30 560 XI
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 2006 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 juni 2006

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belastmet het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Hoe staat het met de Tijdelijke subsidieregeling energiebesparing huishoudens met lage inkomens 2006? Wordt deze benut c.q. uitgeput?

De 4de tender van de Tenderregeling Energiebesparing Lagere Inkomensgroepen (TELI) voortkomende uit het amendement Samsom, is op 28 april gepubliceerd in de Staatscourant (nr. 83). De regeling is opengesteld op 1 mei 2006. Aanvragen kunnen worden ingediend tot 1 augustus 2006. Het voornemen is om uiterlijk in november 2006 de beschikkingen over de toegewezen subsidies te verstrekken.

De ervaringen bij de 1ste tot en met de 3de tenders leren dat er ruim voldoende geschikte aanvragen binnenkomen om het budget volledig te benutten. Voorzien wordt dat het budget in 2006 volledig zal zijn verplicht.

2

Klopt het dat de financiering van milieurechtshulp ernstig is beperkt en de eis van de toevoeging voor milieu- en bewonersgroepen betekent dat zij een grote eigen bijdrage moeten gaan betalen? Klopt het dat het aantal vergoede uren is teruggebracht? Welke effecten heeft dit op de kwaliteit van de rechtszaken? Is dit wenselijk gezien het belang dat wordt gesteld in burgerparticipatie?

De Minister van Justitie heeft in de Vierde voortgangsrapportage implementatie wijziging stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand aangegeven dat de milieurechtsbijstand per 1 juli 2007 zal worden ingebed in het reguliere stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit betekent dat ook minder draagkrachtige rechtzoekenden of groepen voor milieuzaken een beroep kunnen doen op het juridisch loket of, mocht daartoe een noodzaak bestaan, conform het geldende toevoegingenbeleid op de advocatuur. Van milieu- en bewonersgroepen – zoals voor alle rechtzoekenden – zal een eigen bijdrage verwacht worden wanneer een beroep wordt gedaan op de advocatuur. Een gevolg van de inbedding binnen het reguliere stelsel zal zijn dat de milieurechtsbijstand niet meer gebonden is aan de (beperkte) capaciteit van de huidige milieujuristen. De advocaat zal, zoals gebruikelijk in het stelsel, een forfaitaire vergoeding ontvangen. De periode tot 1 juli 2007 zal worden gebruikt om de budgettaire en de personele aangelegenheden af te stemmen met de huidige en toekomstige milieurechtsbijstandverleners. Uitgangspunt bij de herpositionering is dat de kwaliteit en het gebruik van de rechtsbijstand in milieuzaken op niveau blijft.

Ik ga ervan uit dat met deze positionering de toegang tot de milieurechtsbijstand en in het verlengde hiervan de toegang tot het recht voor elke minder draagkrachtige rechtzoekende in voldoende mate gewaarborgd blijft. Het is bekend dat een groep van milieurechtadvocaten naar aanleiding van de voorgestelde stelselwijziging een knelpuntennotitie «De milieutoevoeging in het reguliere toevoegsysteem» heeft gestuurd naar de Raden voor de Rechtsbijstand. Ik beraad mij hier nog op. Om de vinger aan de pols te houden, zal de Minister van Justitie de effecten van de herpositionering van de milieurechtsbijstand monitoren door middel van de jaarlijkse monitor gesubsidieerde rechtsbijstand. Mocht een jaar na invoering blijken dat toch sprake is van substantiële effecten, dan zal op basis van een analyse van de oorzaken worden bezien op welke wijze hiermee dient te worden omgegaan. Overigens zal ik in het geval dat uit deze jaarlijkse monitor blijkt dat er sprake is van dergelijke ongewenste effecten dan wel van andere knelpunten met betrekking tot de toekomstige milieurechtsbijstandvoorziening, daarover in overleg treden met Justitie.

3

De regeling ter vervangen van de Energie Premieregeling (EPR) die in 2003 is afgeschaft laat nog langer op zich wachten. Indien eerdaags het groene licht komt uit Brussel, kan deze dan gelijk worden opgesteld of moet er dan eerst bij de Najaarsnota geld voor gereserveerd worden?

Op 2 juni 2006 heb ik van de Europese Commissie bericht ontvangen dat het staatssteuntraject is afgerond en de regeling is geaccordeerd. Inmiddels is de opening van de «tijdelijke regeling CO2-reductie gebouwde omgeving 2006» in voorbereiding. Voorzien is publicatie begin juli en openstelling van de regeling medio juli dit jaar.

Budget is onderdeel van de VROM-begroting 2006 en verder. Er behoeft dus geen budget te worden gereserveerd in de Najaarsnota 2006.

4

Kan vanaf 2001 een overzicht worden gegeven van de vorderingen betreffende de huursubsidie/toeslag en het deel hiervan dat als niet invorderbaar is en wordt afgeschreven?

kst-30560-XI-4-1.gif

Bovenstaand overzicht geeft de situatie medio eind 2005 weer van ingestelde en ontvangen huursubsidie vorderingen. De 3e kolom geeft de feitelijk definitief buiten invordering gestelde zaken (DBI) en de 4e kolom de kwijtscheldingen weer.

Per saldo is eind 2005 nog circa € 88 miljoen van de in de jaren 2002 tot en met 2005 ingestelde vorderingen nog niet volledig ontvangen (24%). Voor het jaar 2001 is geen specificatie van de buiten invorderingstellingen of kwijtscheldingen voorhanden. Van de vorderingen die vóór 2002 zijn ingesteld staat nog een saldo open van circa € 36 miljoen.

Het totale bestand vorderingen telt eind 2005 circa 240 000 vorderingen ad € 125 miljoen.

5

Kan een toelichting worden gegeven op de analyse van de gesignaleerde trendbreuk betreffende de toename van de categorie huishoudens met een huurtoeslag en de toename van het aandeel huishoudens met een lager inkomen in deze categorie? Gaarne een tekstuele en grafische weergave van de verwachtte en gerealiseerde ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaren. Daar waar verwachting en realisatie uiteen lopen gaarne een toelichting. Ook de andere twee oorzaken van de overschrijding – hoger minimaal huurniveau en extra middelen voor huishoudens waarvoor een lager inkomen is geadviseerd – erbij betrekken.

De meest recente raming van het aantal huishoudens ligt 18 duizend hoger dan de raming voor de begroting van 2006. Dit is een procentueel verschil van circa 1,8%. Een belangrijk deel van de toename kan worden toegeschreven aan de toename van het aantal huishoudens, waarvan de aanvraag voor het volgende subsidiejaar wordt gecontinueerd. Het gaat hierbij om een toename van circa 16 duizend huishoudens.

De oorzaak van de gesignaleerde trendbreuk in de ontwikkeling van het aantal huishoudens met een minimuminkomen is gelegen in een doorzettende economische recessie en tegelijkertijd maatregelen in de fiscale sfeer die van invloed zijn op de hoogte van het rekeninkomen van de huurtoeslag bij met name ouderenhuishoudens. Er heeft verruiming van de regeling buitengewone uitgaven plaatsgevonden. Als gevolg hiervan daalt het rekeninkomen voor de huurtoeslag, waardoor meer huishoudens een minimuminkomen hebben.

Grafische weergave van de verwachte en gerealiseerde ontwikkelingen van de afgelopen vijf jaar

kst-30560-XI-4-2.gif

Toelichting bij de grafiek

In bovenstaande grafiek is voor huishoudens met huurtoeslag en huishoudens met huurtoeslag op basis van een minimuminkomen zowel de geraamde ontwikkeling als de gerealiseerde ontwikkeling weergegeven. Uit de grafiek valt op te maken dat er voor zowel het totaal aantal huishoudens als het aantal huishoudens met een minimuminkomen lichte over- en onderschattingen zijn opgetreden.

Tekstuele toelichting van de afwijkingen

Ontwikkeling van het aantal huishoudens

De ramingen van de ontwikkelingen van de aantallen huishoudens wordt in belangrijke mate gebaseerd op de niveaus van het laatste gerealiseerde jaar. Bij de raming voor de 1e suppletore begroting is 2006 dus het hogere gerealiseerde volume van zowel het totaal aantal huishoudens als het aantal huishoudens met een minimuminkomen van 2005 aanleiding geweest om de raming opwaarts bij te stellen.

Omdat elk jaar aanpassing van de raming in belangrijke mate wordt gebaseerd op de meest recente realisatiegegevens, werken stijgingen en dalingen van de aantallen, bijvoorbeeld als gevolg van economische recessie respectievelijk opleving, vertraagd door in de geraamde ontwikkeling van de volumes. Hierdoor ontstaan steeds lichte afwijkingen tussen geraamd en gerealiseerd.

De beschreven vertraagde aanpassing van de raming geldt ook voor het aantal huishoudens met en minimuminkomen. De ontwikkeling van de omvang van deze groep laat vanaf 2002 een duidelijk stijgend verloop zien overeenkomstig de economisch ontwikkeling. Hierbij speelt tevens, voor met name ouderenhuishoudens, de genoemde verruiming van de regeling buitengewone uitgaven een rol.

Minimale (nominale) huurniveau

De bijstelling van de raming voor de 1e suppletore 2006 voor wat betreft de nominale gemiddelde huurprijsstijging wordt gebaseerd op het verschil tussen raming en realisatie van de huurstijging van het subsidiejaar 2004/2005. De geraamde landelijke gemiddelde huurstijging voor de periode 2004/2005 bedroeg circa 3,5%. De gemiddelde stijging voor de huursubsidiepopulatie in dezelfde periode bedroeg 3,8%. Deze bijstelling van de gemiddelde huurniveaus in de raming werkt door in 2006.

Advisering inkomen lager inkomensgroepen

Voor het subsidiejaar 2006, het eerste jaar van de huurtoeslag, uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen, wordt de hoogte van de bijdrage voor het eerst bepaald (op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) aan de hand van het actuele inkomen. Omdat het rekeninkomen over 2006 nog niet bekend is, wordt de huurtoeslag uitbetaald op basis van het geschatte inkomen.

Voor categorieën met een voorspelbare inkomensontwikkeling is een geschat rekeninkomen geadviseerd. Hierbij traden technische beperkingen op bij de uitvoering, waardoor voor een categorie een te lage indexering van het inkomen is geadviseerd, zodat een te hoog bedrag zou worden uitbetaald. Bij definitieve vaststelling van het inkomen over 2006 zal de definitieve hoogte van de huurtoeslag worden vastgesteld. Het te veel uitbetaalde bedrag zal worden teruggevorderd.

6

Wat is het relatieve gewicht van de vier genoemde oorzaken voor de overschrijding van de uitgaven voor de huursubsidie en huurtoeslag? Met andere woorden, welke oorzaken zorgen voor de welke mutatie op deze post? Wat is de raming voor de hoogte van de terug te vorderen (te hoog vastgestelde) huurtoeslagen?

De mutatie op de post huursubsidie en huurtoeslag bedraagt voor 2006 ruim € 55 miljoen. Dit is het saldo van een aantal bijstellingen naar boven en een aantal opwaartse en een aantal neerwaartse bijstellingen in de uitgaven van de huursubsidie en huurtoeslag. De belangrijkste vier opwaartse bijstellingen zijn, in volgorde van budgettaire grootte:

Hoger aantal huishoudens, € 21 mln.

Gemiddeld hogere huurontwikkeling, € 13 mln.

Toegenomen aandeel huishoudens met lage inkomens, € 12 mln.

Extra uit te betalen middelen door de belastingdienst/Toeslagen: € 12 mln.

Deze laatst genoemde € 12 miljoen is tevens de meest recente raming voor het terug te vorderen bedrag in 2006 aan te hoog vastgestelde huurtoeslagen. Deze extra middelen zijn door de Belastingdienst/Toeslagen uitbetaald, omdat vanwege technische beperkingen voor een groep huishoudens een te laag inkomen is geadviseerd.

7

Waarop is de verwachting gebaseerd dat de overschrijding op de post huursubsidie en de huurtoeslag een dalend verloop zal hebben voor de opeenvolgende komende begrotingsjaren?

De overschrijding op de post huursubsidie en huurtoeslag laat een dalend verloop zien. Dit verloop is met name toe te schrijven aan de effecten van het nieuwe huurbeleid. Verwacht wordt dat er uitstroom zal plaatsvinden als gevolg van verhuizingen. Verder draagt ook de aanpassing van de raming aan de meest recente macro-economische inzichten uit het CEP2006, bij aan het dalende verloop van de uitgaven in de jaren na 2006.

8

Kan de Kamer inzage krijgen in de wijze waarop de regering de uitstroom (als gevolg van het nieuwe huurbeleid) heeft becijferd, waardoor een verlaging van de raming gerechtvaardigd is? Kan in algemene zin inzage worden gegeven in de wijze waarop de verplichtingen voor de huurtoeslag voor de jaren 2007 t/m 2010 zijn berekend?

Het nieuwe huurbeleid heeft tot gevolg dat huishoudens met huurtoeslag die een huis bewonen met een WOZ-waarde boven de liberalisatiegrens (het overgangsgebied) en na verhuizing wederom een woning betrekken in een woning met een WOZ-waarde boven de liberalisatiegrens niet zondermeer in aanmerking komen voor huurtoeslag. Er vindt dus uitstroom plaats uit het duurdere deel van de huurwoningvoorraad als gevolg van verhuizing. Dit effect van de modernisering van het huurbeleid is beschreven in het rapport van ABF Research «De effecten van een nieuw stelsel voor huurprijzen», dat naar uw Kamer is gestuurd, d.d. 22 december 2005.

Bij het bepalen van de omvang van de uitstroom is uitgegaan van ervaringsgegevens met betrekking tot het percentage verhuizingen per periode. Verder zijn aannames gedaan over het deel verhuizingen dat naar de gereguleerde sector zal verhuizen en het deel dat een woning zal betrekken met een WOZ-waarde boven de liberalisatiegrens en een huurcontract zal krijgen waarin vrijwillige regulering van de huurprijs wordt opgenomen. Deze huishoudens kunnen hun huurtoeslag behouden.

De uitkomsten van de ramingen per subsidiejaar worden voor de verplichtingen anders verdeeld over de begrotingsjaren dan de uitgaven. De verplichtingen voor een subsidiejaar worden grotendeels (circa 90–95%) in de decembermaand die er aan voorafgaat aangegaan. Het resterende deel van de verplichtingen wordt aangegaan in het toeslagjaar.

9

Worden de uitvoeringskosten voor huurliberalisatie van € 3,5 miljoen eveneens betaald vanuit de Betaalbaarheidsheffing? Hoe verhouden zich de uitvoeringskosten van de huurliberalisatie van € 3,5 miljoen en de Betaalbaarheidsheffing van euro 0,8 miljoen zich tot de uitvoeringskosten van het nieuwe huurbeleid van € 7 miljoen?

Naast uitgaven voor de huurtoeslag worden vanuit de betaalbaarheidsheffing ook de kosten van uitvoering van de Wet betaalbaarheidsheffing huurwoningen betaald. In tegenstelling tot wat in de toelichting op de mutatie van € 3,5 mln. is vermeld, wordt deze mutatie gecompenseerd binnen de budgettaire kaders van de VROM-begroting. Derhalve is deze mutatie geen onderdeel van de bij de ontvangsten opgenomen mutatie van in totaal € 7 miljoen benodigd voor de uitvoering van de Wet betaalbaarheidsheffing huurwoningen. De bij de uitgaven opgenomen mutatie van € 0,8 mln. maakt hier wel deel van uit.

Inmiddels is duidelijk geworden dat de geraamde uitvoeringskosten voor de Belastingdienst zelf voor de Wet betaalbaarheidsheffing huurwoningen tussen de € 2 en de 2,5 miljoen bedragen. Daarnaast wordt gerekend met € 5 miljoen voor de kosten die verband houden met het gebruik van de WOZ-gegevens.

10

Op basis van welke concrete informatie is de ontvangstenraming op artikel 3 bijgesteld? Wat zijn de belangrijkste oorzaken voor de niet-invorderbaarheid van de nog openstaande vorderingen/restituties?

Als gevolg van de gewijzigde omstandigheid dat de huursubsidie inspanningen bij het ministerie VROM worden beëindigd, dient overdracht plaats te vinden van de restproblematiek van het incassobeheer. Ter voorbereiding op dit proces is een analyse uitgevoerd naar de invorderbaarheid van de huursubsidievorderingen. Vooruitlopend op de behandeling van de individuele gevallen is besloten een begrotingscorrectie uit te voeren. Voor de tot en met 2005 ingestelde vorderingen wordt ingeschat dat een deel niet in te vorderen zal zijn. Dit betreft reeds in het verleden voorlopig buiten invordering gestelde gevallen (als gevolg van onvoldoende financiële draagkracht), overlijdensgevallen en emigraties. Overige niet betaalde gevallen worden opnieuw aangeschreven en eventueel met inschakeling van de belastingdeurwaarder geïncasseerd.

Zoals uit beantwoording van vraag 4 duidelijk wordt, is eind 2005 nog circa € 125 miljoen van de ingestelde vorderingen nog niet ontvangen. Deels betreft het lang lopende invorderingstrajecten die in de komende jaren via automatische incasso zullen worden afgewikkeld.

Er is ook een deel met hardnekkige betalingsonwilligen. Redenen waarom deze groep dubieuze debiteuren niet eerder buiten invordering is gesteld zijn:

• In de afgelopen jaren is op aangeven van de kamer de prioriteit gelegd bij het tijdig en correct uitbetalen van de huursubsidiegelden.

• De beleidsmatige prioriteit bij het invorderingstraject heeft tot 2005 gelegen bij het maximaliseren van de ontvangsten.

• Naar nu achteraf blijkt te groot is de invorderbaarheid van de moeilijke gevallen te optimistisch ingeschat.

De richtlijnen voor definitief buiten invorderingstelling hebben ertoe geleid dat de afschrijvingsproblematiek zich heeft opgehoopt.

11

Is er met de mutatie op de Post Clean Development Mechanism (CDM) van € 48 miljoen sprake van een intensivering op de post? Als sprake is van een intensivering op de CDM-post, wat is de herkomst van de financiële middelen die daarvoor worden gebruikt?

Nee, er is geen sprake van een intensivering op de post.

Het oorspronkelijke CDM-budget bedroeg € 402 mln. In verband met de stijgende marktprijzen wordt vanuit de algemene middelen dit budget met € 48 mln. verhoogd, teneinde in staat te blijven de doelstelling van 67 Mt te realiseren.

12

Kan uit de opname van de incidentele subsidies op artikel 7 en 8 worden afgeleid, dat deze subsidies in eerste instantie niet pasten binnen de financiële en/of programmatische kaders van de begroting 2006? Op basis waarvan is alsnog besloten deze subsidies toe te kennen?

De incidentele subsidies passen wel binnen de beleidsdoelstellingen.

Deze subsidies zijn in de 1e suppletore begroting 2006 opgenomen omdat er enerzijds voor enkele van deze subsidies geen specifieke subsidieregeling bestaat en anderzijds is door middel van herprioritering budget vrijgemaakt teneinde de incidentele subsidie toe te kunnen kennen.

13

Waarom zijn voor de verbetering van de lokale luchtkwaliteit geen middelen opgenomen in de suppletore begroting, aangezien eerder is aangegeven dat hiervoor € 400 miljoen beschikbaar zou komen?

De genoemde € 400 mln. wordt verdeeld over de begrotingen van VROM, LNV, V&W en Financiën. Binnen dit bedrag is € 90 mln. in het FES gereserveerd voor lokale luchtkwaliteit. Dit bedrag wordt bij de Ontwerpbegroting 2007 op artikel 8 bijgeboekt.

Vanuit de € 400 mln. wordt in deze suppletore begroting € 8,1 mln. voor luchtwassers aan artikel 7 toegevoegd en € 189 mln. voor bronmaatregelen in het verkeer aan artikel 8 (beide bedragen zijn over een aantal jaren uitgefinancierd).


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD), Lenards (VVD), Krähe (PvdA) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Knops (CDA), Vendrik (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Vergeer (SP), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD), Van der Sande (VVD) en Crone (PvdA).

Naar boven