30 559
De situatie rondom de nationaliteit van mw. A. Hirsi Ali

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2006

In uw procedurevergadering van 6 september 2006 heeft u besloten mij te verzoeken (06-Just-B-077) u te berichten of er in het vervolg op mijn brief van 27 juni jl. (kamerstuk 30 559, nr. 6) inzake de naturalisatie van mevrouw A.H. Ali nog meer gevallen te melden zijn van identiteitsfraude in relatie tot naturalisatie. Tevens verzoekt u mij u in te lichten over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de toezegging aan het lid Van der Vlies tijdens het debat van 16 mei jl. inzake een onderzoek naar het wettelijk systeem betreffende nationaliteit en identiteit (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 78, blz. 4836–4884). Door middel van deze brief wordt u over de voortgang hiervan geïnformeerd.

Conform mijn toezegging tijdens het debat op 28 juni jl. (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2005–2006, nr. 96, blz. 5976–6026) over de situatie rondom de nationaliteit van mevrouw A.H. Ali, mijn toezegging in het algemeen overleg inzake «Achtergelaten Nederlands-Somalische kinderen» op 31 augustus jl. alsmede het debat op 4 oktober jl. over het wetsontwerp dat strekt tot beperking van de meervoudige nationaliteit, zal ik Uw Kamer nog voor het verkiezingsreces informeren.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M. C. F. Verdonk

Naar boven