nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 september 2006.
Hierbij bied ik u de tweede nota van wijziging inzake het bovenvermelde
voorstel aan.
Tevens wil ik u informeren over de uitkomsten van het overleg met de RECRON
zoals ik uw Kamer na het wetgevingsoverleg op 18 september heb toegezegd.
In essentie betreft het de volgende punten:
1. Bij gebouwen in de recreatiesector is doorgaans sprake van gebouwen
in eigen gebruik. Derhalve is afschrijving mogelijk tot 50% van de
WOZ-waarde van een gebouw.
2. In de recreatiesector zal vaak sprake zijn van een WOZ-waarde voor
het gehele bedrijf, bijvoorbeeld bij de verblijfsrecreatieparken. In dat geval
moet worden bezien, welk gedeelte van de WOZ-waarde moet worden toegerekend
aan (elk van) de gebouwen in het bedrijf en welk gedeelte van de WOZ-waarde
betrekking heeft op andere onroerende zaken.
3. Volgens de RECRON vormt de grond in de recreatiesector vaak een klein
deel van de totale kosten van een gebouw en stijgt de grond, vanwege de bestemming
als recreatie, nauwelijks in waarde. De RECRON stelt ook dat de waarde van
de opstal snel daalt als gevolg van het intensieve gebruik en als gevolg van
wat zij noemen «de vervelingcoëfficiënt».
4. Bij deze uitgangspunten zou de WOZ-waarde tijdens de levensduur van
het gebouw moeten dalen waardoor er meer afschrijving mogelijk is dan tot
50% van de investeringskosten.
5. Als de afschrijving eerder moet worden gestopt dan bij sloop en vervanging,
kan de werkelijke waarde van ondergrond en opstal lager zijn dan de boekwaarde
en 50% van de WOZ-waarde. In dat geval mag belastingplichtige tot die
werkelijke waarde afwaarderen wat leidt tot een aftrekbaar boekverlies.
6. Gegeven de grote diversiteit van situaties bij de concrete bedrijven
in de recreatiesector, vraagt de RECRON zich desondanks af of in de praktijk
de WOZ-waarde wel voldoende zal dalen en er voorts inderdaad gebruik
kan worden gemaakt van de mogelijkheid tot afwaardering naar lagere bedrijfswaarde,
zodat de gevolgen van het wetsvoorstel voor de sector mee zouden vallen.
7. Daarentegen ben ik ervan overtuigd dat de sector meer dan 50%
van de investeringskosten zal kunnen afschrijven en dat de gevolgen van de
afschrijvingsmaatregel gebouwen en zeker die van het wetsvoorstel voor de
sector dan ook zullen meevallen.
8. Gelet op het voorgaande is de gezamenlijke conclusie dat het het beste
is de ontwikkelingen in de praktijk verder aan te zien.
De Minister van Financiën,
G. Zalm