nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING
Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In onderdeel B wordt in artikel 10a, tweede lid, «aangenomen identiteit
en hoedanigheid» vervangen door: aangenomen identiteit of hoedanigheid.
B
Na onderdeel P wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Pa
In artikel 38, eerste lid, vervalt «, onverminderd het geval dat
daartoe een wettelijke verplichting bestaat,».
Toelichting
Deze nota van wijziging wordt mede uitgebracht namens de minister-president,
minister van Algemene Zaken, de minister van Defensie en de minister van Justitie.
Onderdeel A
Deze wijziging strekt ertoe duidelijk te maken dat er een onderscheid
is tussen het aannemen van een identiteit en het aannemen van een hoedanigheid.
De wijziging brengt artikel 10a, eerste lid, in lijn met artikel 21, eerste
lid, waarin ook gesproken wordt over «een aangenomen identiteit of hoedanigheid».
Onderdeel B
In artikel 38, eerste lid, van de Wiv 2002 is de mogelijkheid tot het uitbrengen van ambtsberichten aan het daartoe aangewezen lid van het
openbaar ministerie (in casu de Landelijk Officier van Justitie, belast met
aangelegenheden betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten), indien
bij de verwerking van gegevens door of ten behoeve van een dienst blijkt van
gegevens die tevens van belang kunnen zijn voor de opsporing of vervolging
van strafbare feiten. Bij de parlementaire behandeling van het voorstel van
de Wiv 2002 is daaromtrent zijdens de regering opgemerkt dat het hier eendiscretionaire bevoegdheid van de diensten betreft. Het
zou, aldus de regering, aan een goede taakuitvoering door de diensten, in
het bijzonder de door hen te behartigen belangen, in de weg staan, indien
telkens van een geconstateerd strafbaar feit mededeling zou moeten worden
gedaan. De desbetreffende minister moet ruimte worden gelaten, om een eigen
afweging te maken; daarbij is wel aangegeven dat indien er sprake is van ernstige
misdrijven, de ruimte om te beslissen daar vervolgens geen mededeling over
te doen uitermate klein – zo niet nihil – wordt (kamerstukken
II 1997/98, 25 877, nr. 3, blz. 58). In artikel 38, eerste lid, van de
Wiv 2002 is evenwel ook bepaald dat een en ander geldt «onverminderd
het geval dat daartoe – lees: het doen van aangifte bij het OM ex 162
Sv- een wettelijke verplichting bestaat». Bij de parlementaire behandeling
van de Wiv 2002 is door de Tweede Kamer daaromtrent de vraag gesteld of deze
aangifteplicht – in het licht van het uitgangspunt van een discretionaire
bevoegdheid – aanpassing verdiende. De regering heeft in reactie hierop
toentertijd aangegeven dat de verplichting tot aangifte ex artikel 162 Wetboek
van Strafvordering (WvSv) niet aan genoemd uitgangspunt en daarmee samenhangende
handelwijze in de weg staat; anders gezegd: indien het belang van de dienst
zich tegen aangifte verzet, prevaleert dat belang. De commissie van toezicht
betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft recent in
haar toezichtsrapport naar aanleiding van haar onderzoek naar de door de AIVD
uitgebrachte ambtsberichten in de periode van januari 2004 tot oktober 2005
(toezichtsrapport nr. 9a; gepubliceerd op de website van de CTIVD: www.ctivd.nl), aangegeven dat de tekst van artikel 38
van de Wiv 2002 naar haar oordeel geen ruimte laat voor een nuancering als
door de regering bij de parlementaire behandeling van de Wiv 2002 is beschreven.
De CTIVD heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aansluitend
geadviseerd dit punt nader te bestuderen. In reactie op dit advies heeft de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij gelegenheid van
de toezending van eerdergenoemd toezichtsrapport aan de beide kamers der Staten-Generaal
(kamerstukken II 2005/06, 29 924, nr. 13) aangegeven dat de conclusie
van de commissie dat artikel 38 van de WIV 2020 de AIVD geen ruimte biedt
om in voorkomende gevallen af te zien van de wettelijke verplichting tot het
doen van aangifte in de zin van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering
betekent dat er zich in bepaalde gevallen een conflict van rechtsplichten
kan voordoen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien de AIVD kennis
draagt van een ambtsmisdrijf en aangifte daarvan de bron van dit bericht in
gevaar kan brengen. De AIVD is in een dergelijk geval op grond van artikel
38 Wiv 2002 juncto 162 WvSv gehouden tot het doen van aangifte terwijl de
dienst tegelijkertijd op grond van artikel 15 van de Wiv 2002 verplicht is
zijn bronnen geheim te houden. Dit betekent, aldus de minister in zijn reactie,
dat moet worden bezien welke rechtsplicht en het daarmee te dienen belang
het zwaarst weegt. Is dit de plicht tot het verlenen van medewerking aan de
waarheidsvinding in het strafproces of de plicht tot bronbescherming in het
belang van de nationale veiligheid? Vergelijk in dit verband ook de afweging
die de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie
moeten maken indien zij op grond van artikel 86, tweede lid, van de Wiv 2002
gezamenlijk een ambtenaar van zijn geheimhoudingsplicht ontheffen teneinde
hem in staat te stellen krachtens een wettelijke bepaling als getuige of deskundige
op te treden. De uitkomst van de afweging van rechtsplichten zal van geval
tot geval moeten worden beoordeeld. In zijn algemeenheid geldt
echter wel dat het belang van de nationale veiligheid zeer zwaar weegt en
dat zowel het systeem van de Wiv 2002 als ook het systeem dat in de recent
tot stand gekomen Wet afgeschermde getuige er van uitgaat dat dit belang onder
omstandigheden ook zwaarder kan wegen dan het belang van strafvordering. Hoewel,
zoals in de reactie op het toezichtsrapport is gesteld, niet voorzien wordt
dat in de praktijk moeilijkheden zouden voordoen, wordt het niettemin wenselijk
geacht om de gesignaleerde spanning (en onduidelijkheid) weg te nemen door
in artikel 38 van de Wiv 2002 de zinsnede «onverminderd het geval dat
daartoe een wettelijke verplichting bestaat» te schrappen. Daarmee wordt
artikel 38 in lijn gebracht met het aan de Wiv 2002 ten grondslag liggende
systeem.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst