30 573 Migratiebeleid

Nr. 109 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juli 2012

Op verzoek van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel reageer ik hierbij, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, op de brief d.d. 15 maart 2012 van advocatenkantoor Köse betreffende de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Raad van State) over de visumplicht voor Turkse dienstverrichters en zelfstandigen.

In 2009 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) een arrest gewezen in de zaak Soysal1. Deze zaak betrof een klacht van Turkse vrachtwagenchauffeurs die in Duitsland aan de EU-visumplicht waren onderworpen. Op grond van de standstill-bepaling in het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije, mogen vanaf de datum van inwerkingtreding van dat protocol geen nieuwe beperkingen voor het vrij verrichten van diensten en de vrijheid van vestiging worden ingevoerd. Het Hof bepaalde daarom in deze zaak dat een EU-lidstaat geen visumplicht mag opleggen aan Turkse dienstverrichters, als deze visumplicht niet bestond op het moment van inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol. In Nederland was dat op 1 januari 1973. In een brief d.d. 28 januari 2011 was aan de Kamer meegedeeld dat Nederland niet tot de lidstaten behoort die door het Soysal-arrest geraakt werden en dat het visumbeleid ten aanzien van Turkse dienstverrichters ongewijzigd kon blijven. Op 14 maart jl. heeft de Raad van State in de zaak Yilmaz2 echter geoordeeld dat het Nederlandse visumvereiste voor kort verblijf voor deze categorie Turkse onderdanen in strijd is met de standstill-bepaling in het Aanvullend Protocol.

De uitspraak van de Raad van State heeft tot gevolg dat het Nederlandse visumvereiste voor kort verblijf (drie maanden per zes maanden) voor Turkse dienstverrichters en zelfstandigen komt te vervallen. Indien zij voldoen aan alle overige voorwaarden, waaronder voorwaarden met betrekking tot toegang, kunnen zij zonder visum naar Nederland reizen. De visumvrijstelling geldt alleen in geval een Turkse dienstverrichter of zelfstandige een dienst wil komen verrichten in Nederland. De dienstverrichter dient woonachtig te zijn in Turkije en werkzaam bij of eigenaar van een in Turkije gevestigd bedrijf te zijn. De toegang- en visumeisen ten aanzien andere verblijfsdoelen in Nederland, bijvoorbeeld toerisme of familiebezoek, blijven ongewijzigd. Turkse onderdanen die gebruik willen maken van visumvrije toegang zijn aan de grens verplicht om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden hiervoor voldoen. Tevens krijgen zij, zoals gebruikelijk voor onderdanen van derde landen, een stempel bij in- en uitreis. Aan de hand van deze informatie kan eventuele overschrijding van de toegestane verblijfsduur worden geconstateerd.

De Nederlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in Turkije kunnen, op verzoek van de Turkse dienstverrichter, een kosteloze verklaring afgeven waaruit blijkt dat op basis van bewijsstukken is aangetoond dat betrokkene een dienstverrichter is en hierdoor visumvrij naar Nederland kan reizen. De Turkse dienstverrichter is overigens niet verplicht om een dergelijke verklaring aan te vragen. Dit dient te worden gezien als een vorm van facilitatie om de inreis in Nederland te vergemakkelijken en oponthoud aan de grens te voorkomen. Het blijft mogelijk om een Schengenvisum aan te vragen. Een Schengenvisum brengt het voordeel met zich mee dat dit visum geldig is voor kort verblijf in het hele Schengengebied. Er wordt naar gestreefd om de Nederlandse vertegenwoordigingen vanaf 15 augustus 2012 hier bedoelde verklaringen af te kunnen laten geven.

De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. B. M. Leers


X Noot
1

Zaak C-228/06, Mehmet Soysal en Ibrahim Savatli tegen Bundesrepublik Deutschland.

X Noot
2

ABRvS 14 maart 2012, 201102803/1/V3.

Naar boven