelander wordt verleend, heeft dit aanzienlijk minder gevolgen voor de andere lidstaten. Weliswaar heeft de derdelander binnen het Schengengebied het recht om maximaal 90 dagen binnen 180 dagen te verblijven, maar er is geen recht op een langer verblijf of op het verrichten van economische activiteiten. Pas na vijf jaar heeft de derdelander de mogelijkheid om de status van langdurig ingezetene derdelander te verkrijgen en daarmee het recht om zich in een andere lidstaat te vestigen. Ook dan moet hij over voldoende middelen van bestaan beschikken. Bovendien kan de andere lidstaat nog maximaal één jaar de toegang tot de arbeidsmarkt beperken door middel van een toets op prioriteitgenietend arbeidsaanbod.

Volgens de verkregen informatie geeft Malta aan investeerders de Maltese nationaliteit. Het aantal vreemdelingen dat op grond van de investeerdersregeling een Maltees paspoort kan krijgen, is volgens Malta beperkt tot 1.800. Het risico dat via de Maltese regeling op grote schaal het restrictieve c.q. selectieve toelatingsbeleid van andere lidstaten kan worden ondermijnd, is derhalve niet groot.

Wat betreft de vraag naar de wenselijkheid van een EU-beleid inzake de toelating van vreemdelingen, heb ik in het VAO van 22 januari jl. een onderscheid gemaakt tussen asielbeleid en regulier beleid. Op asielgebied is Nederland voorstander van een geharmoniseerd beleid, op het gebied van legale migratie niet. Dit laatste licht ik in onderstaande toe.

Op het gebied van legale migratie maak ik onderscheid tussen laaggekwalificeerde en hooggekwalificeerde migratie. Wanneer het gaat om laaggekwalificeerde migratie is er geen reden voor een EU-beleid. Lidstaatoverstijgende belangen zijn er niet of nauwelijks en op grond van het subsidiariteitsbeginsel kunnen dan ook vraagtekens worden gezet bij EU-regelgeving. Uw Kamer heeft dit ook uitdrukkelijk gedaan bij het voorstel voor de richtlijn inzake de toelating van seizoenswerkers. Mede om die reden heeft Nederland dan ook tegen dit voorstel gestemd. Vanwege een gekwalificeerde meerderheid in de Raad en de instemming van het EP zal deze richtlijn overigens toch van kracht worden.

Op het gebied van hooggekwalificeerde migratie kan EU-regelgeving wel zinvol zijn. De EU heeft hier de concurrentie aan te gaan met andere belangrijke economische staten en regio’s, zoals de VS, Australië, Canada, Japan en nieuwe opkomende economieën. Om meer kennismigranten naar de EU te halen, is een zekere harmonisatie van het toelatingsbeleid en meer ruimte voor intra-EU mobiliteit wenselijk. In dat kader is dan ook met instemming van Nederland de EU Blauwe Kaartrichtlijn voor hoog opgeleide migranten van kracht geworden, en staat Nederland ook positief ten opzichte van het voorstel voor de richtlijn inzake de toelating van intra corporate transferees. Wat betreft het voorstel voor de richtlijn inzake de toelating van onderzoekers, studenten, (on)betaalde stagiairs, scholierenuitwisseling, vrijwilligers en au pairs, staat Nederland alleen positief voor een EU-regeling inzake de toelating van onderzoekers en studenten; voor de andere categorieën is er geen noodzaak tot een geharmoniseerd beleid. In de laatste versie van het voorstel zijn deze dan ook optioneel voor de lidstaten.

Bovengenoemde (voorstellen voor) richtlijnen harmoniseren het toelatingsbeleid van de lidstaten tot op zekere hoogte. Tegelijk bieden ze ook de ruimte om naast het EU-beleid een eigen nationaal beleid te voeren (EU Blauwe Kaartrichtlijn) dan wel om op een aantal punten ten gunste van de derdelander af te wijken van de EU-regelgeving (het voorstel voor de richtlijn inzake de toelating van intra corporate transferees en het voorstel voor de richtlijn inzake de toelating van onderzoekers, studenten, (on)betaalde stagiairs, scholierenuitwisseling, vrijwilligers en au pairs). Op deze wijze kan de EU enerzijds beter de mondiale concurrentie om talent aan, terwijl anderzijds lidstaten de ruimte hebben voor een eigen invulling.

Wanneer het gaat om het afgeven van verblijfsvergunningen aan vermogende vreemdelingen c.q. investeerders acht ik, zoals ik in het bovengenoemde VAO van 22 januari jl. heb aangegeven, een EU-beleid niet onwenselijk. De feitelijke situatie in lidstaten en de beleidsmatige verschillen tussen lidstaten zijn dermate groot dat harmonisatie op EU-niveau niet realistisch is.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven