30 553 Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de verbetering van de mogelijkheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om onderzoek te doen naar en maatregelen te nemen tegen terroristische en andere gevaren met betrekking tot de nationale veiligheid alsmede enkele andere wijzigingen

F BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2011

Bij koninklijke boodschap van 9 mei 2006 is bij de Tweede Kamer der StatenGeneraal ingediend een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de verbetering van de mogelijkheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om onderzoek te doen naar en maatregelen te nemen tegen terroristische en andere gevaren met betrekking tot de nationale veiligheid alsmede enkele andere wijzigingen (Kamerstukken II 2005/06, 30 553, nr. 2). Dit wetsvoorstel is op 16 oktober 2007 door de Tweede Kamer aanvaard en sindsdien bij de Eerste Kamer aanhangig.

Blijkens het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Eerste Kamer van 23 september 2008 (kamerstukken I 2008/09, 30 553, E) worden er (zeer) kritische kanttekeningen geplaatst bij in het bijzonder het in het wetsvoorstel opgenomen stelsel van informatieverplichtingen. Naar aanleiding hiervan is het stelsel van informatieverplichtingen, zoals voorzien in het wetsvoorstel, nog eens kritisch tegen het licht gehouden. Op basis daarvan is geconcludeerd tot intrekking van het wetsvoorstel. Het voorstel bevatte weliswaar diverse voorstellen tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Deze voorstellen zullen, waar nodig geactualiseerd en aangevuld, in een nieuw in te dienen wetsvoorstel worden vervat.

Gezien het voorgaande is verdere behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (kamerstukken I 2007/08, 30 553, A) niet langer opportuun en daartoe gemachtigd door de Koningin deel ik u, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Veiligheid en Justitie, mede dat het voorstel van wet hierbij wordt ingetrokken.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Naar boven