Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30560 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 30560 nr. 4 |
Vastgesteld 15 juni 2006
De vaste commissie voor Financiën1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over bovenvermelde nota. De minister van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 juni 2006. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Welke budgetflexibiliteit is er in de afzonderlijke suppletore begrotingswetten (in welke mate is het budget op de beleidsartikelen juridisch verplicht)?
Waarom wordt in sommige suppletore wetten geen inzicht gegeven in de budgetflexibiliteit, ondanks de toezegging gedaan antwoord op vraag 5 over de voorjaarsnota van 2005? Kan er een overzicht worden gegeven van de budgetflexibiliteit per suppletore wet of kan er aangegeven worden hoe er in de suppletore wetten inzicht wordt gegeven in de budgetflexibiliteit?
Op welke wijze is dit in de Rijksbegrotingvoorschriften uitgewerkt? Kan een overzicht gegeven worden van alle suppletore wetten waarin duidelijk wordt of – en zo ja – hoe inzicht wordt gegeven in de budgetflexibiliteit van de gewijzigde begroting 2006?
Presentatie van de budgetflexibiliteit is in de Rijksbegrotingsvoorschriften – in aansluiting op de bepaling ter zake in artikel 5, lid 3, punt c, van de Comptabiliteitswet 2001 – gekoppeld aan een begrotingsartikel (beleidsartikel) en niet aan (het totaal van) een suppletore begrotingswet.
De toelichting bij elk beleidsartikel in een suppletore begroting behoort een tabel Budgettaire gevolgen van beleid te bevatten, waarin de budgetflexibiliteit (de mate waarin het programmabudget juridisch is verplicht) is opgenomen.
De budgetflexibiliteit is niet in alle suppletore begrotingen en bij alle beleidsartikelen is opgenomen. Dat is niet conform de voorschriften. Ik zal dit punt extra onder de aandacht van mijn ambtgenoten brengen en daarop ook extra toezicht laten uitoefenen.
Kan op begrijpelijke wijze uitgelegd worden wat de kern is van de bepalingen inzake de gewijzigde (accountants)controle op de begroting, zoals die in vele suppletore wetten in artikel 3 of 4 is opgenomen? Wat gaat er in 2006 concreet veranderen in de wijze van controleren en rapporteren ten opzichte van voorgaande jaren? Is deze bepaling voor alle suppletore wetten identiek van toepassing?
Kan uitgelegd worden wat de kern is van de bepalingen inzake de gewijzigde (accountants)controle op de begroting, zoals die in vele suppletore wetten in artikel 3 of 4 is opgenomen? Wat gaat er in 2006 concreet veranderen in de wijze van controleren en rapporteren ten opzichte van voorgaande jaren? Is deze bepaling voor alle suppletore wetten identiek van toepassing?
Op 22 december 2004 heeft de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer het kabinetsstandpunt toegezonden over het rapport «Verantwoordelijkheid en verantwoording» van de werkgroep die was ingesteld in het kader van het interdepartementale beleidsonderzoek naar regeldruk en controletoren (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 950, nr. 1). Op 2 en 3 maart 2005 vond hierover overleg plaats met de commissie voor de Rijksuitgaven. De Minister van Financiën heeft de daarbij gemaakte afspraken vastgelegd in zijn brief van 9 maart 2005 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004–2005, 29 949 en 29 950, nr. 5). Onderdeel van het kabinetsstandpunt en de met de Kamer gemaakte afspraken is dat de ministers vanaf 2006 in het departementale jaarverslag over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering zullen rapporteren in de bedrijfsvoeringsparagraaf. De departementale auditdiensten zullen in de accountantsverklaring niet langer zelf rapporteren over onrechtmatigheden, maar in de verklaring wel een oordeel uitspreken over de getrouwheid van de in het jaarverslag opgenomen rapportage over onrechtmatigheden. De auditdiensten blijven op dezelfde wijze de rechtmatigheid van de begrotings- uitvoering controleren, alleen de wijze van rapporteren wordt anders. De ministers gaan vanaf 2006 in de bedrijfsvoeringsparagraaf in ieder geval rapporteren over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering, de totstandkoming van de beleidsinformatie in het departementale jaarverslag en de al langer verplichte thema’s financieel en materieel beheer. Verslag wordt gedaan van opmerkelijke zaken in de bedrijfsvoering. Zodoende wordt de informatieverstrekking aan de Tweede Kamer beter.
Het bovenstaande vergt wijziging van de Comptabiliteitswet 2001 (CW 2001). Deze wijziging vormt een onderdeel van de aanpassing van de CW 2001 aan enkele recente ontwikkelingen, waarover de Minister van Financiën de Tweede Kamer op korte termijn een nota zal toezenden. Om vooruitlopend op deze aanpassing de toezeggingen aan de Kamer gestand te kunnen doen, is in het wetslichaam van de suppletore begrotingen een wetsartikel opgenomen waarmee de met het bovenstaande samenhangende afwijking van artikel 66, vijfde en zesde lid, van de CW 2001 voor het jaar 2006 wordt bewerkstelligd. Voor het jaar 2007 zal dit worden bewerkstelligd via een wetsartikel in de ontwerp-begrotingen 2007.
De bepaling hoeft niet in alle suppletore wetten te worden opgenomen, namelijk niet in die met betrekking tot de hoofdstukken I, II, IV, IXA en de begrotingsfondsen. Deze hoofdstukken en begrotingsfondsen beschikken niet over een eigen afzonderlijke auditdienst, maar de controle vindt plaats door de betrokken departementale auditdienst. Voldoende is om de bepaling per departementale auditdienst één maal (voor het jaar 2006) te regelen via de departementale suppletore begroting.
Kan de regering aangeven hoe zij de toegezegde verlaging van de MEP vorm gaat geven?
Per 1 januari 2007 zal het MEP-tarief worden afgeschaft. Vooruitlopend op deze maatregel zal in 2006 in het kader van het koopkrachtbeeld een tegemoetkoming van € 52 per aansluiting worden gegeven. Uitgangspunten bij de vormgeving zijn de zichtbaarheid van de maatregel voor de burger en beperkte uitvoeringskosten.
Kan de regering een overzicht geven van de inkomenseffecten van het zogenaamde fiscaliseren van de AOW?
In het antwoord is uitgegaan van volledige fiscalisering in 1 keer zonder compensatie.
De AOW-premie bedraagt 17,9%. De AOW-premie wordt geheven over de eerste twee schijven. Deze lopen in 2006 tot en met een inkomen van € 30 631. In onderstaande tabel worden voor alleenstaande AOW-ers en AOW-paren de inkomenseffecten weergegeven van directe en volledige fiscalisering, zonder compensatiemaatregelen voor het jaar 2006. Dit betekent dat het tarief eerste en tweede schijf voor AOWers met 17,9% stijgt. AOW-ers op minimumniveau ondervinden in principe nauwelijks effect van de fiscalisering aangezien door de netto-netto koppeling de bruto AOW wordt verhoogd. Aangezien in de standaardkoopkrachtplaatjes eveneens rekening wordt gehouden met de aftrek voor buitengewone uitgaven treedt bij deze groep een licht voordeel op aangezien na fiscalisering de buitengewone uitgaven tegen een hoger marginaal tarief afgetrokken worden. Voor AOWers met een hoger aanvullende pensioen dan deze standaardhuishoudens loopt het negatieve effect op. De grootste inkomensverliezen – tot – 16% – treden op bij AOWers met een (individueel) inkomen rond 30 631 (lengte eerste schijf en tweede schijf). De lastenverzwaring bedraagt per saldo € 2 miljard.
Tabel Presentatie inkomenskengetallen
Inkomenseffect 2006 | ||
---|---|---|
AOW (alleenstaand) | AOW (paar zk) | |
Sociaal minimum | 1 | 1¾ |
AOW+2500 | – 3 | – 1½ |
AOW+5000 | – 6¾ | – 4 |
AOW+7500 | – 9¼ | – 5¾ |
AOW+10 000 | – 11 | – 7½ |
AOW+15 000 | – 13¼ | – 10¼ |
AOW+20 000 | – 14 | – 12¼ |
AOW+25 000 | – 12½ | – 13 |
In het beleidsplan «Aanval op de Uitval» wordt een tiental maatregelen aangekondigd ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten. Welke maatregelen uit het genoemde beleidsplan krijgen in de Voorjaarsnota hun beslag? Op welke wijze wordt in de Voorjaarsnota bijvoorbeeld handen en voeten gegeven aan het versterken van mentoring en coaching (maatregel 6 uit «Aanval op de Uitval») en welke bedrag hoort daarbij?
De navolgende maatregelen uit het beleidsplan «Aanval op de uitval» krijgen in de Voorjaarsnota hun beslag.
In het kader van het kabinetsstandpunt over het IBO MBO is structureel extra geld (€ 30 miljoen in 2006 oplopend tot € 103 miljoen vanaf 2009) beschikbaar voor versterking van begeleiding van zorgleerlingen in het MBO, maatwerk voor (potentiële) voortijdige schoolverlaters in het mbo en zorgadviesteams in het MBO.
2. Verlenging volledige leerplicht tot 18e verjaardag:
De huidige partiële leerplicht voor 17-jarigen blijkt in de praktijk niet handhaafbaar omdat er slecht zicht is op deze doelgroep. Daarom wordt deze vervangen door een volledige leerplicht tot 18 jaar met ingang van het schooljaar 2007/2008. Voor een effectieve uitvoering van deze maatregel is extra aanbod aan onderwijs, versterking van de handhaving (o.a. samenwerking tussen de gemeentelijke leerplicht en Regionale Meld- en Coördinatie-functie) en een betere registratie van verzuim en voortijdig schooluitval nodig (aansluitend bij het onderwijsnummer). Hiervoor komt in 2006 € 16 miljoen beschikbaar, oplopend tot ca. € 130 miljoen structureel vanaf 2008. Deze middelen worden verantwoord op de artikelen 3 voortgezet onderwijs, 4 beroepsonderwijs en volwasseneneducatie en 11 studiefinanciering van de OCW-begroting.
3. Convenanten met top 12 RMC-regio’s:
Om het aantal voortijdige schoolverlaters (VSV-ers) op korte termijn te verminderen worden in 2006 met de 12 RMC-regio’s met het hoogste aantal vsv’ers convenanten afgesloten om tot minimaal 10% vermindering van het aantal vsv’ers te komen aan het einde van schooljaar 2006/2007 ten opzichte van 2004/2005. Eind 2007 worden de resultaten en aanpak van deze eenmalige impuls geëvalueerd. Hiervoor is in totaal € 16 miljoen beschikbaar verdeeld over de jaren 2006 en 2007. Van deze € 16 mln is € 15 mln beschikbaar voor de afsluiting van de convenanten. Er is € 1 mln is gereserveerd voor mentoring en coaching (39 RMC’s à € 20 000) en (in totaal) eenmalig een bedrag van € 50 000.
4. Stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers:
Het kabinet stelt, conform de afspraken uit de «Werktop», vanaf 2006 structureel € 35 mln extra beschikbaar voor 20 000 extra stage- en simulatieplaatsen voor jongeren die moeilijk zo’n plaats kunnen vinden. Deze middelen kunnen ingezet worden voor de werving van stageplaatsen, extra begeleiding van deze jongeren op de stageplaats en opleidingen/ondersteuning van praktijkleermeesters. Mbo’s, kenniscentra en bedrijven moeten dit onderling verder uitwerken.
Wat zijn de effecten van de voorgenomen maatregelen in de Voorjaarsnota op de koopkracht van de verschillende groepen?
Kan, aangezien koopkracht ondersteuning een belangrijk doel is van deze Voorjaarsnota, worden aangegeven wat de effecten zijn van de maatregelen uit deze Voorjaarsnota op de koopkracht en dan speciaal op de koopkracht van specifieke groepen die extra ondersteuning krijgen?
In het standaard koopkrachtbeeld zijn de volgende twee maatregelen zichtbaar. Vooruitlopend op de afschaffing van het afnemerstarief van elektriciteit uit hoofde van de MEP (Milieukwaliteit Elektriciteit Productie) in 2007, wordt in 2006 een tegemoetkoming van 52 euro gegeven. Daarnaast heeft het kabinet besloten een wetsvoorstel in te dienen om de neerwaartse aanpassing van de zorgtoeslag niet te doen plaatsvinden. De inkomenseffecten hiervan zijn in onderstaande tabel te zien (afgerond op kwarten waardoor «voor VJN»+»effecten VJN» niet altijd gelijk is aan «na VJN»).
Koopkracht 2006 voor VJN | Effecten VJN | Koopkracht 2006 na VJN | |
---|---|---|---|
Actieven | |||
Alleenverdiener mk | |||
modaal | 1¼ | 2/4 | 1¾ |
2*modaal | 52/4 | ¼ | 5¾ |
Tweeverdiener | |||
modaal + ½*modaal mk | 2/4 | ¼ | 2/4 |
2*modaal + ½*modaal mk | 32/4 | 0 | 32/4 |
modaal + modaal zk | 1 | ¼ | 1 |
2*modaal + modaal zk | 2/4 | 0 | 2/4 |
Alleenstaande zk | |||
WML | 1 | ¾ | 1¾ |
modaal | 1 | ¼ | 1¼ |
2*modaal | 0 | ¼ | ¼ |
Alleenstaande ouder | |||
WML | ¾ | 2/4 | 12/4 |
modaal | 1¼ | ¼ | 12/4 |
Inactieven | |||
Sociale minima | |||
paar mk | 2 | 1 | 3 |
alleenstaande | ¼ | 1 | 1¼ |
alleenstaande ouder | 12/4 | ¾ | 2¼ |
AOW (alleenstaand) | |||
sociaal minimum | 2¼ | 1 | 3¼ |
AOW + 5000 | 2 | ¾ | 2¾ |
AOW (paar zk) | |||
sociaal minimum | ¾ | 1 | 1¾ |
AOW + 10 000 | 52/4 | ¾ | 6¼ |
In aanvulling daarop wordt een aantal maatregelen genomen die niet zichtbaar zijn in het standaard koopkrachtbeeld, maar wel ondersteuning bieden voor specifieke groepen. Personen met een ANW-uitkering zullen in 2006 een toeslag ontvangen ter grootte van 116 euro bruto per persoon per jaar. De modernisering van het huurbeleid wordt uitgesteld van 1 juli 2006 naar 1 januari 2007, waardoor er in 2006 lagere huurstijgingen resulteren.
Is het waar dat de sterke economische groei in 2006 voor een aanzienlijk deel wordt verklaard door de relatief lage groei in 2005 (o.a. vanwege de sterke daling van het beschikbaar inkomen in 2005)?
Welke incidentele factoren drukten de economische groei in 2005, waardoor het groeicijfer voor 2006 t.o.v. 2005 zo hoog is?
De groei in 2005 was relatief laag. Dit werd mede veroorzaakt door een terugval in de internationale economische groei. Daarnaast speelt de daling van het beschikbaar inkomen mee, alsmede enkele incidentele factoren, zoals het feit dat in 2004 relatief veel aardgas werd uitgevoerd en dat 2005 twee werkdagen minder had (CEP 2006, blz. 16). Het aantrekken van de groei in 2006 wordt vooral verklaard door het herstel van de investeringen, de uitvoer en de overheidsbestedingen. Zie ook tabel 3.7 uit CEP 2006.
De Nederlandse economie groeit in 2006 sneller dan het EU-gemiddelde. Hoe was dat in de afgelopen 3 jaar?
Onderstaande tabel laat het overzicht van de groei in de EU en Nederland zien.
2003 | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
---|---|---|---|---|---|
Groei Nederland (2006/2007: raming CEP) | – 0,1 | 1,7 | 1,1 | 2¾ | 3 |
Eurogebied (spring forecast) | 0,7 | 2,0 | 1,3 | 2,1 | 1,8 |
Gemiddelde EU-25 (spring forecast) | 1,2 | 2,4 | 1,6 | 2,3 | 2,2 |
Welke incidentele factoren drukten de economische groei in 2005, waardoor het groeicijfer voor 2006 t.o.v. 2005 zo hoog is.
Zie vraag 7.
Door het Hoofdlijnenakkoord groeide de economie per jaar 0,2% minder, raamde het CPB destijds. Is die raming juist gebleken?
Deze 0,2% betrof een raming van het CPB bij de doorrekening van het hoofdlijnenakkoord (CPB 2003/46). Achteraf kan niet worden vastgesteld of dit juist was. Wel geldt dat op basis van de huidige ramingen de groei over de periode 2004–2007, gemiddeld genomen uitkomt op 2%, wat gelijk is aan de raming in de doorrekening (inclusief beleid).
Kan, aangezien koopkracht ondersteuning een belangrijk doel is van deze Voorjaarsnota, worden aangegeven wat de effecten zijn van de maatregelen uit deze Voorjaarsnota op de koopkracht en dan speciaal op de koopkracht van specifieke groepen die extra ondersteuning krijgen?
Zie vraag 6.
Wanneer wordt bekend op welke manier de MEP-teruggave wordt gedaan? Wanneer zal het geld worden teruggegeven?
De Minister van Economische Zaken zal voor het zomerreces de Kamer informeren over de wijze waarop de uitkering in het kader van de MEP zal plaatsvinden. De uitkering van € 52 is thans voorzien in het najaar 2006. De exacte timing van uitbetaling zal in de brief aan de Kamer worden meegenomen.
Is het waar dat de koopkrachtmeevaller vanwege de lagere nominale zorgpremie omslaat in een koopkrachttegenvaller voor de burgers volgend jaar omdat zij dan de bedrijven moeten compenseren voor de te hoge bijdrage in 2006?
Onderdeel van de ZVW is dat 50% van de premie-inkomsten wordt gefinancierd door inkomensafhankelijke bijdragen (IAB) en de overige 50% wordt gefinancierd door nominale premie plus de rijksbijdrage voor kinderen. Doordat in 2006 de nominale ziektekostenpremie lager uitvalt dan in september 2005 was geraamd, maar het percentage voor de inkomensafhankelijke bijdrage al wel volgens die septemberraming was vastgesteld, bedraagt de geschatte opbrengst van de inkomensafhankelijke bijdrage in 2006 onbedoeld meer dan 50% van de totale premie-inkomsten. Dat wordt volgens de wet in 2007 gecorrigeerd waardoor de inkomensafhankelijke premie lager zal uitvallen dan anders het geval zou zijn geweest. Verzekeraars ontvangen hierdoor minder via de IAB. Mogelijk reageren zij hierop door hun nominale premie hoger vast te stellen dan anders het geval zou zijn.
Dit leidt niet voor iedereen tot een koopkrachttegenvaller. De lage inkomens zullen zelfs profiteren. Voor een hogere nominale premie worden mensen met een zorgtoeslag volledig gecompenseerd. Zij ondervinden hiervan dus geen nadeel (in 2006 hadden mensen met een zorgtoeslag wel een voordeel van een lagere premie omdat het kabinet heeft besloten de teveel betaalde zorgtoeslag niet terug te vorderen). Tegelijkertijd hebben zij een voordeel van een lagere inkomensafhankelijke premie omdat zij hierdoor minder belasting betalen (voor de mensen voor wie de werkgever de bijdrage betaalt) of omdat zij een minder hoog gereduceerd inkomensafhankelijk tarief betalen (voor mensen zonder werkgever). Hogere inkomens, zonder recht op de zorgtoeslag, worden niet gecompenseerd voor de hogere nominale premie. Zij zullen echter ook profiteren van de lagere inkomensafhankelijke bijdragen. Of het samengenomen effect positief of negatief is hangt van een aantal factoren af (hoogte inkomen, leefsituatie, precieze stijging premie en IAB-tarief).
Of de uiteindelijke premies in 2007 lager of hoger uitvallen dan in 2006 is (ook) afhankelijk van andere factoren zoals de totale zorgkosten en de concurrentiestrijd tussen verzekeraars.
Waarom vermeldt de regering dat uitvoering wordt gegeven aan het amendement Noorman-den Uyl én dat er 25 miljoen extra wordt besteed aan schuldhulpverlening? Gaat het om twee verschillende zaken?
Met aannemen van het amendement Noorman-den Uyl is voor 2006 extra € 25 mln beschikbaar gekomen voor schuldhulpverlening. Het amendement heeft echter alleen betrekking op het begrotingsjaar 2006. Het kabinet heeft in het voorjaar besloten om deze intensivering (geleidelijk aflopend tot € 19 mln) door te trekken tot en met 2009.
Mag worden aangenomen dat in 2009 een bedrag van 3 miljard van de EU wordt terugontvangen (voor 2007–2008–2009) en dat dit zal worden teruggestort in het FES, zodat met de voorfinanciering van de lastenverlichting geen tekort ontstaat?
Bij succesvolle afronding van de ratificatieprocedure zal de afdracht aan de Europese Unie in 2009 inderdaad éénmalig 3 miljard lager zijn dan in de meerjarencijfers van de Miljoenennota 2006 werd geraamd. Dit bedrag is opgebouwd uit de korting op de afdracht 2009 en de verrekening van de korting op de afdrachten 2007 en 2008. De precieze bedragen zullen worden gepresenteerd in de meerjarencijfers van de Miljoenennota 2007. Besluitvorming over de begroting 2009 valt buiten deze kabinetsperiode.
Welke projecten worden uitgesteld door de voorfinanciering van de lastenverlichting uit het FES?
Er worden geen projecten uitgesteld aangezien het om nog niet bestede middelen gaat. Er is in het FES voldoende ruimte aanwezig voor de te voorziene projecten.
Op welke uitgaven in Nederland wordt door de EU bezuinigd om de EU-afdracht van Nederland te kunnen verlagen?
Op geen enkele uitgaven in Nederland wordt door de EU bezuinigd om de EU-afdracht van Nederland te kunnen verlagen. De verlaging van de NL afdrachten in de periode 2007–2013 wordt niet veroorzaakt door lagere EU-uitgaven, maar door afspraken over de financiering van die EU-uitgaven door de lidstaten als geheel. Het totale uitgavenniveau van de EU stijgt in de jaren 2007–2013, maar het Nederlandse aandeel in de financiering daalt als gevolg van de korting op de afdrachten die Nederland bedongen heeft. Het resultaat is lagere Nederlandse afdrachten.
Van een specifieke daling van EU-uitgaven in Nederland is geen sprake. Alle landen uit de EU-15 (de «oude» lidstaten) zullen een daling in de ontvangsten van de structuurfondsen zien, als gevolg van de uitbreiding van de EU met 10 en in de nabije toekomst 12 nieuwe, veelal armere lidstaten. Deze ontwikkeling heeft de volle steun van de Nederlandse regering, die immers voorstander is van het concentreren van het structuurbeleid op de armste lidstaten. Ontvangsten van NL uit het GLB zullen net als voor andere EU-15 landen ook dalen, als gevolg van de komst van nieuwe lidstaten onder een dalend plafond en door handels- en beleidsafspraken.
Of Nederland in totaal ook minder EU-uitgaven zal ontvangen hangt onder meer af van de wijze waarop Nederland weet te profiteren van groeiende EU-uitgaven op het terrein van Lissabon en de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ). Hiervoor zijn, in tegenstelling tot het structuurbeleid, geen vooraf bepaalde enveloppen per lidstaat vastgesteld, maar deze middelen worden op basis van projectselectie en -concurrentie in alle EU-lidstaten uitgegeven.
Betekent de aanpassing van het eetgeld van asielzoekers aan de NIBUD-standaard dat asielzoekers te weinig geld hebben gekregen om zich fatsoenlijk te voeden?
Begin 2005 zijn de uitkeringen op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers (RVA 2005) voor alle leeftijdscategorieën met € 1 per week verhoogd. Ondanks de bijstelling van het zak-, eet- en kleedgeld voor asielzoekers bleek het onderdeel eetgeld van de verstrekking voor asielzoekers lager te liggen dan de NIBUD-norm. Omdat asielzoekers vrij zijn in de besteding van de totale verstrekking, is er geen sprake geweest van te weinig geld voor een verantwoorde voeding. Er is besloten het onderdeel eetgeld van de verstrekkingen gefaseerd in overeenstemming te brengen met het NIBUD-niveau. Met ingang van 2006 worden de verstrekkingen bovendien jaarlijks geïndexeerd.
In welke mate wordt met het extra geld voor inburgering voor allochtone vrouwen en oud-komers voorzien in de behoefte? Welke tekorten blijven?
De invoering van de Wet Inburgering is uitgesteld naar 1 januari 2007. In 2006 blijven de bestaande oudkomersregelingen van kracht. Om in 2006 hetzelfde aantal oudkomerstrajecten te kunnen aanbieden als in 2005 (circa 15 000) is het inburgeringsbudget voor 2006 bij Voorjaarsnota opgehoogd.
Op de Justitie-begroting stond voor 2006 en 2007 al € 22,5 mln gereserveerd voor de cofinanciering van ESF-projecten. Na het sluiten van het ESF-loket heeft het kabinet besloten voor 2006 en 2007 bij Voorjaarsnota nogmaals € 22,5 mln voor zowel 2006 als 2007uit de generale middelen ter beschikking te stellen. In 2006 start een pilot met zes grote gemeenten. Daarnaast komt er een Regeling inburgering allochtone vrouwen voor de niet G31-gemeenten en worden voor de G31-gemeenten eveneens middelen beschikbaar gesteld voor extra inburgeringstrajecten voor vrouwen. Voor deze laatste groep gemeenten worden de middelen toegevoegd aan de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (bdu siv). Dit leidt tot ca 7 000 à 10 500 extra trajecten in 2006. In 2007 wordt de beschikbare € 45 mln toegevoegd aan de Wet Inburgering om daarmee eveneens ca 7 000 à 10 500 extra trajecten mogelijk te maken.
Acht de regering het inzetten van een meevaller onder het uitgavenkader, namelijk de EU-afdrachten, voor lastenverlichting in overeenstemming met de budgettaire spelregels, met betrekking tot de scheiding van inkomsten en uitgaven? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom wordt van deze spelregels afgeweken en is de regering van plan vaker van de spelregels af te wijken?
Acht de regering het inzetten van een meevaller onder het uitgavenkader, namelijk de EU-afdrachten, voor lastenverlichting in overeenstemming met de budgettaire spelregels met betrekking tot de scheiding van inkomsten en uitgaven? Zo ja, op welke wijze?
Waarom worden de lasten méér verlicht dan in het regeerakkoord is aangegeven, terwijl het kabinet wijst op de problemen van de financiering van de AOW in de toekomst?
Is de verhoging van de lastenverlichting in overeenstemming met de begrotingsregels?
Klopt het dat de volgens het lastenkader voor lastenverlichting beschikbare € 1,1 miljard reeds is overschreden door de maatregelen uit deze Voorjaarsnota? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom is er dan alsnog ruimte voor extra lastenverlichting in 2007?
Hoe verhoudt zich het feit dat met de lastenverlichting van € 1,2 miljard de resterende ruimte binnen het lastenkader lijkt te zijn ingevuld (of zelfs licht te zijn overschreden) tot de tekst in de box op pagina 2 waarin ook voor 2007 nog lastenverlichting wordt aangekondigd uit hoofde van meevallende EU-afdrachten? Hoe verhoudt dit zich tot het principe van automatische stabilisatie zoals dat geldt aan de inkomstenkant?
Onderstaande tabel laat de lastenontwikkeling zien in deze kabinetsperiode.
Lastenkader 2004–2007 (lopende prijzen * € miljard)
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2004–2007 | |
---|---|---|---|---|---|
Lastenontwikkeling stand CEP | 1,8 | 1,3 | – 3,2 | – 1,1 | – 1,1 |
waarvan reeds besloten | 0,1 | ||||
waarvan nog nader in te vullen in augustus | – 1,2 | ||||
Lastenkader* | 0,4 | 0,3 | – 0,9 | – 0,9 | – 1,1 |
* Incl. extra lastenverlichting agv lagere EU-afdracht.
In 2007 zal uiteindelijk de totale lastenverlichting uitkomen op 1,1 miljard. De mutaties die nu reeds voor 2007 bekend zijn, leiden tot een lastenverzwaring van 0,1 miljard. Dit betreft het saldo van lastenverlichtende maatregelen enerzijds, zoals de verlaging van tarief eerste en tweede schijf, de verhoging van enkele heffingskortingen en het verbeteren van het vestigingsklimaat via het wetsvoorstel Werken aan Winst. Hiertegenover staan lastenverzwarende mutaties, zoals de oploop in het budgettair beslag van eerder genomen maatregelen (bijleenregeling, VUT/prepensioen) en de oploop van de zorgpremie. Het kabinet zal in augustus nog besluiten over de invulling van een envelop van 1,2 miljard lastenverlichting zodat de lastenontwikkeling 2007 uiteindelijk uitkomt op 1,1 miljard lastenverlichting.
Het lastenkader geldt voor de gehele kabinetsperiode. Op basis van de maatregelen en inclusief de nog in te vullen lastenverlichting van 1,2 miljard, zal de lastenontwikkeling 2004–2007, conform de begrotingsregels, uitkomen op het lastenkader. Het lastenkader wordt dus niet overschreden als gevolg van de maatregelen uit de Voorjaarsnota. Wel geldt dat dit lastenkader is vermeerderd met 1 miljard, doordat het kabinet heeft besloten de korting op de EU-afdracht terug te geven aan de burgers. Hiertoe is besloten op basis van nieuwe informatie die pas bekend was na het regeerakkoord. Omdat er ook een lagere EU-afdracht tegenover staat, is dit budgettair neutraal en daarmee verantwoord. Zolang de ratificatieprocedure loopt, vindt dekking plaats door beperking van de voeding van het FES.
Het kabinet heeft de automatische stabilisatoren in deze kabinetsperiode laten werken, voorzover dat mogelijk was zonder de referentiewaarde van het EMU-saldo te overschrijden. Dit is conform de begrotingsregels. Bovendien wordt, zoals hiervoor aangegeven, geen extra lastenverlichting gegeven zonder dekking. In aanvulling op dit solide begrotingsbeleid, heeft het kabinet een groot aantal hervormingen doorgevoerd die bijdragen aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën (WWB, WAO, WW, VUT/prepensioen, ziektekostenstelsel). Het beleid van dit kabinet heeft daarmee in belangrijke mate bijgedragen aan het realiseren van houdbare overheidsfinanciën en het kunnen blijven financieren van de AOW. Zoals uit de recente publicatie van het CPB over de vergrijzing blijkt, blijven voor de volgende kabinetsperiode nog wel uitdagingen bestaan.
Ziet de regering EU afdrachten als een vorm van EU belasting? Zo neen, waarom wordt er in de boxtekst gesproken van een afdracht van belasting aan de EU?
Zie vraag 28.
Hoe ziet de regeling voor de ondersteuning van koopstarters eruit? Wanneer wordt dit extra budget gegeven? Kan iedereen die in 2006 een huis koopt gebruik maken van deze extra gelden of alleen degenen die na de storting van de extra gelden een huis kopen? Betekent deze uitgavenpost dat elke gemeente aan zijn burgers deze koopsubsidie voor starters moet geven of kunnen gemeenten ook kiezen voor een ander gebruik van de extra middelen?
In de voorjaarsnota is aangekondigd om in 2006 een eenmalige Rijksbijdrage van 40 mln te storten in het fonds Stimulering Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn), op voorwaarde dat aan bepaalde verantwoordingseisen wordt voldaan. Een werkgroep waarin VROM, Financiën en de SVn zijn vertegenwoordigd werkt momenteel de regeling en de verantwoordingseisen uit. Het streven is om de regeling nog in het najaar van 2006 in te voeren. Naar verwachting zal na de zomer de uitwerking van de regeling en de verantwoordingseisen gereed zijn. Op dit moment kunnen nog niet alle vragen over de regeling worden beantwoord. Wel kan worden aangegeven dat het doel van de regeling is om gemeenten te stimuleren middelen voor startersleningen beschikbaar te stellen. Dit betekent dat in principe alleen gemeenten die startersleningen verstrekken uit het fonds een bijdrage kunnen ontvangen.
Wat betekent de vermindering van de belastingafdracht aan de EU voor burgers en bedrijven in 2006? Op welke manier wordt die afdracht in mindering gebracht op de belasting en premies?
Het uitgavenplafond voor het jaar 2006 is op basis van de EU-begroting omlaag bijgesteld, hetgeen leidt tot lagere BNI-afdrachten voor Nederland. De lagere EU-afdrachten in 2006 zijn niet het gevolg van succesvolle onderhandelingen over de Nederlandse bijdrage waardoor onze afdracht structureel is verlaagd. De korting in 2006 is dan ook verwerkt in het totaalbeeld van de VJN waarbij de uitgavenkaders sluiten en heeft geen gevolgen voor de tariefstelling bij de belastingen en premies voor burgers en bedrijven
Hoe verhoudt zich het feit dat de box op pagina 2 ingaat op maatregelen die betrekking hebben op 2007 en verder, dus niet zijnde meerjarige doorwerking van maatregelen uit 2006, tot het feit dat de Voorjaarsnota een uitvoeringsnota betreft en derhalve alleen betrekking heeft op het uitvoeringsjaar, hetgeen herhaaldelijk door het kabinet is benadrukt naar aanleiding van vragen gesteld door de Tweede Kamer?
Op verzoek van de Tweede Kamer heb ik in het Najaarsnotadebat de toezegging gedaan om op bepaalde punten een doorkijk te geven naar latere jaren (zie handelingen 2005–2006, nr. 30 391). Op deze plek is aan deze toezegging tegemoet gekomen.
Is het bedrag dat nu extra wordt uitgetrokken voor de jeugdzorg toereikend om de problemen in de justitiële inrichtingen adequaat aan te pakken? Zo neen, hoeveel extra geld is daarvoor nodig?
In de Voorjaarsnota 2006 zijn extra middelen voor jeugdzorg uitgetrokken. Het gaat daarbij om extra geld voor de bureaus van jeugdzorg (jeugdreclassering) en om extra middelen voor jeugdbescherming (OTS). In deze voorjaarsnota zijn geen extra middelen opgenomen voor justitiële inrichtingen. Eventuele (meerjarige) uitbreiding van de justitiële inrichtingen zal bij de begroting 2007 aan de orde zijn.
Hoeveel mensen kunnen door de extra gelden voor de jeugdzorg worden geholpen? Hoe verhoudt zich dit tot het aantal mensen op de wachtlijst?
Op 1 januari 2006 wachtten 5 000 kinderen na de indicatiestelling langer dan negen weken op provinciale jeugdzorg. Zonder extra middelen zou deze wachtlijst aan het eind van dit jaar met 2700 kinderen toenemen. Met de extra middelen die bij VJN voor jeugdzorg beschikbaar zijn gesteld worden dit jaar 5800 kinderen extra geholpen. Daarnaast krijgen 1900 kinderen zorg uit de extra middelen die het kabinet eerder al voor dit jaar beschikbaar heeft gesteld. Hiermee zijn de wachtlijsten ultimo 2006 opgelost in de zin dat kinderen niet langer dan negen weken na indicatiestelling op provinciale jeugdzorg hoeven te wachten.
Acht de regering het inzetten van een meevaller onder het uitgavenkader, namelijk de EU-afdrachten, voor lastenverlichting in overeenstemming met de budgettaire spelregels met betrekking tot de scheiding van inkomsten en uitgaven? Zo ja, op welke wijze?
Zie vraag 20.
Deelt de regering de opvatting dat het beperken van de voeding van de FES strijdig is met de FES-wet en dus een wetswijziging vereist? Zo nee, waarom niet? Waarom wordt in de boxtekst gesproken over het afdragen van 1 miljard euro belasting aan de EU? Ziet het kabinet de nationale EU-afdrachten als een vorm van Europese belastingheffing?
Ziet de regering EU afdrachten als een vorm van EU belasting? Zo neen, waarom wordt er in de boxtekst gesproken van een afdracht van belasting aan de EU?
Aanpassingen van de FES-voeding zullen inderdaad in een begrotingswet aan het parlement worden voorgelegd.
De regering ziet de afdrachten aan Brussel als een contributie aan de Europese begroting, en dus niet als een Europese belasting. Het gaat immers niet om een belasting opgelegd door de Europese Unie (er is geen sprake van een aparte belastinggrondslag en de Europese Unie legt geen tarieven op). In de afzonderlijke lidstaten worden echter nationale belastingen geheven om de afdracht aan de Europese Unie te financieren (hier is in Nederland geen rechtstreekse bron voor aan te wijzen). Uiteindelijk moeten de burgers het EU-budget financieren. De gerealiseerde korting is daarmee impliciet een lagere afdracht van belastinginkomsten aan Brussel.
In welk tempo nemen de overheidsinkomsten toe met de stijging van de olieprijzen en in welk tempo wordt dit teniet gedaan door lagere groei en hogere inflatie?
Wat is het verwachte effect van een stijging van de olieprijs boven de $ 60 op de economische groei en op de werkloosheid?
De formulering wekt de suggestie dat bij een olieprijs van 60 dollar een omslagpunt ligt met betrekking tot het effect op het EMU-saldo, is dit juist? Is het niet zo dat een stijging van de olieprijs leidt tot een verslechtering van het EMU-saldo omdat een deel van de extra gasbaten via het FES wordt ingezet voor extra uitgaven?
In de MEV 2006 worden de gevolgen gepresenteerd van een onzekerheidsvariant met een hogere olieprijs. Per saldo vallen de hogere gasopbrengsten weg tegen de lage overheidsinkomsten als gevolg van een lagere economische groei, zodat per saldo het effect op het EMU-saldo nul is. Een hogere olieprijs leidt daarnaast tot een daling van de werkgelegenheid en bij ongewijzigd arbeidsaanbod dus tot een toename van de werkloosheid.
Aanwending van extra gasbaten via het FES leidt inderdaad tot een verslechtering van het EMU-saldo in het jaar dat de uitgave feitelijk plaatsvindt. Het ligt niet voor de hand dat dit in 2006 het geval zal zijn. De olieprijs van 60 dollar per vat wordt overigens niet gezien als een omslagpunt.
Wordt 2006 het vierde jaar op rij waarin de uitgaven voor Sociale Zekerheid worden verlaagd en die voor Zorg worden verhoogd?
Van 2003 t/m 2005 zijn de uitgaven voor Sociale Zekerheid neerwaarts en de uitgaven voor de Zorg opwaarts bijgesteld ten opzichte van de ontwerpbegroting. Ook bij Voorjaarsnota 2006 heeft zich een dergelijke uitgavenontwikkeling voorgedaan. Daarbij moet worden opgemerkt dat de meevallers bij de Sociale Zekerheid grotendeels worden veroorzaakt door open-einderegelingen.
Waarop zijn de verwachtingen van de regering dat de lagere economische groei in het eerste kwartaal van 2006 incidenteel is en dat de economische groei over heel 2006 hoger zal liggen dan het EU-gemiddelde gebaseerd?
Alle beschikbare indicatoren (o.a. arbeidsmarkt, handel, consumenten- en producentenvertrouwen) wijzen al geruime tijd op een sterk herstel van de Nederlandse economie, het cijfer voor de kwartaal-op-kwartaalgroei voor het eerste kwartaal van 2006 doet hieraan geen afbreuk.
In het CEP (blz. 16) wordt een toelichting gegeven op de groeiraming voor 2006. Van belang daarbij is het specifieke kwartaalpatroon van de groei in 2005, waarbij in het eerste kwartaal sprake was van een krimp, gevolgd door drie kwartalen groei. Het eindniveau in 2005 ligt daardoor hoog in vergelijking met het gemiddelde. Hierdoor geldt dat zelfs indien ten opzichte van dit eindniveau 2005 de kwartaal op kwartaal groei in 2006 gelijk blijft, de groei over 2006 hoger zal liggen dan de groei over 2005.
Wat is het verwachte effect van een stijging van de olieprijs boven de $60 op de economische groei en op de werkloosheid.
Zie vraag 29.
Wat is de verwachting over het verloop van de werkloosheid over het jaar 2006?
In het meest recente conjunctuurbericht van 18 mei jl. geeft het CBS aan dat de daling van de werkloosheid aanhoudt (zie ook onderstaande grafiek). Gecorrigeerd voor seizoensinvloeden daalde de werkloosheid in februari-april 2006 met bijna 2 procent ten opzichte van de periode januari-maart 2006.
De realisatie 2005 van de werkloze beroepsbevolking bedraagt 483 000. Het CPB raamt de werkloze beroepsbevolking in 2006 op 445 000 (CEP 2006, maart 2006).
Werkloosheid1, seizoengecorrigeerd
1 Personen die verklaren ten minste 12 uur per week te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste 12 uur per week te vinden.
Wat is de verwachting over het verloop van de olieprijzen over dit jaar en de komende jaren?
In het CEP raamt het CPB een olieprijs van 60 dollar in 2006 en 55 dollar in 2007. In de eerste maanden van dit jaar heeft de olieprijs zich boven de 60 dollar begeven. Het is lastig om te voorspellen hoe de olieprijs zich in de rest van het jaar en zeker in de jaren daarna zal ontwikkelen.
Kan een cijfermatige toelichting worden gegeven op de alinea over de olieprijzen en de aardgasbaten? Wat zijn de hogere opbrengsten voor de aardgasbaten bij een stijging van de dollarprijs met 5 dollar? Wat zijn de verwachte effecten van een dergelijke stijging op de economische groei en de hogere inflatie?
Een structureel hogere olieprijs van 5 dollar per vat heeft een positief effect op de inkomsten uit aardgas inclusief Vpb van circa 900 miljoen. In de MEV 2006 wordt een onzekerheidsvariant gepresenteerd, waaruit de gevolgen van een hogere olieprijs blijken. Hieruit blijkt dat de economische groei lager en de inflatie hoger uitkomt. Het effect op het EMU-saldo is nihil, omdat hogere gasbaten wegvallen tegen lagere inkomsten als gevolg van de lagere groei.
Wat betekent de stijging van de olieprijs voor de gasprijs die burgers en bedrijven betalen? Kan meer in het algemeen toegelicht worden waarom deze prijzen aan elkaar zijn gekoppeld?
Volgens het CPB (MEV2006) leidt een mutatie in de olieprijs van 30% tot een mutatie in de prijs van energie (gas en elektra) van 6%. De doorwerking van olieprijsmutaties in deze producten is beperkt, doordat de prijs hiervan voor een groot deel bestaat uit energiebelasting, accijns, transportkosten en marges. De doorwerking van de olieprijs in de gasprijs heeft een vertraging van ruim een half jaar omdat de meeste leveranciers de prijs maar tweemaal per jaar aanpassen.
Bij het verhandelen van gas en olie op de groothandelsmarkt wordt rekening gehouden met de mogelijkheid voor grote eindverbruikers om te kiezen tussen gas en bijvoorbeeld stookolie als brandstof. Als het prijsverschil tussen deze brandstoffen te ver uiteenloopt, kunnen grote eindverbruikers overschakelen op het goedkopere alternatief. Vragers van gas en olie op de groothandelsmarkt houden dus de prijs van alternatieve brandstoffen in het oog bij de prijsonderhandelingen, en zorgen ervoor dat prijsverschillen niet te ver uiteen kunnen lopen. Zodoende ontstaat er een «koppeling» tussen de prijs van o.a. olie en gas. In Europa is die koppeling vaak expliciet in contracten tot uitdrukking gebracht, doordat de gasprijs geïndexeerd wordt aan de olieprijs. Maar ook als hier minder sprake van is, zoals in Noord Amerika of het Verenigd Koninkrijk, ontwikkelen de prijzen van gas en olie zich parallel. De indruk die soms gewekt wordt dat een olieprijskoppeling geen economisch effect, maar een overheidsverplichting zou zijn is onjuist. En zeker in de geliberaliseerde gasmarkt kan daarvan geen sprake zijn: bedrijven kunnen zélf beslissen op welke wijze zij zich tegen prijsrisico’s willen indekken (bijvoorbeeld door in te kopen tegen vaste prijzen, met olie-indexatie of via een koppeling aan zogenaamde «spot»-prijzen zoals het Britse National Balancing Point). In het verleden (vóór liberalisering) bestond er een centrale afspraak tussen energieleveranciers en Gasunie dat fluctuaties in de olieprijs slechts met vertraging (per periode van een half jaar) en beperkt (maximaal 3 guldencent per keer) konden worden doorberekend. In de huidige vrije markt zijn dit soort centrale afspraken niet langer aan de orde, omdat klanten immers niet meer gedwongen zijn gas bij een bepaalde leverancier af te nemen. De economische koppeling tussen de olie- en gasprijs geldt allereerst voor de grote eindverbruikers. Echter, ook de eindverbruikers die niet (eenvoudig) kunnen overstappen op andere brandstoffen, zoals consumenten, merken de invloed van de olieprijs. Dit komt doordat de groothandelsmarkt, waar leveranciers inkopen, geen scheiding kent tussen grote en kleine eindverbruikers. Met andere woorden: er wordt gas verhandeld, geen «consumentengas».
Waarom ontbreekt een overzicht van de stand van de uitgavenkaders zoals in bijlage 1 van de miljoenennota? Kan deze alsnog opgenomen en kan deze voortaan standaard worden opgenomen in de bijlage bij budgettaire nota’s?
Het technische overzicht met de gedetailleerde onderbouwing van de uitgavenkaders wordt doorgaans alleen gepubliceerd in de Miljoenennota en de (internet-)bijlage van het Financieel Jaarverslag. De gedachte hierachter is dat de hoofdtekst voldoende informatie over de toetsing aan de uitgavenkaders bevat en dat meer technische informatie ten koste zou gaan van de leesbaarheid en toegankelijkheid. De gedetailleerde onderbouwing is op de achtergrond altijd beschikbaar. Indien de Kamer prijs stelt op deze informatie dan kan deze als internetbijlage ook bij de Voorjaarsnota beschikbaar worden gesteld.
Kan de regering in het vervolg de prijsontwikkeling van de Nationale Bestedingen opnemen in de tabel met macro-economische kernvariabelen. Kan aangegeven worden hoe de ruilvoet zich gedurende deze kabinetsperiode heeft ontwikkeld?
Kan de regering in het vervolg, zoals reeds toegezegd bij de beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van de Voorjaarsnota 2005, de prijsontwikkeling van de Nationale Bestedingen opnemen in de tabel met macro-economische kernvariabelen? Kan aangegeven worden hoe de ruilvoet zich gedurende deze kabinetsperiode heeft ontwikkeld?
De ruilvoetontwikkeling van de kaders RBG-eng, SZA en Zorg heeft zich gedurende deze kabinetsperiode als volgt ontwikkeld:
Ruilvoetontwikkeling kabinet Balkenende 2 (in miljarden euro, + = verlies)
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | |
---|---|---|---|---|
Ruilvoetontwikkeling | ½ | 1¼ | 1 | 1¾ |
Uit de tabel blijkt dat de ruilvoetontwikkeling in de periode 2004–2007 negatief is geweest. De ruilvoetontwikkeling is bepaald als de afwijking van de loon- en prijsbijstelling ten opzichte van de aanpassing van het uitgavenkader uit hoofde van de pNB-deflator. Dit is vergelijkbaar met de bijstellingen die in iedere Miljoenennota (bv. tabel 4.2.1 op p.65 van MN2006) zichtbaar worden gemaakt. Van een ongunstige ruilvoetontwikkeling is bijvoorbeeld sprake als de prijzen van de overheidsuitgaven voor goederen en diensten door het CPB bij opeenvolgende ramingsmomenten minder neerwaarts worden bijgesteld dan de pNB.
De regering zal in het vervolg de prijs Nationale Bestedingen in de tabel van macro-variabelen opnemen.
Kan een overzicht worden gegeven van de wijze waarop de eindejaarsmarge is verwerkt in de suppletore begrotingen?
Kan een overzicht worden gegeven van de wijze waarop de eindejaarsmarge is verwerkt in de suppletore begrotingen? Zijn er departementen die in 2005 meer geld hebben overgehouden dan ze in 2006 er bij krijgen in de vorm van de eindejaarsmarge? Zo ja, kan hiervan een cijfermatig overzicht worden gegeven voorzien van een verklaring van de in 2005 opgetreden onderuitputting?
Onderstaande tabel toont een overzicht van de onderuitputting over 2005, de maximale eindejaarsmarge en de eindejaarsmarge die bij Voorjaarsnota aan de begrotingen is toegevoegd.
Totaaloverzicht eindejaarsmarge (in mln.)
Onderuitputting * | Maximale EJM | Uitgekeerde EJM 2006** | ||
---|---|---|---|---|
1 | HdK | |||
2 | HCvS | – 10,9 | – 2,0 | 2,0 |
3 | AZ | – 0,5 | – 0,5 | 0,5 |
4 | Koninkrijksrelaties | – 12,2 | – 9,1 | 9,1 |
6 | Justitie | – 29,5 | – 53,2 | 29,5 |
7 | BZK (incl. arbeidsvoorwaarden) | – 11,6 | – 76,0 | 11,6 |
8 | OCW | – 13,3 | – 246,4 | 13,3 |
9A/B | Financiën | – 90,3 | – 30,4 | 30,4 |
10 | Defensie | – 53,5 | – 136,1 | 53,5 |
11 | VROM | – 19,2 | – 31,0 | 19,2 |
12 | V&W | – 44,0 | – 24,4 | 24,4 |
13 | EZ | 10,9 | – 14,3 | – 10,9 |
14 | LNV | 24,4 | – 19,5 | – 24,4 |
15 | SZW (Rbg-eng) | – 16,2 | – 3,0 | 3,0 |
16 | VWS | – 67,0 | – 30,5 | 30,5 |
40 | SZA | – 322,3 | – 156,8 | 156,8 |
55 | Infrafonds | – 296,4 | 100% | 296,4 |
62 | HGIS | – 148,6 | – 181,5 | 38,4*** |
Totaal | – 1 100,2 | – 1 014,7 | 683,3 |
* – = onderuitputting, + = overschrijding.
** een + betekent dat dit bedrag aan de begroting is toegevoegd, een – dat dit ten laste van de begroting is gebracht.
*** De totale eindejaarsmarge van de HGIS bedraagt 148,569 en is conform de HGIS systematiek verdeeld over 3 jaren. Naast de 38,402 in 2006 is in 2007 en 2008 respectievelijk 38,095 en 72,072 aan de HGIS toegevoegd.
In de begrotingsregels is voorgeschreven dat door middel van de eindejaarsmarge de mogelijkheid wordt geboden om binnen een begroting middelen van het ene naar het andere begrotingsjaar te schuiven. De maximale eindejaarsmarge bedraagt 1 procent van het gecorrigeerde begrotingstotaal. De eindejaarsmarge wordt in beginsel aangewend voor problematiek die ontstaan is over de jaargrens heen, maar kan eventueel ook gebruikt worden voor het oplossen van andere problemen binnen de begroting. In de suppletore begrotingen is de uitgekeerde eindejaarsmarge (laatste kolom) verwerkt en waar beleidsmatig relevant wordt de Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd over de aanwending van de eindejaarsmarge.
Uit het overzicht blijkt dat een aantal begrotingen in 2005 meer onderuitputting heeft gehad, dan er aan eindejaarsmarge bij is gekomen. Het betreft de begrotingen van de Hoge Colleges van Staat, Koninkrijksrelaties, Financiën, V&W, SZW, VWS en SZA. Voor de verklaring van de onderuitputting wordt verwezen naar de jaarverslagen van de betreffende departementen.
Waarom wordt in sommige suppletore wetten geen inzicht gegeven in de budgetflexibiliteit, ondanks de toezegging gedaan antwoord op vraag 5 over de voorjaarsnota van 2005? Kan er een overzicht worden gegeven van de budgetflexibiliteit per suppletore wet of kan er aangegeven worden hoe er in de suppletore wetten inzicht wordt gegeven in de budgetflexibiliteit?
Zie vraag 1.
Hoe verhouden ombuigingen, intensiveringen en lastenontwikkeling zich tot nu toe (2004–2005–2006) ten opzichte van de voornemens in het Hoofdlijnenakkoord?
In het Hoofdlijnenakkoord zijn de kaders afgesproken voor uitgaven en lasten. Sinds het HA zijn deze kaders niet overschreden. Overeenkomstig de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet vanwege de problematiek van het EMU-saldo extra ombuigingsmaatregelen genomen. Hierdoor lagen de uitgaven in MN 2004 en 2005 onder het kader. In Miljoenennota 2006 zijn de kaders voor 2006 en 2007 weer opgevuld. Het Financieel jaarverslag van het Rijk bevat een internetbijlage «monitor ombuigingen en intensiveringen» waarin de voornemens van het kabinet sinds HA zijn toegelicht (http://www.minfin.nl/binaries/minfin/assets/pdf/dossiers/ begroting/internetbijlagen.pdf). Op basis van de voorjaarsbesluitvorming en inclusief de nog beschikbare envelop van 1,2 miljard voor lastenverlichting zal de lastenontwikkeling precies uitkomen op het lastenkader (vermeerderd met de 1 miljard ruimte vanwege de succesvolle onderhandelingen over de lagere EU-afdracht die aan burgers zal worden doorgegeven)
Is de regering bereid om, in het licht van de aanbevelingen van de Tijdelijke Commissie Infrastructuur (TCI) en het debat over deze aanbevelingen, de Tweede Kamer eerder dan aanstaande Prinsjesdag te betrekken bij de besluitvorming rond de aanwending van de extra middelen in het FES? Zo ja, wanneer?
Besluitvorming over de FES-begroting en alle andere begrotingen zal conform de CW bij Prinsjesdag aan het parlement worden voorgelegd.
Welke uitgavenverlagingen in tabel 3 zijn structureel, welke uitgavenverhogingen zijn structureel?
De uitgaven in tabel 3 betreffen veelal optellingen van verschillende maatregelen. Het meerjarige beeld van deze maatregelen is – voor zover de uitgaven in 2006 beginnen – zichtbaar gemaakt in de Verticale Toelichting behorend bij de Voorjaarsnota. In de Miljoenennota 2007 zal het meerjarige effect van de overige maatregelen worden gepresenteerd.
Is de oorzaak van de lager dan geraamde uitstroom van asielzoekers een gevolg van gewijzigd beleid of van onvoldoende effectief beleid?
De uitstroom van het aantal asielzoekers is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het plaatsen van vergunninghouders bij gemeenten, besluiten vertrekmoratoria, het verkrijgen van laissez-passers en het aantal asielzoekers dat zelfstandig vertrekt.
Is de overschrijding van het budgetkader voor de Zorg met 0,4 miljard in overeenstemming met de Begrotingsregels?
Is de regering van mening dat de uitgavenkaders, gezien de toegenomen overschrijding van het uitgavenkader Zorg, meer fungeren als referentiekader dan als een middel om begrotingsdiscipline af te dwingen?
Wat betekent de zin «Uitgaven- en lastenkaders worden gehandhaafd» als het kabinet het uitgavenkader voor de Zorg steeds overschrijdt en meer lastenverlichting wil geven dan in het Hoofdlijnenakkoord is vastgelegd?
Bij Voorjaarsnota 2006 sluit de verwachte uitgavenontwikkeling op het totale kader zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord. Dit is het saldo van onderschrijdingen bij het kader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid (0,4 miljard euro) en een overschrijding in de Zorgsector van 0,4 miljard euro. Het uitgavenniveau voor de Rijksbegroting in enge zin blijft in 2006 binnen de kaders zoals afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord.
Conform de begrotingsregels (Miljoenennota 2004, bijlage 9) worden drie budgetdisciplinesectoren onderscheiden, te weten: de Rijksbegroting in enge zin, de Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en de Zorgsector. Bij Hoofdlijnenakkoord is een (reëel) uitgavenplafond vastgesteld voor genoemde drie sectoren. Overschrijdingen van dit plafond zijn niet toegestaan en moeten worden gecompenseerd. De budgettaire kaders per sector (ook wel ijklijnen genoemd) fungeren als maatstaf voor de bepaling van over- en onderschrijdingen in een budgetdisciplinesector. Dreigende overschrijdingen dienen door passende en tijdige maatregelen zoveel mogelijk te worden voorkomen en anders binnen de betrokken begroting te worden gecompenseerd (specifieke compensatie). Indien door de ministerraad wordt besloten dat specifieke compensatie achterwege blijft, vindt generale compensatie plaats. In algemene zin wordt onder generale compensatie verstaan, dat de compensatie wordt uitgebreid tot andere begrotingen en/of andere budgetdisciplinesectoren. De totale ontwikkeling van de uitgaven dient binnen het totaal van de drie budgetdisciplinesectoren te blijven, hetgeen is geschied.
Voor het laatste deel van vraag 62 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 20.
De formulering wekt de suggestie dat bij een olieprijs van 60 dollar een omslagpunt ligt met betrekking tot het effect op het EMU-saldo, is dit juist? Is het niet zo dat een stijging van de olieprijs leidt tot een verslechtering van het EMU-saldo omdat een deel van de extra gasbaten via het FES wordt ingezet voor extra uitgaven?
Zie vraag 29.
Is de regering van mening dat de uitgavenkaders, gezien de toegenomen overschrijding van het uitgavenkader Zorg, meer fungeren als referentiekader dan als een middel om begrotingsdiscipline af te dwingen?
Zie vraag 45.
Kan de regering in het vervolg, zoals reeds toegezegd bij de beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van de Voorjaarsnota 2005, de prijsontwikkeling van de Nationale Bestedingen opnemen in de tabel met macro-economische kernvariabelen? Kan aangegeven worden hoe de ruilvoet zich gedurende deze kabinetsperiode heeft ontwikkeld?
Zie vraag 38.
Kan een overzicht worden gegeven van de wijze waarop de eindejaarsmarge is verwerkt in de suppletore begrotingen? Zijn er departementen die in 2005 meer geld hebben overgehouden dan ze in 2006 er bij krijgen in de vorm van de eindejaarsmarge? Zo ja, kan hiervan een cijfermatig overzicht worden gegeven voorzien van een verklaring van de in 2005 opgetreden onderuitputting?
Zie vraag 39.
Mag op basis van belastinggegevens en de hoger dan geraamde olieprijs inmiddels worden verwacht dat er in 2006 nog meer inkomstenmeevallers zullen zijn?
De hoger dan geraamde olieprijs leidt tot een positieve bijstelling van de totale aardgasbaten en hiermee samenhangend hogere VPB-afdrachten van de Gasunie. Daarnaast leidt de olieprijsstijging niet tot significante meevallers in andere belastingontvangsten. Bij accijnzen gaat het om een vast bedrag per liter, hogere prijzen dragen daarom niet bij aan hogere ontvangsten. De hogere prijs zal juist leiden tot minder consumptie en daardoor een negatief effect op de accijnsontvangsten. De BTW per liter brandstof zal licht toenemen bij een hogere literprijs, maar doordat het volume negatief wordt beïnvloedt, vloeit hier ook geen significante verhoging van de ontvangsten uit voort. Verder zal de hogere olieprijs een negatief effect hebben op de economische groei en daarmee een negatief effect op de ontvangsten.
De raming van de inkomsten uit gasbaten is gebaseerd op een olieprijs van 60 dollar per vat conform het CEP, waarbij het CPB gewezen heeft op zowel opwaartse als neerwaartse risico’s. De gemiddelde olieprijs tot en met mei ligt iets boven de 65 dollar per vat. Doorvertaling van deze ontwikkeling in de eerste maanden naar de rest van het jaar zou een opwaartse aanpassing van de gasbatenraming tot gevolg hebben.
Het CPB heeft het effect van een hogere olieprijs nader bekeken in de MEV 2005, pagina 20 en geconcludeerd dat er per saldo geen invloed op het EMU-saldo is.
Met welke argumenten wordt het merendeel van de hoge belastingontvangsten in januari toegerekend aan 2005? Gebeurt dat jaarlijks op dezelfde wijze? Zo neen, waarom is dat nu anders?
Ieder jaar wordt voor de belastingontvangsten op EMU-basis een groot deel van de ontvangsten in de maand januari toegerekend aan het voorgaande jaar. Dit vloeit voort uit de Europese noodzaak om de begrotingen van de lidstaten met elkaar vergelijkbaar te maken. Voor vergelijkbare cijfers is ervoor gekozen om de ontvangsten (voor zover mogelijk) toe te wijzen op basis van het transactiejaar. Dat wil zeggen dat wanneer iemand bijvoorbeeld in december 2005 een aankoop doet, en de BTW daarover pas in januari 2006 wordt afgedragen aan de Belastingdienst, dat voor de ontvangsten op EMU-basis deze BTW nog steeds wordt toegerekend aan 2005.
Om de ontvangsten op EMU-basis te kunnen berekenen, wordt daarom voor de meeste belastingsoorten de ontvangsten voor januari toegerekend aan het voorgaande jaar (één maand verschoven kas). Dit gebeurt elk jaar uiteraard op dezelfde wijze. Alleen voor de vennootschapsbelasting, inkomensheffing, dividendbelasting en de successierechten worden elk jaar de kascijfers gebruikt, ook voor de berekening van de ontvangsten op EMU-basis. Dit omdat voor deze belastingsoorten de één maand verschoven kas cijfers niet geschikt zijn als benadering van de transactieopbrengst. Cijfers die een accurate benadering geven van de transactieopbrengst zijn pas veel later beschikbaar (in het geval van inkomensheffing en vennootschapsbelasting zijn transactiecijfers pas na 4 of meer jaar volledig). Uit praktische overweging worden bij deze belastingsoorten derhalve kascijfers gebruikt.
Op welke wijze is dit in de Rijksbegrotingvoorschriften uitgewerkt? Kan een overzicht gegeven worden van alle suppletore wetten waarin duidelijk wordt of – en zo ja- hoe inzicht wordt gegeven in de budgetflexibiliteit van de gewijzigde begroting 2006?
Zie vraag 1.
Kan uitgelegd worden wat de kern is van de bepalingen inzake de gewijzigde (accountants)controle op de begroting, zoals die in vele suppletore wetten in artikel 3 of 4 is opgenomen? Wat gaat er in 2006 concreet veranderen in de wijze van controleren en rapporteren ten opzichte van voorgaande jaren? Is deze bepaling voor alle suppletore wetten identiek van toepassing?
Zie vraag 2.
Van de € 3,8 miljard meevaller uit 2005 is slechts € 1,1 miljard structureel zo stelt de Voorjaarsnota op pagina 8, van de overige € 2,7 miljard heeft € 1,2 miljard betrekking op het incidentele effect van het bankieren bij de fiscus. Resteert een onverklaard bedrag van € 1,5 miljard. Kan de minister dit bedrag alsnog toelichten? Hoe verhoudt de € 1,2 miljard op pagina 8 zich tot de € 0,8 miljard van tabel 8 op pagina 9, beide hebben betrekking op de doorwerking van het effect van bankieren bij de fiscus?
De verklaring van de meevaller van 3,8 miljard en hoe deze leidt tot een doorwerking van 1,1 miljard voor 2006 is nader toegelicht in het Financieel Jaarverslag van het Rijk, internetbijlage 3. www.minfin.nl/binaries/ minfin/assets/pdf/dossiers/begroting/internetbijlagen.pdf
Tabel doorwerking 2005 naar 2006 | Realisaties 2005 | Doorwerking naar 2006 |
---|---|---|
Totale mutatie 2005 tov. Vermoedelijke Uitkomsten | 3,8 | |
wv. meerjarige doorwerking | 2,3 | 2,3 |
wv. tijdelijk: heffingsrente | 1,2 | – 1,2 |
wv. incidenteel: successierechten | 0,2 | 0 |
wv. incidenteel: WAZ | 0,1 | 0 |
Totale doorwerking naar 2006 | 1,1 |
Van de meevaller van 3,8 miljard in 2005 werkt 2,7 miljard niet door naar 2006, en 1,1 miljard wel.
Deze 2,7 miljard is als volgt opgebouwd. In 2005 was 1,2 miljard het gevolg van het sparen bij de Belastingdienst. Omdat deze 1,2 miljard naar verwachting in 2006 door bedrijven zal worden «ontspaard», leidt dit tot een additionele 1,2 miljard lagere ontvangsten in 2006 door de onttrekking van dit «spaargeld». Verder was er sprake van 0,2 miljard hogere ontvangsten in 2005 bij de successierechten door het wegwerken van een voorraad aanslagen door de Belastingdienst. Dit heeft geen doorwerking naar 2006. Ook was er een hogere ontvangst van 0,1 miljard bij de WAZ. Deze is inmiddels afgeschaft, en daardoor heeft ook dit geen doorwerking naar 2006. In totaal heeft daarmee 2,7 miljard van de overschrijding geen doorwerking naar 2006.
Het cijfer van – 0,8 miljard doorwerking bij de vennootschapsbelasting (Vpb) op pagina 8 betreft de totale doorwerking bij de Vpb naar 2006. Een onderdeel hiervan is de doorwerking van het «bankieren bij de fiscus». Deze – 0,8 kan als volgt worden uitgesplitst:
Tabel. Uitsplitsing doorwerking vennootschapsbelasting
Hogere ontvangst vennootschapsbelasting in 2005 | 1,6 |
---|---|
wv. spaareffect in 2005 | 1,2 |
Hogere ontvangst 2005 na correctie spaareffect | 0,4 |
«Ontspaar»-effect in 2006 | – 1,2 |
Totale doorwerking naar 2006 | – 0,8 |
Wanneer een uitsplitsing zou worden gemaakt van deze – 0,8 miljard is er sprake van meevallende ontvangsten van 1,6 miljard, waarvan 1,2 miljard ten gevolge van het «sparen bij de Belastingdienst». Vervolgens is het «ontspaar»-effect in 2006 – 1,2 miljard, waardoor de totale doorwerking naar 2006 bij de Vpb – 0,8 miljard is.
Waarom worden de lasten méér verlicht dan in het regeerakkoord is aangegeven, terwijl het kabinet wijst op de problemen van de financiering van de AOW in de toekomst?
Zie vraag 20.
Is de verhoging van de lastenverlichting in overeenstemming met de Begrotingsregels?
Zie vraag 20.
Hoe is de lastenverlichting in deze kabinetsperiode per jaar en in totaal verdeeld over bedrijven en gezinnen?
Onderstaande tabel laat de lastenontwikkeling zien verdeeld naar bedrijven en gezinnen na invulling van de nog beschikbare envelop van 1,2 miljard ten gunste van gezinnen.
Lastenontwikkeling kabinetsperiode (lopende prijzen, mln. €)
2004 | 2005 | 2006 | 2007 | 2004–2007 | |
---|---|---|---|---|---|
Stand obv CEP | |||||
bedrijven | 1,0 | – 0,2 | 0,0 | – 0,5 | 0,3 |
gezinnen | 0,9 | 1,5 | – 3,2 | – 0,5 | – 1,4 |
Totaal | 1,8 | 1,3 | – 3,2 | – 1,1 | – 1,1 |
Stand HA | |||||
bedrijven | 0,2 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,2 |
gezinnen | 0,2 | 0,3 | – 0,9 | 0,1 | – 0,3 |
Totaal | 0,4 | 0,3 | – 0,9 | 0,1 | – 0,1 |
Klopt het dat de volgens het lastenkader voor lastenverlichting beschikbare € 1,1 miljard reeds is overschreden door de maatregelen uit deze Voorjaarsnota? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom is er dan alsnog ruimte voor extra lastenverlichting in 2007.
Zie vraag 20.
Deelt de regering de mening dat hetgeen bij de belasting en premies als «beleid» wordt gepresenteerd eigenlijk meer gezien moet worden als de verdienste van de Tweede Kamer (kilometervergoeding en kinderkorting) en de zorgverzekeraars (lagere zorgpremies) en niet zozeer van het kabinet?
Bijna alle belasting- en premiewijzigingen worden goedgekeurd door de Kamer. De zorgpremies worden door de zorgverzekeraars bepaald. Bij de lagere zorgpremies heeft het kabinet bewust afgezien van een verlaging van de zorgtoeslag die voort zou vloeien uit de wet. Overigens zijn de lagere zorgpremies een indirect (maar beoogd) gevolg van de toegenomen concurrentie tussen zorgverzekeraars in het nieuwe zorgstelsel.
Hoe verhoudt zich het feit dat met de lastenverlichting van € 1,2 miljard de resterende ruimte binnen het lastenkader lijkt te zijn ingevuld (of zelfs licht te zijn overschreden) tot de tekst in de box op pagina 2 waarin ook voor 2007 nog lastenverlichting wordt aangekondigd uit hoofde van meevallende EU-afdrachten? Hoe verhoudt dit zich tot het principe van automatische stabilisatie zoals dat geldt aan de inkomstenkant.
Zie vraag 20.
Hoe ziet tabel 9 (EMU-saldo sinds Miljoenennota 2006) eruit in euro’s?
Tabel 9 (EMU-saldo sinds Miljoenennota 2006) ziet er in euro’s als volgt uit:
Tabel 9: EMU-saldo sinds Miljoenennota 2006 (x miljoenen euro)
2006 | |
---|---|
EMU-saldo Miljoenennota 2006 | – -9 245 |
Inkomsten | 1 925 |
Relevante uitgaven | – 264 |
OPL | 0 |
Gasbaten | 1 800 |
Overig | 360 |
EMU-saldo Voorjaarsnota 2006 | – 5 425 |
Wat betekent de zin «Uitgaven- en lastenkaders worden gehandhaafd» als het kabinet het uitgavenkader voor de Zorg steeds overschrijdt en meer lastenverlichting wil geven dan in het Hoofdlijnenakkoord is vastgelegd?
Zie vraag 45.
Hoe kan het dat de raming voor de EMU-schuld in enkele maanden tijd verbetert met 14,6 miljard (2,8%-punt BBP)? Welke veranderingen zijn daarvan de achtergrond? Kan de regering toelichten wat de oorzaak is van het feit dat het EMU-saldo 2005 sinds de Miljoenennota 2006 met 1¼%-punt is verbeterd en het EMU-saldo 2006 slechts met 0,8%-punt? Hoe beoordeelt de regering het feit dat het EMU-saldo na een aantal jaren van daling in 2006 weer een stijging vertoont? Hoe verhoudt zich dit tot de mededeling van de minister bij het aanbieden van het Financieel Jaarverslag Rijk dat de Nederlandse overheidsfinanciën op weg naar evenwicht zijn?
Kan de ontwikkeling van de EMU-schuld nader worden toegelicht, zowel horizontaal (tussen 2005 en 2006) als verticaal (tussen Miljoenennota 2006 en Voorjaarsnota 2006)?
De navolgende tabel laat zowel de horizontale als verticale ontwikkeling zien van de EMU-schuldquote 2006. De tabel laat zien dat de verticale mutatie in de schuld 2006 met 2,8%-punt BBP van MN2006 naar VJN 2006 vooral het gevolg is van de lagere uitkomst van de EMU-schuldquote over het jaar 2005 (effect – 2,1%-punt BBP) en de verbetering van het EMU-saldo 2006 met 0,8%-punt BBP.
De tabel laat zien dat bij VJN 2006 een verbetering van de schuldquote 2006 is voorzien van 0,3% BBP ten opzichte van de schuldquote 2005. Ten tijde van de MN2005 wordt nog een verslechtering van de schuldquote voorzien met 0,4%-punt BBP.
Ontwikkeling EMU-schuldquote; in % BBP
2005 | 2006 | Mutatie | |
---|---|---|---|
1. Stand MN 2005 | 55,0% | 55,4% | + 0,4% |
2. Mutatie EMU-schuld 2004/2005 | 0,0% | – 2,1% | – 2,1% |
3. Mutatie EMU-saldo | – 1,5% | – 0,8% | + 0,7% |
4. Mutatie BBP ivm FISIM* | – 0,8% | – 0,1% | + 0,7% |
5. Mutatie Kastransactiecorrecties, financiële transacties en overig | + 0,2% | + 0,2% | 0,0% |
6. Stand VJN 2006 (6=1+2+3+4+5) | 52,9% | 52,6% | – 0,3% |
* In de Miljoenennota 2005 is gerekend, in lijn met de voorschriften van de EU, met een BBP exclusief het effect van de rentemarge van het bankwezen (FISIM) op het BBP. Vanaf de Voorjaarsnota 2006 wordt gerekend met een BBP inclusief FISIM conform de gewijzigde voorschriften van de EU.
De verbetering van het EMU-saldo is in beide jaren met name toe te schrijven aan dezelfde factoren: inkomstenmeevallers en hogere aardgasbaten. Onderstaande tabel maakt het aandeel van deze componenten in de verbetering van het EMU-saldo zichtbaar evenals de bijstellingen in het uitgavenbeeld, het saldo van de lokale overheden en de overige posten die niet relevant zijn voor enig uitgavenkader maar wel meetellen voor het EMU-saldo.
EMU-saldo sinds Miljoenennota 2006
2005 | 2006 | |
---|---|---|
EMU-saldo Miljoenennota 2006 | -1,8% | – 1,8% |
Inkomsten | 1,0% | 0,4% |
Relevante uitgaven | 0,2% | – 0,1% |
OPL | 0,1% | 0,0% |
Gasbaten | 0,1% | 0,3% |
Overig | 0,1% | 0,2% |
EMU-saldo Financieel Jaarverslag 2005/Voorjaarsnota 2006 | – 0,3% | – 1,0% |
De constatering dat het EMU-saldo op stand Voorjaarsnota een verslechtering vertoont ten opzichte van 2005 is juist. Binnen de marges van het Hoofdlijnenakkoord (signaalwaarde/3%-grens) is een dergelijke oploop acceptabel gegeven de werking van de automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant. Deze oploop lag niet ten grondslag aan bedoelde mededeling. De weg naar evenwicht is afgemeten aan de stapsgewijze gunstige ontwikkeling die de afgelopen periode gaande is. De uitvoeringsinformatie die na afsluiten van de Voorjaarsnotaberekeningen bekend is geworden en welke wel beschikbaar was op de derde woensdag van mei ondersteunt deze stelling. Ook van belang is dat het EMU-saldo geschoond voor conjunctuur volgens het CEP voor 2006 ca. – ¼% beloopt.
Hoe hoog is het structurele saldo 2006 naar verwachting? En dat voor 2007?
Wat is de meerjarige raming voor het structurele EMU-saldo?
Kan de regering een overzicht geven van de ontwikkeling van het structurele saldo en aangeven waarom deze variabele niet standaard onderdeel uitmaakt van de budgettaire nota’s (zie ook Voorlopige Rekening 2005)?
In de Miljoenennota 2007 zal een meerjarige raming van het structurele EMU-saldo gepresenteerd worden. Meerjarige analyses van het structurele saldo worden in principe twee maal per jaar gepresenteerd: in de Miljoenennota en in de jaarlijkse update van het stabiliteitsprogramma. De reden ervan hangt direct samen met het karakter van het structurele EMU-saldo. Het structurele EMU-saldo geeft inzicht in de onderliggende ontwikkeling van de overheidsfinanciën. Daarom is presentatie van het structurele saldo in meerjarig perspectief wenselijk. In Voorjaarsnota, Najaarsnota en Voorlopige Rekening ligt het accent juist op de analyse van het lopende jaar.
Het Centraal Planbureau heeft overigens in het CEP 2006 cijfers over het structurele saldo 2006 gepresenteerd (CEP 2006, pagina 125). Bij een EMU-tekort 2006 van 0,9% BBP heeft het CPB een structureel saldo berekend van minus 0,2% BBP. Ceteris paribus zou bij het EMU-tekort van 1% uit de VJN 2006 een structureel saldo resulteren van minus 0,3% BBP.
Is het niet meer mogen uitgeven van uitgavenmeevallers als gevolg van hoogconjunctuur een nieuwe Begrotingsregel?
Neen.
Volgens de begrotingsregels besluit te ministerraad over de aanwending van per saldo meevallers op een begroting of in een budgetdisciplinesector. Het ligt in de rede dat ruimte onder het uitgavenkader voorzover ontstaan door (tijdelijke) meevallers als gevolg van een gunstiger macro-economische ontwikkeling (...) niet zonder meer wordt aangewend (Miljoenennota 2004, bijlage 9). Met andere woorden: eventuele uitgavenmeevallers als gevolg van het intreden van een situatie van hoogconjunctuur, zullen niet worden aangewend. Conjunctureel gunstige tijden worden zo veel mogelijk benut om verdere saldoverbetering te realiseren.
Wat is de meerjarige raming voor het structurele EMU-saldo?
Zie vraag 64.
Hoe verklaart de minister dat het verwachte EMU-saldo lokale overheden voor 2006 al sinds de Miljoenennota 2005 ongewijzigd is gebleven? Wat is de waarde van de uitgevoerde enquêtes en de verplichting voor lokale overheden om het verwachte EMU-saldo in de begroting op te nemen, wanneer dit niet leidt tot gewijzigde inzichten op totaalniveau? Uit de enquête van december 2004 blijkt dat het verwachte EMU-saldo in 2006 – € 2,1 miljard bedraagt, waarom is hier in de stukken sindsdien van afgeweken?
Het geraamde EMU-saldo lokale overheid voor 2006 bedraagt – € 1,6 miljard. Dit cijfer is gebaseerd op inzichten van het CBS op basis van de enquêtes over het lopende jaar (IV3) die worden gehouden bij gemeenten en provincies. Daarnaast is informatie beschikbaar doordat afgesproken is dat gemeenten en provincies met ingang van de begroting 2006 het EMU-saldo voor de jaren t-1, t en t+1 opnemen in hun eigen begroting en verantwoordingsstukken. Dit is van belang zodat het Kabinet tijdig beschikt over actuele ramingen van het EMU-saldo van de totale overheid, dus inclusief het saldo van de lokale overheden. Daarnaast is dit bedoeld om de bewustwording rond de definitie van het EMU-begrip te vergroten bij de lokale overheden. Immers, gemeenten en provincies hanteren een baten/lasten begrip.
Resumerend zijn er dus twee informatiebronnen om het EMU-saldo van de lokale overheid te bepalen. Ten eerste IV3 (informatie voor derden) en de informatie uit de begrotingsenquêtes. Deze laatste informatie is minder hard omdat hierin doorgaans een overschatting van de uitgaven zit, en een onderschatting van de inkomsten. De uitkomsten uit de begrotingsenquêtes kunnen daarom op macro-niveau niet letterlijk worden overgenomen, maar dienen wel om een eventuele trend te distilleren. Als indicator wordt hierbij overigens ook gekeken hoe de financieringsbehoefte van gemeenten zich ontwikkelt. Immers een hogere financieringsbehoefte kan betekenen dat gemeenten meer zijn gaan investeren (EMU-belastend).
Kan de regering een overzicht geven van de ontwikkeling van het structurele saldo en aangeven waarom deze variabele niet standaard onderdeel uitmaakt van de budgettaire nota’s (zie ook Voorlopige Rekening 2005)?
Zie vraag 64.
Hoe verhoudt zich het tekort van 1,0% van het BBP tot het gegeven dat er voor het eerst sinds zes jaar sprake is van een overschot op de begroting?
Het tekort van 1% heeft betrekking op de Voorjaarsnotaraming voor het gehele jaar 2006. Deze raming is gemaakt op basis van het CEP rekening houdend met uitvoeringsinformatie tot en met februari.
Het eerste overschot op de begroting sinds 6 jaar heeft betrekking op het gerealiseerde twaalfmaandscijfer voor het EMU-saldo tot en met april van dit jaar zoals gepubliceerd op www.minfin.nl. Het saldo vertoont binnen het jaar een grillig patroon. Het eerstvolgende moment om de jaarraming bij te stellen is Prinsjesdag.
Kan er een uitsplitsing worden gegeven van de oorzaken van de mutatie «netto uitgaven niet relevant voor enig kader»?
Kan de regering een uitsplitsing geven van de mutatie tussen Miljoenennota 2006 en Voorjaarsnota 2006 in de post «netto uitgaven niet-relevant voor enig kader» in Bijlage 1?
In onderstaande tabel wordt de uitsplitsing gegeven van de stand «netto uitgaven niet-relevant voor enig kader» bij Voorjaarsnota 2006 en Miljoenennota 2006. Tevens is de mutatie tussen beide nota’s weergegeven.
Uitgaven niet-relevant voor enig kader (x miljoen euro, plus betekent uitgaven)
VJN 2006 | MN 2006 | Mutatie | |
---|---|---|---|
Rijksbijdragen aan de Sociale fondsen | 14 165 | 12 394 | 1 771 |
Rentevergoeding aan de Sociale Fondsen | 238 | 212 | 26 |
Gasbaten (niet FES) | – 4 379 | – 3 744 | – 635 |
Netto verstrekking studieleningen | 1 480 | 1 396 | 84 |
FES-saldo | – 959 | – 813 | – 146 |
Netto-verkoop staatsbezit | – 2 175 | – 1 350 | – 825 |
BTW-compensatiefonds | 1 884 | 1 884 | 0 |
BTW OV | 534 | 534 | 0 |
Rente-ontvangst AOW-spaarfonds | – 1 075 | – 1 080 | 5 |
Heffings- en invorderingsrente + fiscale boetes | – 404 | – 456 | 52 |
Netto kredietverlening (RWT’s) | 974 | 975 | – 1 |
Mutatie saldo rekening courant | 1 773 | – 483 | 2 256 |
Nominale ontwikkeling (loon- en prijsbijstelling) | 0 | 61 | – 61 |
Zorgtoeslag | 2 602 | 2 602 | 0 |
Overig (o.a. heffingen) | – 166 | – 133 | – 33 |
Totaal netto niet relevante uitgaven | 14 491 | 11 999 | 2 492 |
Kan de mutatie in de Sociale Fondsen ten opzichte van de Miljoenennota 2006 nader worden toegelicht? Waarom werd een overschot van € 1,5 miljard verondersteld en waarom wordt thans een tekort in 2006 verwacht?
Het saldo van de sociale fondsen is de resultante van alle uitgaven (o.a. zorg, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid) en ontvangsten (premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen, rijksbijdragen en rentebaten) van alle sociale fondsen die op verschillende plaatsen in de Voorjaarsnota worden toegelicht. Sinds de MN2006 heeft zich één grote bijstelling voorgedaan als gevolg van een verschuiving binnen de loon- en inkomensheffing tussen belastingen en sociale premies. Voor het EMU-saldo van de collectieve sector heeft deze verschuiving geen gevolgen, de samenstelling tussen rijk en sociale fondsen wijzigt wel.
Kan de regering een uitsplitsing geven van de mutatie tussen Miljoenennota 2006 en Voorjaarsnota 2006 in de post «netto uitgaven niet-relevant voor enig kader» in Bijlage 1?
Zie vraag 70.
Kan de ontwikkeling van de EMU-schuld nader worden toegelicht, zowel horizontaal (tussen 2005 en 2006) als verticaal (tussen Miljoenennota 2006 en Voorjaarsnota 2006)?
Zie vraag 63.
Kan een geactualiseerd overzicht gegeven worden van het verwachte EMU-saldo over 2006?
De gunstige ontwikkeling van het EMU-saldo 2006, zoals gepubliceerd voor de 12-maandsperiode tot en met april, wordt met name veroorzaakt door een tot nog toe meevallende ontwikkeling van de ontvangsten, die uitgaat boven wat op grond van de economische ontwikkeling verwacht zou worden. Daardoor is het op dit moment nog onduidelijk hoe dit zich in de rest van het jaar zal ontwikkelen. De Miljoenennota vormt het eerstvolgende moment waarop de raming voor 2006 wordt aangepast.
Met hoeveel klachten over het nieuwe Zorgstelsel en de WIA is rekening gehouden bij de verhoging van het budget voor de Nationale Ombudsman?
Bij de ophoging van het budget voor de Nationale Ombudsman is rekening gehouden met een stijging van het aantal klachten met circa 2500 (van 10 500 naar 13 000) op diverse terreinen in 2006. De realisatie tot nu toe laat zien dat met name het nieuwe zorgstelsel, UWV en de afronding van de huurtoeslag bijdragen aan de verhoogde instroom van klachten. De WIA zorgt vooralsnog niet voor een verhoogde instroom.
Kan een overzicht gegeven worden van de bedragen die het kabinet per sector beschikbaar heeft gesteld voor compensatie van de gevolgen van het nieuwe ziektekostenstelsel? Kan tevens inzichtelijk gemaakt worden welke maatregelen vervolgens getroffen zijn en in welke mate de gevolgen voor de diverse groepen gecompenseerd zijn? Kan een overzicht gegeven worden van de bedragen die het kabinet per sector heeft afgeroomd in het kader van de afbouw van de tegemoetkoming van ziektekosten voor gepensioneerde ex-werknemers? Welke bedragen zullen straks alsnog beschikbaar gesteld worden per sector om deze afbouw geleidelijker te laten verlopen?
Per saldo heeft het kabinet structureel € 160 mln. ter beschikking gesteld aan de sectoren Rijk, Onderwijs, Rechterlijke Macht, Politie, Universitair Medische Centra en Defensie. De compensatiebudgetten waren het saldo van de werkgeverslastenontwikkeling en de lastenontwikkeling voor medewerkers. De compensatiebudgetten per sector zijn toegerekend als onderdeel van de totale arbeidsvoorwaardenruimte en werden daarmee onderdeel van de CAO-onderhandelingen tussen sociale partners. De beschikbaar gestelde bedragen zijn dus niet specifiek geoormerkt voor compensatie in het kader van het zorgstelsel. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor een goed verloop van de CAO-onderhandelingen. Het is daarom niet aan het kabinet om aan te geven hoe de sectorale arbeidsvoorwaardenbudgetten precies zijn samengesteld.
Binnen de sectoren zijn in het arbeidsvoorwaardenoverleg vervolgens in samenhang met andere CAO-onderwerpen afspraken gemaakt over compensatiemaatregelen. In de bijlage bij de brief aan uw kamer van 22 februari jl. (TK 2005–2006, 29 689, nr. 70) zijn de verschillende regelingen per sector beschreven. Ten opzichte van deze weergave zijn tot op heden geen wijzigingen opgetreden.
Daarnaast heeft het kabinet in totaal € 130 mln. ter beschikking gesteld om de afbouw van tegemoetkomingen in de ziektekosten aan gewezen ambtenaren geleidelijker te laten verlopen (zie vraag 88). De vormgeving hiervan moet nog nader worden bepaald, maar zal in ieder geval zien op de jaren 2007–2009. Bij de verdeling van het budget over de sectoren wordt in ieder geval aangesloten bij het voormalige gebruik.
Tot 2006 konden gepensioneerde ambtenaren van de interimsectoren (Rijk, Onderwijs, Defensie en Rechterlijke Macht) een tegemoetkoming in de ziektekosten aanvragen. Als gevolg van de nieuwe Zorgverzekeringswet is het onderscheid tussen particulier en ziekenfondsverzekerden komen te vervallen en daarmee ook de grond voor deze tegemoetkoming. Voor alle gewezen ambtenaren geldt dat zij terecht komen in een marktconforme situatie. Daarom heeft het kabinet besloten deze tegemoetkoming niet meer voort te zetten. Hierdoor valt een bedrag vrij van € 22 mln. in 2007 oplopend naar structureel € 108 mln. in 2011. Met deze vrijvallende € 108 mln. is bij het vaststellen van de compensatiebudgetten van de sectoren (totaal € 160 mln, zie vraag 87) rekening gehouden, naar rato van het gebruik in deze sectoren. In de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen tussen sociale partners is afgesproken op welke manier de tegemoetkomingen worden afgebouwd. Voor de sector Rijk gaat het bijvoorbeeld om een eenmalige compensatie in 2006, de sector Defensie is gekomen tot een afbouwtraject dat tot 2012 loopt. De sector Onderwijs (PO en VO) is nog in onderhandeling over de vormgeving.
De extra tegemoetkoming die het kabinet nu ter beschikking stelt, bedraagt in totaal € 130 mln. De vormgeving moet nog nader worden bepaald, maar zal in ieder geval zien op de jaren 2007–2009. Bij de verdeling van het budget over de sectoren wordt in ieder geval aangesloten bij het voormalige gebruik.
Waaruit bestaan de extra lasten die in 2006 nog worden voorzien voor VUT en prepensioen? Waarom worden deze uit de algemene middelen gecompenseerd aan werkgevers in de overheidssectoren? Is het nu gereserveerde budget voor extra lasten in het kader van VUT en prepensioen alleen voor 2006 of een structureel budget? Hoe verhoudt deze reservering zich tot de oplossing die de minister van BZK onlangs aan de Kamer heeft gemeld, namelijk dat het Vut-fonds een lening heeft afgesloten bij de Staat in verband met de extra lasten van de VUT en het prepensioen.
In verband met de gewijzigde fiscale wetgeving voor VUT/prepensioen moesten de bestaande regelingen worden aangepast. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt naar de zogenoemde Functioneel Leeftijdsontslag (FLO) regelingen, die per sector tussen sociale partners worden afgesproken en het VUT/prepensioen dat bij het ABP is ondergebracht en een bovensectorale regeling betreft.
Voor wat betreft de FLO regelingen geldt dat deze per sector worden afgesproken en dus ook per sector verschillen. De sectoren Rijk (substantieel bezwarende functies), Defensie (UKW), Politie (AFUP) en Gemeenten kennen op dit moment FLO-regelingen. In verband met de nieuwe fiscale kaders, moesten deze regelingen structureel worden versoberd. De regelingen in de sectoren Rijk en Defensie vallen buiten het nieuwe fiscale kader en leiden daardoor structureel tot extra lasten. Deze lasten moeten worden gecompenseerd door tegelijkertijd de regelingen te versoberen. De nieuwe regeling van de sector Politie is gebaseerd op de levensloopregeling en valt daardoor structureel wel binnen het fiscale kader.
De extra lasten lopen in de tijd niet synchroon met de besparingen als gevolg van het versoberen van de regelingen. Daarom is bij de sectoren Defensie en Politie sprake van intertemporele compensatie. In bepaalde jaren worden de extra lasten van de nieuwe regelingen «voorgeschoten» en in andere jaren worden meevallers afgeroomd. Door middel van nieuw loopbaanbeleid, kan in de toekomst het beroep op de regelingen verder worden verminderd. Bij de sector Rijk moet het nieuwe loopbaanbeleid, conform de afspraak in de CAO, nog worden vormgegeven. Daardoor is bij de sector Rijk op dit moment geen sprake van structurele besparingen.
Omdat de regelingen per sector verschillen, zijn de jaren waarin extra lasten dan wel lagere lasten ontstaan per sector verschillend. De compensatie voor de sector Gemeenten loopt mee via de trap-op-trap-af systematiek van het accrès. De reeksen moeten nog definitief worden vastgesteld en staan daarom nog op de aanvullende post Arbeidsvoorwaarden.
Naast de sectorspecifieke FLO-regelingen geldt de bovensectorale flexibele pensioenregeling (voorheen FPU), ondergebracht bij het ABP. Deze regeling geldt voor alle overheidswerknemers. Ook deze regeling moest worden aangepast naar aanleiding van de VPL wetgeving. In oktober 2005 hebben sociale partners hierover een definitief akkoord bereikt. Een van de onderdelen van het akkoord is het in lijn met de fiscale overgangsmaatregelen afschaffen van de omslaggefinancierde VUT/FPU-regeling. In 2016 zal de laatste FPU-uitkering worden gedaan. De eerste jaren ontstaat ten opzichte van een stabiel premiepad een tekort en de laatste jaren een overschot. Om in de financieringsbehoefte die de eerste jaren bestaat te voorzien is de (rentedragende) lening van de Staat aan het VUT-fonds overeengekomen. Deze wordt in de periode 2014–2016 afgelost.
Kan een totaaloverzicht gegeven worden waarin duidelijk wordt wat de oorspronkelijke taakstelling staatsdeelnemingen 2004–2012 was, wat daarvan gerealiseerd is, en hoe nu de resterende taakstelling is? Kan de ophoging met € 825 mln van de raming verkoop staatsdeelnemingen in 2006 nader worden toegelicht? Wat zijn de gevolgen voor EMU-saldo en EMU-schuld van deze mutatie? Wat zijn de overwegingen om in 2006 de verkoop van staatsdeelnemingen te versnellen?
De oorspronkelijke raming in 2004 was 7,5 miljard euro waarvan 4,9 miljard euro inmiddels is gerealiseerd. De nieuwe taakstelling die ingaat in 2006 bedraagt 4,2 miljard euro. Deze raming is geactualiseerd omdat in 2004 en 2005 meer is gerealiseerd dan geraamd. Bovendien is de taakstelling aangepast aan marktomstandigheden. De ophoging van de raming heeft geen effect op het EMU-saldo. De EMU-schuld wordt 825 miljoen euro lager.
Impliceert de ophoging van de ontvangstenraming voor dividenden op de aanvullende post Algemeen, dat er minder staatsdeelnemingen verkocht zullen worden dan aanvankelijk was geraamd?
Kan een overzicht gegeven worden van de opbouw van de huidige raming dividendopbrengsten, opgesplitst naar de onderliggende deelnemingen? Kan de in de verticale toelichting van de Voorjaarsnota genoemde gerealiseerde taakstelling verkoop staatsdeelnemingen van 5 miljard euro in 2004 en 2005 worden uitgesplitst? Kan van de gerealiseerde verkopen in 2004 en 2005 ook aangegeven worden wat daarbij de gederfde dividenden waren en wat derhalve de netto-opbrengsten waren?
Op de aanvullende post Algemeen is een taakstelling verkoop staatsdeelnemingen geparkeerd die gebaseerd is op de geraamde verkopen van staatsdeelnemingen. Tevens is op de aanvullende post een reservering getroffen voor de met de verkoop staatsdeelnemingen samenhangende dividendderving. Op het moment van verkoop wordt op de aanvullende post de taakstelling en dividendderving tegengeboekt en tevens de ontvangstraming op de begrotingen van Financiën (IXB) aangepast.
De ophoging van de ontvangstenraming van de dividendderving houdt dus niet per definitie in dat er minder staatsdeelnemingen verkocht zullen worden dan geraamd. Het is enerzijds uitvloeisel van de boekingssystematiek bij de verkoop staatsdeelnemeningen. Anderzijds is nu ook het ritme van de taakstelling en de daarbij te verwachten dividendderving aangepast. Dit doordat in 2004 en 2005 een groot deel van de taakstelling verkoop staatsdeelnemingen reeds is gerealiseerd.
De dividendopbrengsten worden verantwoord op de begroting van Financiën (IXB). Voor een uitsplitsing van de dividendderving wordt verwezen naar de eerste suppletore begroting van Financiën (IXB).
Hier onder is een overzicht opgenomen van de gerealiseerde netto opbrengsten van de verkoop staatsdeelnemingen. De hiermee samenhangende dividendderving wordt voornamelijk in latere jaren zichtbaar.
Gerealiseerde netto opbrengsten
(in Miljoenen) | 2004 | 2005 |
---|---|---|
TPG1 | 1 2722 | 1 111 |
NIB | 15 | |
KPN | 2 424 | |
Pink | 89 | |
KLM | 12 | |
Eurometaal | 4 | |
Totaal | 1 287 | 3 640 |
1 Vanaf 2005 is TGP verder gegaan onder de naam TNT.
2 De totale opbrengst in 2004 bedroeg 1 531 mln, waarvan 259 mln is ontvangen in 2005.
Is bij de verlaging van het budget voor de Dienst Justitiële Inrichtingen met 18 miljoen rekening gehouden met de aanpak van recent gebleken problemen bij die inrichtingen?
De 18 mln verlaging vloeit voort uit een incidentele herschikking op de Justitiebegroting en is in het licht van de vermogenspositie van de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) verantwoord. Daarbij zij opgemerkt dat er bij DJI momenteel geen problemen voorzien worden die niet binnen het budget kunnen worden opgevangen.
Betekent de schuif van middelen van 2007 t/m 2010 naar 2006 dat de eenmalige uitkering voor ambtenaren in verband met het zorgstelsel een sigaar is uit eigen doos?
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt voor postactieve ambtenaren per 1 januari 2006 afgebouwd. Voor de sector Rijk is tussen sociale partners de eenmalige uitkering in 2006 overeengekomen door het naar voren halen van de nog beschikbare middelen voor 2007–2011.
Hoeveel extra gasbaten (d.w.z. t.o.v. de oorspronkelijke Miljoenennotaramingen) waren er in 2003, 2004, 2005 en zullen er naar verwachting zijn in 2006?
In onderstaande tabel staat overzicht van de geraamde en gerealiseerde gasbaten voor de jaren 2003, 2004 en 2005 (exclusief aankoop transportnet en Common Area Baten).
(x miljoen euro) | 2003 | 2004 | 2005 |
---|---|---|---|
Raming | 3 750 | 3 400 | 4 300 |
Realisatie | 4 044 | 4 220 | 6 043 |
Verschil | 294 | 820 | 1 743 |
In de Voorjaarsnota wordt voor 2006 € 7,55 miljard euro aan aardgasbaten geraamd. Ten opzichte van de Miljoenennota is dit een meevaller van € 1 miljard euro.
Hoe is/wordt de motie Slob c.s. (30 300 XIII, nr. 37) uitgevoerd? Bij het debat over de Najaarsnota van 14 december jl. heeft de minister van Financiën toegezegd om daar bij de Voorjaarsnota op terug te komen.
Het kabinet zal de wens van de Tweede Kamer om de scheepsbouw tegemoet te komen (motie Slob) in de beschouwingen betrekken bij de begrotingsvoorbereiding 2007. De resultaten hiervan worden op Prinsjesdag bekendgemaakt.
Hoe verhoudt het bedrag van de teruggave van de MEP-tarieven in 2006 zich tot het werkelijk door de burgers betaalde bedrag aan afnemerstarieven? Is in die 52 euro ook de over dit bedrag betaalde BTW meegenomen?
Het afnemerstarief MEP voor 2006 bedraagt € 52. Voorgesteld wordt om afnemers tegemoet te komen voor eenzelfde bedrag van € 52. Over het afnemerstarief MEP wordt geen BTW geheven.
Wat is het verwachte effect van de afschaffing van de MEP-regeling op de energiebesparing door burgers en bedrijven, gezien het feit dat ze hierdoor een lagere prijs voor energie zullen gaan betalen?
Het MEP-tarief zal met ingang van 1 januari 2007 worden afgeschaft. De MEP-regeling blijft als zodanig bestaan. De subsidiering van de opwekking van duurzame elektriciteit zal met ingang van genoemde datum geheel uit de rijksbegroting worden gefinancierd. Dat betekent dat aan de afnemers geen MEP-tarief meer in rekening zal worden gebracht. Het MEP-tarief is niet gekoppeld aan het energiegebruik en als zodanig ook niet vergelijkbaar met bijvoorbeeld de energiebelasting (EB). Het MEP-tarief is gekoppeld aan een aansluiting. Gevoegd bij het feit dat het hier om een relatief beperkt bedrag gaat (€ 52 per jaar) zal afschaffing van het MEP-tarief niet van invloed zijn op de keuze om meer of minder energie te gaan gebruiken.
Het verwachte effect van de afschaffing van het MEP-tarief op de energiebesparing mag dan ook nihil worden verondersteld.
Betekent de verlaging van het budget voor de uitvoering van de motie Van Aartsen/Bos inzake kinderopvang dat de motie vertraagd wordt uitgevoerd?
Bij de intensivering van € 200 mln in kinderopvang bij MN 2006 was structureel € 27 mln gereserveerd voor uitvoering van de motie Van Aartsen/Bos. Dit bedrag is bijgesteld naar aanleiding van de inschatting van het budgettaire effect door het CPB. Bij het bepalen van het benodigde budget is uitgegaan van een inspanningsverlichting vanaf 1 januari 2007 en een resultaatsverplichting vanaf het nieuwe schooljaar, conform het eerder aan u gemelde stappenplan. Het budget voor de uitvoering van motie Van Aartsen/Bos start daarmee in 2007 en loopt daarna op tot structureel € 145 mln.
Wat zijn de redenen voor de 120 miljoen kostende vertraging van de Wet herziening kinderalimentatie?
De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel herziening kinderalimentatiestelsel (29 480) is uitgesteld, met als gevolg dat de eerder voorziene inwerkingtreding van het wetsvoorstel in 2006 waarschijnlijk niet gehaald zal worden. De bijbehorende besparingen zullen derhalve later optreden.
Waarom wordt bij Sociale Zekerheid de in is uit-taakstelling nu al opgevoerd?
Ieder jaar wordt bij Voorjaarsnota, tegelijk met het uitkeren van de eindejaarsmarge, een even grote taakstellende onderuitputting ingeboekt op de aanvullende post. Dit is de zogenaamde in=uittaakstelling. Dit gebeurt zowel voor RBG-eng, als voor de Sociale Zekerheid. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de eindejaarsmarge die in enig jaar wordt uitgekeerd, aan het einde van dat jaar ook weer tot onderuitputting zal leiden.
Is in de tabellen over het Gemeentefonds ook de ontwikkeling van het budget als gevolg van de invoering van de WMO meegenomen?
Nee, in de tabellen over het Gemeentefonds is nog niet de ontwikkeling van het budget als gevolg van de invoering van de WMO meegenomen. In totaal wordt met ingang van 1 januari 2007 een bedrag van ruim 1 miljard – grotendeels vanuit de premiemiddelen van VWS – overgeheveld naar het Gemeentefonds. Dit bedrag komt overeen met het niveau van de uitgaven onder het huidige regime («schoon aan de haak») zoals gemeten over 2005. Het gaat om AWBZ uitgaven voor huishoudelijke verzorging, zowel in natura als voor pgb’s, een aantal AWBZ subsidieregelingen, een aantal specifieke uitkeringen WVG en uitvoeringskosten.
Het voorlopige budget dat overgeheveld wordt is gepubliceerd in de zogenaamde meicirculaire. Het definitieve budget voor 2007 wordt bepaald op basis van de gerealiseerde uitgaven 2005. Deze cijfers zijn recent binnen gekomen en worden op dit moment verwerkt. In de begroting 2007 zal de overheveling zichtbaar zijn.
Waarom is in de aanvullende post Algemeen nog € 305 mln. beschikbaar? Kan een specificatie gegeven worden van de uitgaven die nog worden voorzien in het jaar 2006 ten laste van deze aanvullende post?
Op de aanvullende post Algemeen staan diverse reserveringen omdat op het moment van reservering nog niet expliciet kan worden aangegeven op welke begroting(en) zij uiteindelijk worden verantwoord of omdat de exacte omvang nog niet bekend is. Daarnaast worden ook middelen die om onderhandelingstechnische redenen op de aanvullende post geparkeerd. Al deze middelen staan tijdelijk op de aanvullende post.
De raming voor de uitgaven van deze aanvullende post voor 2006 is als volgt:
Aanvullende post: uitgaven | 2006 |
---|---|
Ramingstechnische veronderstelling in=uit | – 460 |
BTW Openbaar vervoer | 534 |
Reservering externe veiligheid | 40 |
Reservering frictiekosten UWV | 148 |
Overige reserveringen (o.a. Waddenfonds) | 43 |
Totaal uitgaven | 305 |
Deze uitgaven zullen naar verwachting allemaal in 2006, na overheveling naar begrotingen, tot besteding komen.
Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PVDA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PVDA), Vendrik (GL), Halsema (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PVDA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PVDA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Fierens (PVDA), Aptroot (VVD), Smeets (PVDA), Heemskerk (PVDA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD), Irrgang (SP) en Willemse-van der Ploeg (CDA).
Plv. leden: Rouvoet (CU), Koenders (PVDA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Vacature (PVDA), Duyvendak (GL), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PVDA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PVDA), Mosterd (CDA), De Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Stuurman (PVDA), Luchtenveld (VVD), Blom (PVDA), Douma (PVDA), De Vries (VVD), Van Beek (VVD), Gerkens (SP) en Rambocus (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30560-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.